ECLI:NL:RBDHA:2015:6958
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot medewerking aan DNA-onderzoek ter vaststelling vaderschap in kort geding
In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met het verzoek om hem te bevelen medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek ter vaststelling van het vaderschap van hun minderjarige kind. De vrouw stelt dat de man de biologische vader is van de minderjarige, die niet erkend is. De rechtbank heeft op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man de vader van de minderjarige kan zijn. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw met de minderjarige in België woont, wat een internationaal karakter aan het geschil geeft. De voorzieningenrechter heeft bevestigd dat hij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, aangezien de man in het arrondissement van de rechtbank is gevestigd.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij en de minderjarige recht hebben op duidelijkheid over het vaderschap, maar de man heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geweigerd om aan het DNA-onderzoek mee te werken. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vrouw niet voldoende feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat de man de verwekker van de minderjarige kan zijn. De enkele stelling van de vrouw dat zij zeker weet dat de man de vader is, is niet voldoende om de vordering te onderbouwen. Daarom heeft de rechtbank de vordering van de vrouw afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.