ECLI:NL:GHDHA:2023:509

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.301.770/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap en DNA-onderzoek met dwangsom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man ten aanzien van [geïntimeerde]. De man, die in hoger beroep was gekomen tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank, betwistte dat hij de verwekker van [geïntimeerde] was en voerde aan dat het DNA-onderzoek niet gelast had mogen worden. Het hof oordeelde dat het belang van [geïntimeerde] om te weten wie haar biologische vader is, zwaarder weegt dan het recht van de man op bescherming van zijn privéleven en lichamelijke integriteit. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank die het DNA-onderzoek had gelast en verbond hieraan een dwangsom van € 250,- per dag voor het geval de man niet zou meewerken aan het onderzoek. Daarnaast werd het vaderschap van de man over [geïntimeerde] vastgesteld, ondanks zijn verzet. Het hof oordeelde dat de man niet voldoende feiten had aangedragen om zijn veronderstelde niet-verwekkerschap te onderbouwen. Tevens werd de geslachtsnaam van [geïntimeerde] vastgesteld, waarbij zij koos voor de achternaam van haar moeder. De man werd veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.301.770/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 19-2862
Zaaknummer rechtbank : C/09/571934
beschikking van de meervoudige kamer van 8 maart 2023
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker, tevens verweerder in incidenteel appel, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.L. Groeneveld te Middelharnis
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster, tevens verzoekster in incidenteel appel, in hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat mr. T.O. Sohansingh te Amsterdam.
Als informant is aangemerkt:
[informant] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: de moeder.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 9 maart 2020, 17 november 2020 en 8 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikkingen).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 7 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen.
2.2
[geïntimeerde] heeft op 24 december 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
  • een journaalbericht van de zijde van de man van 2 november 2021, met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de zijde van de man van 20 januari 2023, met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de advocaat van de man;
  • [geïntimeerde] , bijgestaan door haar advocaat;
  • de moeder.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
[geïntimeerde] is uit de moeder geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen.
3.3
[geïntimeerde] is niet erkend.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de
bestreden beschikking van 9 maart 2020is een gerechtelijk onderzoek door een deskundige van het DNA van de man en [geïntimeerde] bevolen en aan de deskundige de vraag voorgelegd welke conclusie er aan de hand van zijn bevindingen moet worden getrokken ten aanzien van het eventuele verwekkerschap van de man. Tot deskundige is benoemd een deskundige verbonden aan Verilabs Nederland B.V. (hierna: Verilabs).
4.2
In de
bestreden beschikking van 17 november 2020is de man veroordeeld om binnen vier weken na datum van die beschikking mee te werken aan een onderzoek van zijn DNA, zoals is bepaald in de bestreden beschikking van 9 maart 2020, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 5.000,-.
4.3
In de
bestreden beschikking van 8 juli 2021is vastgesteld:
  • het vaderschap van de man over [geïntimeerde] ;
  • dat de verklaring van [geïntimeerde] luidt dat zij de geslachtsnaam van de man, [geslachtsnaam 1] , zal gaan dragen;
en is de man veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek.
4.4
De man is het niet eens met deze beslissingen. Hij verzoekt het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van [geïntimeerde] , om de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek op straffe van verbeurte van een dwangsom en het vaderschap ten aanzien van haar gerechtelijk vast te stellen, af te wijzen.
4.5
[geïntimeerde] verzet zich hiertegen en verzoekt het hof om, indien en voor zover uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat het hoger beroep ten aanzien van de (het hof begrijpt) vaststelling vaderschap, het DNA-onderzoek en de dwangsom wordt afgewezen en dat de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd;
  • (het hof begrijpt:) de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
In incidenteel appel verzoekt [geïntimeerde] het hof om te bepalen dat de geslachtsnaam van [geïntimeerde] niet wordt gewijzigd en derhalve [geslachtsnaam 2] blijft.

5.De beoordeling

De bestreden beschikking van 9 maart 2020: DNA-onderzoek
Standpunten van partijen
5.1
De man voert – samengevat – het volgende aan. Het DNA-onderzoek had niet gelast mogen worden. Het is niet aannemelijk dat de man de verwekker van [geïntimeerde] is. De man heeft weliswaar intiem contact gehad met de moeder, maar dat had zij toentertijd ook met andere mannen. De man heeft ook nooit met de moeder en [geïntimeerde] samengewoond. Zijn naam stond op het huurcontract van de moeder omdat hij voor haar borg stond. Tot slot maakt het feit dat hij op de foto staat met [geïntimeerde] toen zij klein was niet dat hij haar vader is. Bovendien had de rechtbank een belangenafweging moeten maken waarbij het belang dat de man heeft bij bescherming van zijn privéleven en bij het beschermen van zijn lichamelijke integriteit, dient te prevaleren boven het belang van [geïntimeerde] om met absolute zekerheid te weten door wie zij is verwekt. De man verwijst naar een uitspraak van 13 mei 2015 van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2015:6958) en een uitspraak van 11 maart 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:349).
5.2
[geïntimeerde] voert – samengevat – het volgende aan. Het is aannemelijk dat de man de verwekker van [geïntimeerde] is. De moeder had een affectieve relatie met de man in de periode dat [geïntimeerde] werd verwekt. De man woonde zes jaar lang in gezinsverband met de moeder en [geïntimeerde] in Nederland. Er was geen sprake van een noodzakelijke borgstelling. Als er al een belangenafweging wordt gemaakt, dient het belang van [geïntimeerde] om duidelijkheid te krijgen over wie haar biologische vader is, te prevaleren boven het belang van de man om een potentiële afstammingsrelatie verborgen te houden. Bovendien heeft [geïntimeerde] contact gehad met [dochter] , de dochter van de man, die haar heeft verteld dat zijn gezin op de hoogte is van het bestaan van [geïntimeerde] .
Overwegingen van het hof
5.3
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op de juiste gronden een DNA-onderzoek heeft gelast. Het hof neemt deze gronden over en maakt die tot de zijne. Niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die in hoger beroep tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat het antwoord op de vraag of hij met [geïntimeerde] en de moeder heeft samengewoond en of hij al dan niet aanwezig is geweest in het leven van [geïntimeerde] toen zijn klein was, niet doorslaggevend is voor het antwoord op de vraag of een DNA-onderzoek gelast had mogen worden.
5.4
Met betrekking tot de belangenafweging overweegt het hof nog als volgt. De casus in de zaak van de rechtbank Den Haag waarnaar de man verwijst, verschilt op essentiële punten van de onderhavige. In die zaak was onduidelijk of partijen in het conceptietijdvak seksuele gemeenschap hadden gehad, waar dat in onderhavige zaak door de man wordt erkend. Met zijn beroep op de jurisprudentie van de Hoge Raad miskent de man dat het belang van de potentiële vader bij het verborgen houden van een eventuele genetische band slechts in
uitzonderlijke omstandighedenprevaleert boven het belang van een kind bij vaststelling van biologisch vaderschap. Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn als [geïntimeerde] al twee wettelijke ouders zou hebben en de toewijzing van het verzoek van [geïntimeerde] niet zou kunnen leiden tot wijziging van het wettelijk vaderschap. Van een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid is naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak echter niet gebleken. Uiteraard heeft ook de man recht op de bescherming van zijn lichamelijke integriteit en moet hij in principe zelf kunnen bepalen of hij DNA materiaal wil afstaan. [geïntimeerde] heeft echter recht om te weten wie haar vader is en van wie zij afstamt. Nu vast is komen te staan dat de man mogelijk de vader is van [geïntimeerde] en de DNA test voor de vaststelling noodzakelijk is, dient het belang van [geïntimeerde] te prevaleren boven het recht van de man om zelf te bepalen of hij DNA-materiaal af staat.
5.5
Het belang van [geïntimeerde] om te weten wie haar biologische vader is weegt derhalve zwaarder dan het belang van de man bij bescherming van zijn privéleven en lichamelijke integriteit. Het hof zal de bestreden beschikking van 9 maart 2020 bekrachtigen.
De bestreden beschikking van 17 november 2020: Dwangsom
Standpunten van partijen
5.6
De man stelt dat de bestreden beschikking van 17 november 2020 dient te worden vernietigd wegens een schending van zijn recht op hoor en wederhoor. De man heeft geen kans gekregen zich uit te laten over het aanvullend verzoek om een dwangsom. De zitting waarop dat verzoek aan de orde zou komen, ging niet door en daarna heeft de man geen gelegenheid gekregen zich schriftelijk over het verzoek uit te laten. Daarnaast is er geen wettelijke bepaling op grond waarvan de man gedwongen kan worden om lichaamsmateriaal af te laten nemen in het kader van een DNA-onderzoek. De dwangsom levert een inbreuk op de beslissingsvrijheid van de man ten aanzien van zijn lichamelijke integriteit op.
5.7
Volgens [geïntimeerde] is het principe van hoor en wederhoor niet geschonden omdat de man op grond van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bezwaar had kunnen maken tegen het verzoek om een dwangsom. Het verbinden van een dwangsom aan de medewerking aan het DNA-onderzoek is volgens vaste rechtspraak mogelijk. Omdat de man niet wil meewerken aan het onderzoek, dat tegenwoordig slechts bestaat uit het afnemen van wangslijm, heeft de rechtbank terecht een dwangsom opgelegd.
Overwegingen van het hof
5.8
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de man door de rechtbank niet in de gelegenheid is gesteld om verweer te voeren tegen de verzochte dwangsom. Het hof acht dat in strijd met een goede procesorde. De procedure in hoger beroep strekt er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren. De man is in de gelegenheid gesteld in hoger beroep zijn standpunt over de dwangsom alsnog kenbaar kunnen maken, hetgeen hij ook heeft gedaan. Het hof is van oordeel dat de dwangsom als zodanig geen onaanvaardbare inbreuk op de beslisvrijheid van de man oplevert. Het hof overweegt daartoe dat de man het in zijn macht heeft om zekerheid te verschaffen over zijn verwekkerschap door mee te werken aan een DNA-onderzoek. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank in de weigerachtige houding van de man om aan het onderzoek mee te werken terecht aanleiding gezien om een dwangsom op te leggen. Het hof zal de bestreden beschikking van 17 november 2020 bekrachtigen.
De bestreden beschikking van 8 juli 2021: Vaststelling vaderschap
Standpunten van partijen
5.9
De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte het vaderschap heeft vastgesteld, nu onvoldoende aannemelijk is dat hij de verwekker van [geïntimeerde] is. Zij had moeten meewegen dat er slechts een zeer kleine kans is dat de man de verwekker van [geïntimeerde] is, dat de kwestie zeer ingrijpend is voor de man en dat het huwelijk van de man waarschijnlijk voorbij is als zijn echtgenote kennis krijgt van (de inhoud van) deze procedure. [geïntimeerde] heeft slechts een financieel belang bij de vaststelling van het vaderschap, doordat zij daardoor mede erfgenaam wordt. Het belang bij bescherming van het privé- en familieleven van de man dient te prevaleren.
5.1
Volgens [geïntimeerde] is aannemelijk dat de man haar verwekker is. De man had gemakkelijk kunnen aantonen of hij wel of niet de verwekker is door mee te werken aan een DNA-onderzoek. Aan de weigerachtige houding van de man ten opzichte van het DNA-onderzoek heeft de rechtbank terecht de conclusie verbonden dat hij haar biologische vader is.
Overwegingen van het hof
5.11
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die in hoger beroep tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Integendeel, in hoger beroep heeft [geïntimeerde] haar stellingen nader onderbouwd, en die onderbouwing draagt verder bij aan de aannemelijkheid dat de man haar biologische vader is. In aanvulling hierop overweegt het hof dat de rechtbank reeds een belangenafweging heeft gemaakt bij de beoordeling van de vraag of een DNA-onderzoek geboden was. Er is geen plaats voor een belangenafweging bij het trekken van een conclusie op basis van de weigering van de man medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek. Tot slot overweegt het hof dat het op de weg van de man lag om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waarop het veronderstelde niet-verwekkerschap gebaseerd kan worden, hetgeen hij heeft nagelaten. De man kan zekerheid verschaffen over zijn verwekkerschap door mee te werken aan een DNA-onderzoek. Nu hij niet bereid is deze zekerheid te verschaffen, maakt het hof dezelfde gevolgtrekking als de rechtbank. De bestreden beschikking van 8 juli 2021 zal op dat punt worden bekrachtigd.
De bestreden beschikking van 8 juli 2021: Keuze geslachtsnaam
5.12
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:5 lid 7 BW verklaart een kind dat zestien jaar of ouder is op het tijdstip van het ontstaan van de familierechtelijke betrekking zelf, in geval van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap ten overstaan van de rechter, of het de geslachtsnaam van de ene of de andere ouder zal hebben. Van deze verklaring wordt melding gemaakt in de rechterlijke uitspraak inzake de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap.
5.13
Hoewel [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft verklaard de achternaam van de man te willen dragen en de rechtbank dit vervolgens heeft toegewezen, heeft zij in hoger beroep door middel van incidenteel appel uitdrukkelijk verzocht de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen en haar verklaring om de achternaam van haar moeder te blijven dragen, op te nemen in de beslissing. De verklaring ex artikel 1:5 lid 7 BW betreft geen rechterlijke beslissing die onderworpen is aan de gebruikelijke rechtsregels van hoger beroep. De rechterlijke uitspraak omtrent het gerechtelijk vaderschap heeft nog geen kracht van gewijsde en is om die reden nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het staat [geïntimeerde] vrij om in hoger beroep ten overstaan van het hof een andere verklaring over de door haar gewenste geslachtsnaam af te leggen dan zij bij de rechtbank heeft gedaan. Het hof stelt vast dat de verklaring van [geïntimeerde] thans luidt dat zij de geslachtsnaam van haar moeder zal dragen.
Proceskosten
5.14
[geïntimeerde] verzoek het hof om de man te veroordelen in de kosten van deze procedure. De man zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen proceskosten in hoger beroep, bestaande uit:
  • € 338 aan griffierecht dat [geïntimeerde] aan het hof is verschuldigd;
  • € 2.366,- (uitgaande van tarief II, zaken van onbepaalde waarde, van € 1.183,- per punt: 1 punt voor haar verweerschrift tevens houdende incidenteel appel en 1 punt voor de mondelinge behandeling in hoger beroep).
Het hof stelt het totaalbedrag vast op € 2.704,-.
5.15
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen;
stelt vast dat de verklaring van [geïntimeerde] luidt dat zij de geslachtsnaam van de moeder, [geslachtsnaam 2] , zal blijven dragen;
veroordeelt de man tot betaling van de door [geïntimeerde] in hoger beroep gemaakte proceskosten, die het hof vaststelt op € 2.704,-;
wijst het meer of anders verzochte af;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en voor zover daartegen geen cassatie is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.A.J. Bollen, A.E. Sutorius-van Hees en M.J. Vonk, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier en is op 8 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.