ECLI:NL:GHDHA:2023:527

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
2200233621
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam, dat op 22 juli 2021 was gewezen. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van een overtreding van de Waterwet. Het hof heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat er geen relevante veroordeling wegens een strafbaar feit aanwezig is. De oorspronkelijke vordering van het openbaar ministerie was gericht op een bedrag van € 933.229,25, maar dit bedrag was in de eerste aanleg door de officier van justitie beperkt tot € 214.048,73. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden vernietigd en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zou worden vastgesteld op € 68.627,50. Het hof heeft echter geoordeeld dat het vonnis niet in stand kan blijven, omdat de betrokkene in zijn strafzaak is vrijgesproken van relevante feiten. Hierdoor is de vordering van het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

dRolnummer: 22-002336-21 PO
Parketnummer: 10-994555-18
Datum uitspraak: 20 maart 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

economische kamer

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2021 in de ontnemingszaak tegen de betrokkene:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres], [woonplaats].
Procesgang
Bij arrest van de economische kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 20 maart 2023 is de betrokkene ter zake van het in zijn strafzaak onder 4 bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een straf. [1]
De economische kamer van de rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 22 juli 2021 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 91.503,77 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat dat bedrag.
Namens de betrokkene is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De oorspronkelijke vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, zal worden vastgesteld op € 933.229,25 en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie deze vordering beperkt tot een bedrag van
€ 214.048,73.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, alsmede de betalingsverplichting, zal worden vastgesteld op
€ 68.627,50.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de vordering
Bij de behandeling in hoger beroep van de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is komen vast te staan dat de betrokkene bij arrest van 20 maart 2023 van dit gerechtshof in zijn strafzaak is vrijgesproken van het feit onder parketnummer 83-140837-18 en de feiten 1 tot en met 3 onder parketnummer 10-004555-18.
Het openbaar ministerie dient, nu een relevante veroordeling wegens een strafbaar feit ontbreekt, niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is gewezen door mr. T.J. Sleeswijk Visser, J.A. van Dorp en mr. R. van der Hoeven, in bijzijn van de griffier mr. L. Knoop.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 maart 2023.

Voetnoten

1.Hof Den Haag, arrest d.d. 20 maart 2023 inzake rolnummer