ECLI:NL:GHDHA:2023:291
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Voortzetting schuldsaneringsregeling na niet gemelde schuld en inlichtingenplicht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de schuldsaneringsregeling van de appellante, die eerder door de rechtbank Rotterdam was beëindigd. De rechtbank had geoordeeld dat appellante niet te goeder trouw was geweest in haar rol als beschermingsbewindvoerder van haar zwager, wat had geleid tot schulden die niet waren gemeld bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling. Appellante had in de periode dat zij beschermingsbewindvoerder was, schulden laten ontstaan die voor rekening kwamen van haar zwager en had onterecht betalingen verricht van zijn bankrekening voor haar eigen doeleinden. De rechtbank oordeelde dat deze feiten en omstandigheden, indien bekend bij de toelatingszitting, aanleiding zouden hebben gegeven om het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling af te wijzen.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij niet bewust deze schulden heeft laten ontstaan en dat zij deze niet opzettelijk heeft verzwegen. Het hof heeft de argumenten van appellante in overweging genomen, evenals de verklaring van de bewindvoerder, die bevestigde dat appellante onder druk van het verzorgingstehuis de rol van beschermingsbewindvoerder had aanvaard. Het hof oordeelde dat appellante niet toerekenbaar had gehandeld in het niet melden van de schuld, gezien haar mentale toestand en de omstandigheden rondom haar financiële problemen. Het hof concludeerde dat de omstandigheden die tot de schulden hadden geleid inmiddels onder controle waren gekomen en dat appellante zich aan haar verplichtingen hield.
Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen voor verdere uitvoering van de schuldsaneringsregeling.