Rechtbank DEN HAAG
Rekestnummers: FA RK 16-9396 (echtscheiding) / FA RK 17-5207 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/523292 (echtscheiding) / C/09/535735 (verdeling)
Datum beschikking: 19 april 2018
Beschikkingop het op 8 december 2016 ingekomen verzoek van:
[verzoekster],
de vrouw,
wonende te [woonplaats]
advocaat: voorheen mr. L.E. Leunissen te Naaldwijk, gemeente Westland, thans mr. N.T. Vogelaar te ’s-Gravenzande, gemeente Westland.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[belanghebbende],
de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te ‘s-Gravenhage.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift, tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief van 6 januari 2017, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 12 juni 2017, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het f-formulier van 28 juni 2017, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 31 augustus 2017, met bijlagen van de zijde van de man;
- de brief van 19 september 2017, met bijlagen van de zijde van de vrouw;
- de brief van 25 september 2017, met bijlage, van de zijde van de vrouw.
Op 4 oktober 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, alsmede de advocaat van de man. Van de zijde van de vrouw is voor wat betreft de alimentatie een pleitnotitie overgelegd.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- de brief van 18 oktober 2017, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 19 oktober 2017 van de zijde van de man;
- de brief van 20 oktober 2017 van de zijde van de vrouw;
- de brief van 4 januari 2018 van de zijde van de man.
Van de zijde van de man is bezwaar gemaakt tegen de inhoud van de brief van de zijde van de vrouw van 18 oktober 2017. Bij brief van 20 oktober heeft de advocaat van de vrouw te kennen gegeven dat de betreffende faxbrief als niet vezonden kan worden beschouwd. De rechtbank slaat daarom geen acht op nieuwe stellingen of verzoeken die in die brief van de zijde van de vrouw zijn gedaan.
Verzoek en verweer
Het verzoek, zoals dat thans luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 2.777,-- per maand, bij vooruitbetaling, steeds voor de eerste van elke maand te voldoen;
bepaling dat de eventuele kosten van tenuitvoerlegging van de gevraagde alimentatiebeslissing voor rekening van de man komen, voor zover deze door hem veroorzaakt worden;
vaststelling van de verdeling van de tussen partijen bestaande/bestaan hebbende eenvoudige gemeenschap van goederen, conform het nader door de vrouw in het geding te brengen voorstel;
bepaling dat de vrouw op grond van het periodieke verrekenbeding de saldi op de bankrekeningen met nummers [1. rekeningnummer] [2. rekeningnummer] en [3. rekeningnummer] per datum indiening echtscheidingsverzoek van in totaal circa € 231.849,-- behoudt, alsmede haar restantvordering op [naam 1] ad € 9.126,--[
de rechtbank begrijpt: alsmede dat]aan de vrouw het saldo op de Credit Europerekening met nummer [4. rekeningnummer] [
de rechtbank begrijpt: toekomt,] en in geval de man de overige onder randnummer 11 van het verzoekschrift genoemde vermogensbestanddelen behoudt, de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 257.165,--, te vermeerderen met een bedrag overeenkomend met de helft van de waarde van de onderneming van de man (exclusief bedrijfsauto’s en exclusief de onder randnummer 11 van het verzoekschrift bedoelde saldi van de drie Rabobankrekeningen), althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de vrouw verschuldigde vanaf de datum van indiening van het onderhavige verzoekschrift tot aan de dag waarop betaling geheel heeft plaatsgevonden, althans vanaf een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
bepaling dat de man op de voet van artikel 1:83 BW afschriften verstrekt van de relevante financiële bescheiden, althans inzage daarin verschaft, in het bijzonder:
een betrouwbaar taxatierapport ter zake de relevante waarde van de aan de man in eigendom toebehorende onroerende zaken c.a.;
een betrouwbare waardebepaling van de onderneming van de man;
rekeningafschriften van de saldi per peildatum indiening echtscheidingsverzoek van alle (mede) ten name van de man staande bankrekeningen, in ieder geval ter zake:
Groeirekening Delta Lloyd met nummer [5. rekeningnummer] ;
Regiobank Lijfrente Sparen opbouw met nummer [6. rekeningnummer] ;
SNS Lijfrente Sparen met nummer [7. rekeningnummer] ;
de drie aan elkaar verbonden Rabobankrekeningen met nummers [8. rekeningnummer] , [8a. rekeningnummer] en [8b. rekeningnummer] ;
de jaarstukken 2015;
de aangifte inkomstenbelasting 2015 van de man, alsmede alle facturen betrekking hebbend op de door de man verrichte werkzaamheden in het jaar 2015;
de jaarcijfers 2016 per 30 september 2016 en zodra mogelijk de (voorlopige) jaarcijfers 2016, alsmede alle facturen betrekking hebbend op de door de man verrichte werkzaamheden in het jaar 2016;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft, behoudens voor wat betreft de echtscheiding, verweer gevoerd. Het verweer zal hierna – voor zover nodig – worden besproken.
Tevens heeft de man nog zelfstandig de echtscheiding met de volgende nevenvoorzieningen verzocht:
toedeling van de echtelijke woning aan het [adres echtelijke woning] te [woonplaats] aan de man middels medewerking van de vrouw aan een notariële akte van toebeling van haar aandeel in de eigendom onder voorwaarde dat de man aan de vrouw een voorlopig bedrag ter zake van toebedeling aan de vrouw betaalt;
de man en de vrouw te bevelen om ingevolge de huwelijkse voorwaarden binnen zes maanden na inschrijving echtscheidingsbeschikking over te gaan tot het beschrijven van het vermogen van ieder der echtgenoten en binnen twaalf maanden daarna over te gaan tot uitkering;
vast te stellen een opstelling vermogen en verdeling zoals die door de man wordt bijgevoegd en de alimentatieverplichting van de man aan de vrouw te stellen op nihil;
voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel,
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw kan zich vinden in het verzoek van de man tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel, onder voorwaarde dat de man aan de vrouw na inschrijving van de echtscheiding voldoet een vergoeding van € 1.400,-- per maand, telkens voor de eerste van de desbetreffende maand bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans dat de man een redelijke door de rechtbank in goede justitie te betalen gebruiksvergoeding voldoet.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de overige verzoeken van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken, een en ander kosten rechtens.
- Partijen zijn gehuwd op [datum] te [huwelijksplaats]
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van elke vermogens- en/of inkomstengemeenschap met een periodiek verrekenbeding.
- Deze rechtbank heeft op 23 januari 2017 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende dat:
de man bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan het [adres echtelijke woning] te [woonplaats] ;
de man met ingang van 23 januari 2017 voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 2.516,-- per maand.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
De vrouw heeft gesteld en de man heeft niet weersproken dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Partneralimentatie
Behoefte
De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een financiële bijdrage van de man van
€ 2.777,-- per maand. Zij heeft daartoe verwezen naar een behoeftelijst met bijlagen, waaruit een totale behoefte van € 2.998,58 blijkt. De man heeft de afzonderlijke posten van de behoeftelijst – uitgezonderd de post ‘huur inclusief servicekosten’ – niet betwist. Nu uit de door de vrouw overgelegde stukken volgt dat haar maandelijks huursom niet het op de behoeftelijst genoemde bedrag van € 950,-- per maand bedraagt, maar in plaats daarvan
€ 690,62, berekent de rechtbank de behoefte van de vrouw op afgerond (€ 2.998,58 -/-
(€ 950,-- -/- € 690,62 = € 259,38)) = € 2.740,--.
Behoeftigheid
De man stelt dat de vrouw zelf in haar levensonderhoud kan voorzien. De vrouw meent dat dit niet het geval is: zij heeft een zeer laag energieniveau en wordt hiervoor behandeld door een chiropractor. Werk in de (thuis)zorg – het vakgebied waarin de vrouw in de jaren negentig een opleiding heeft gevolgd – kan zij niet doen vanwege gewrichtsklachten. Bovendien is de vrouw al op leeftijd en heeft zij een aanzienlijke afstand tot de arbeidsmarkt: de vrouw heeft altijd de zorg voor de kinderen van partijen gehad en heeft, enkele boekhoudwerkzaamheden voor het tuinbouwbedrijf van de man daargelaten, sinds de jaren negentig nauwelijks deelgenomen aan het arbeidsproces.
De rechtbank overweegt dat de vrouw de door haar gestelde medische beperkingen niet voldoende heeft onderbouwd en dat, gelet op de huidige arbeidsmarkt, kan worden aangenomen dat zij in staat is betaald werk te vinden. Gelet op haar leeftijd en de situatie tijdens het huwelijk ligt echter niet voor de hand dat zij geheel in haar eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien. Ook al zou van enige verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw worden uitgegaan – bijvoorbeeld ter hoogte van de bijstandsnorm of het minimumloon–, dan nog zal de draagkracht van de man de beperkende factor blijken te zijn. De rechtbank zal daarom verder in het midden laten of, en zo ja, in hoeverre aan de vrouw verdiencapaciteit kan worden toegedicht.
Draagkracht
De vrouw stelt dat de man op grond van zijn inkomen in staat moet worden geacht volledig in haar behoefte te voorzien. Het inkomen van de man is volgens de vrouw sinds jaar en dag opgebouwd uit de volgende drie componenten:
winst uit onderneming uit de eenmanszaak [belanghebbende] van gemiddeld (in de jaren 2007-2014) € 31.000,-- per jaar;
netto-inkomsten uit verhuur van het warenhuis à € 40.000,-- per jaar;
zwarte inkomsten van gemiddeld € 2.000,- netto per jaar.
De man stelt dat hij onvoldoende financiële ruimte heeft om partneralimentatie te betalen. De winst uit onderneming was in 2015 aanzienlijk lager dan die in de jaren daarvoor, en de verwachting is dat deze daling zal doorzetten. Met betrekking tot de inkomsten die de man heeft uit de verhuur van het warenhuis stelt hij zich primair op het standpunt dat deze niet als inkomenscomponent mogen worden meegenomen, omdat de inkomsten zijn verworven met een goed dat enkel aan de man toebehoort. Subsidiair voert de man aan dat deze huurinkomsten lager zijn dan door de vrouw becijferd. De bruto-inkomsten bedroegen in 2015 weliswaar € 38.000,--, maar van dit bedrag moeten aanzienlijke kosten worden afgetrokken, die in 2015 volgens de man € 26.641,-- bedroegen. Daar komt bij dat één van de huurders per 1 januari 2017 heeft opgezegd, waardoor de huuropbrengsten met € 8.900,-- zijn gedaald. De man betwist tot slot dat hij ooit zwart geld heeft verdiend.
De rechtbank overweegt als volgt. Als het gaat om de winst uit onderneming, zullen de jaren waarin er bovengemiddeld veel winst gemaakt is, alsook de jaren waarin er bovengemiddeld weinig winst gemaakt is, buiten beschouwing worden gelaten. Wanneer de winst uit de resterende jaren 2011-2014 vervolgens wordt gemiddeld, komt de rechtbank uit op een winst uit onderneming van € 25.365,--. Dit is iets minder dan het bedrag waar de voorzieningenrechter in deze zaak van uitgegaan is, maar de rechtbank acht dit niet onredelijk omdat goed denkbaar is dat de man (en daarmee zijn eenmanszaak) last heeft (gehad) van de druk en de gevolgen van de echtscheiding. Uitgaande van bovenstaand resultaat van € 25.365,-- zal de rechtbank een zelfstandigenaftrek van € 7.280,-- en een MKB winstvrijstelling van € 2.532,-- in aanmerking nemen. De algemene heffingskorting bedraagt € 2.265,-- en de arbeidskorting € 3.249,-- per jaar.
Ten aanzien van de tweede inkomstenbron van de man, de verhuur van het warenhuis, overweegt de rechtbank als volgt. In het kader van partneralimentatie is niet van belang uit welke vermogensbestanddelen de alimentatieplichtige inkomsten ontvangt, zodat het primaire verweer van de man ter zake wordt verworpen. De rechtbank gaat er met de vrouw van uit dat de man een nieuwe huurder zal kunnen vinden en zal – net als de vrouw in haar draagkrachtberekening – daarom rekening houden met bruto-huurinkomsten van € 38.900,-- per jaar.
Tegenover deze inkomsten staan aanzienlijke onderhoudskosten. De man stelt dat de prijs voor dit onderhoud – dat door de man zelf wordt uitgevoerd, maar waarvoor hij anders iemand zou moeten inhuren – € 60,-- per uur bedraagt. De vrouw is het hier niet mee eens. Zij heeft de afzonderlijke onderhoudsposten niet betwist, maar vindt wel dat een vergoeding van € 60,-- per uur hiervoor onredelijk hoog is. Volgens haar moet de vergoeding voor deze werkzaamheden worden gesteld op een bedrag van tussen de € 22,-- en € 38,-- per uur. In de jaren waarin de vrouw de boekhouding deed, werd ook met dergelijke tarieven gerekend, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vrouw heeft als zodanig niet betwist dat het redelijk is om met een uurtarief rekening te houden voor de door de man zelf verrichte werkzaamheden. Daarom, en omdat de man heeft nagelaten het door hem gestelde bedrag met facturen te onderbouwen, zal de rechtbank uitgaan van een gemiddeld uurbedrag van € 25,--. Dit uurbedrag komt de rechtbank, gelet op de aard van de werkzaamheden, redelijk voor. Voorts zal de rechtbank net als de man een onderscheid maken tussen onderhoudskosten die jaarlijks moeten worden gemaakt (te weten: schoonspuiten glas, schoonmaken sproeier, repareren kapotte ruiten en smeren tandbaan) en onderhoudskosten die niet elk jaar hoeven te worden gemaakt (vernieuwen tandkasten, verplicht verven gasleidingen, keuren kachels, smeren goten). Omdat partijen zich hierover niet expliciet hebben uitgelaten, gaat de rechtbank ervan uit dat het laatstgenoemde onderhoud vijfjaarlijks moet gebeuren.
Dit betekent dat de rechtbank de totale jaarlijkse onderhoudskosten als volgt becijfert:
jaarlijkse onderhoudskosten
vijfjaarlijkse kosten, per jaar
uren
à € 25
uren
à € 25
schoonspuiten glas
60
€ 1.500
vernieuwen tandkasten
4
€ 100
schoonmaken sproeiers
80
€ 2.000
verven leidingen
7
€ 175
repareren kapotte ruiten
20
€ 500
keuren kachels
€ 480
smeren tandbaan
5
€ 125
smeren goten
€ 2.000
uitvegen goten
70
€ 1.750
totale onderhoudskosten
€ 8.630,--
De onderhoudskosten van het warenhuis bedragen daarmee naar schatting € 8.630,-- per jaar, wat betekent dat de netto-opbrengsten van verpachting van het warenhuis (€ 38.900,-- -/- € 8.630,-- =) op € 30.270,-- per jaar kunnen worden gesteld.
Omdat de man de niet-onderbouwde stellingen van de vrouw over zwarte inkomsten heeft betwist, zal de rechtbank aan deze stellingen voorbij gaan. De rechtbank berekent het netto besteedbaar inkomen van de man daarmee op € 4.549,-- per maand.
Nu de man – zoals uit het vervolg van deze beschikking zal blijken – aan de vrouw een gebruiksvergoeding voor de voormalige echtelijke woning zal moeten betalen van € 1.400,-- per maand, zal de rechtbank deze woonlasten op zijn draagkracht in mindering brengen.
De rechtbank neemt daarnaast de volgende niet betwiste lasten in aanmerking:
- premie basisverzekering: € 108,-- per maand;
- premie aanvullende verzekering: € 34,-- per maand;
- verplicht eigen risico: € 350,-- per jaar.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 992,-- per maand, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen wooncomponent van € 222,-- per maand en het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van de premie zorgverzekering van € 35,-- per maand. Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank volgens de aangehechte berekening het draagkrachtloos inkomen van de man op € 2.306,-- per maand.
Zoals uit de aangehechte berekening volgt, heeft de man, uitgaande van een draagkrachtpercentage van 60, daarmee draagkracht voor een bedrag van (gebruteerd) € 1.360,-- per maand voor partneralimentatie. De rechtbank acht een dergelijk bedrag aan partneralimentatie redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal het verzoek van de vrouw tot dit bedrag toewijzen.
Veroordeling man executiekosten
Het verzoek van de vrouw strekkende tot veroordeling van de man in de executiekosten zal worden afgewezen, omdat de met executie gemoeide kosten slechts toewijsbaar zijn voor zover zij in redelijkheid zijn gemaakt, hetgeen niet op voorhand is te beoordelen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van elke vermogens- en/of inkomstengemeenschap met een periodiek verrekenbeding. Blijkens artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen een periodiek verrekenbeding van de overschotten van ieders inkomen over het afgelopen boekjaar overeengekomen. Partijen hebben gedurende het huwelijk geen uitvoering gegeven aan het periodieke verrekenbeding.
Artikel 1:141 van het Burgerlijke Wetboek (BW), luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Indien een verrekenplicht betrekking heeft op een in de huwelijkse voorwaarden omschreven tijdvak van het huwelijk en over dat tijdvak niet is afgerekend, blijft de verplichting tot verrekening over dat tijdvak in stand en strekt deze zich uit over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede over de vruchten daarvan.
(…)
3.
Indien bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht als bedoeld in het eerste lid niet is voldaan, wordt het alsdan aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit. Artikel 143 is van overeenkomstige toepassing.
Al hetgeen partijen hebben aangebracht ten tijde van de huwelijkssluiting dient in beginsel buiten de verrekening te blijven.
De rechtbank zal de door partijen naar voren gebrachte bestanddelen die volgens hen of één van hen in de verrekening betrokken dienen te worden afzonderlijk bespreken.