5.4.Deze wijziging is in de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet werken aan winst als volgt toegelicht:
“Een ander deel van deze wijzigingen betreft technische aanpassingen die kunnen worden getypeerd als onderhoud. Genoemd kunnen worden de verbetering van de redactie van de regeling voor afdekking van valutaresultaten op deelnemingen (…).
Het zevende lid betreft eveneens een uitbreiding van het voordelenbegrip en ziet op de regeling inzake het afdekken van valutarisico’s ter zake van deelnemingen die voorheen in het eerste lid was opgenomen. De zinsnede in de oude tekst waarin is bepaald dat een geldlening aangegaan voor de verwerving van een deelneming geen rechtshandeling is die strekt tot het afdekken van het valutarisico, is niet overgenomen. Hiermee wordt beter dan onder de oude redactie recht gedaan aan de strekking van deze regeling. Hierdoor is het voortaan ook mogelijk dat op verzoek de deelnemingsvrijstelling ook kan worden toegepast op valutaresultaten behaald met een lening die is aangegaan voor de verwerving van de deelneming, voor zover deze valutaresultaten dienen ter afdekking van het valutarisico dat met de deelneming zelf wordt gelopen. Het volgende voorbeeld moge dit verduidelijken.
Voorbeeld
BV M verwerft voor (zwakke) valuta X 1 mln een deelneming in Y Inc. waarvoor de deelnemingsvrijstelling geldt. Deze verwerving is gefinancierd met een lening van (dezelfde valuta) X 1 mln tegen een rente van 5%. Ten tijde van de verwerving is de koers van valuta X € 1. De deelneming wordt dus gewaardeerd op € 1 mln.
Vlak voor de verwerving verzoekt BV M de inspecteur om het valutarisico dat wordt gelopen met betrekking tot de deelneming te mogen afdekken met de lening die is aangegaan om de deelneming te verwerven, door toepassing van de deelnemingsvrijstelling toe te staan op de valutaresultaten behaald met de hoofdsom. De inspecteur staat dit toe, met dien verstande dat de deelnemingsvrijstelling niet wordt toegepast op valutaresultaten op de hoofdsom van de lening voor zover deze de waarde van de deelneming overstijgt.
Na 1 jaar is de koers van valuta X € 0,9. Afgezien van het valutaresultaat wijzigt de waarde van de deelneming niet. In onderstaand overzicht is het resultaat weergegeven, waarbij DVS de afkorting is van: deelnemingsvrijstelling.
Resultaten BVM
Commercieel
Fiscaal
Valutaresultaat deelneming Y Inc.
- € 100 000
DVS
Valutaresultaat lening X 1 mln
€ 100 000
DVS
Rente op lening X 1 mln
- X 50 000
= - € 45 000
- X 50 000
= - € 45 000
Totaal
- € 45 000
- € 45 000
NB
Ingeval vooraf niet om toepassing van de deelnemingsvrijstelling was gevraagd en het volledige valutaresultaat op de lening dus belast zou zijn, zou het fiscale resultaat € 55 000 zijn geweest.
Na jaar 2 is de deelneming in Y Inc. vanwege slechte resultaten gedaald tot X 500 000. De koers van valuta X is inmiddels € 0,8.
Resultaten BVM
Commercieel
Fiscaal
Afwaardering deelneming Y Inc.
- € 450 000
DVS
Valutaresultaat deelneming Y Inc.
- € 50 000
DVS
Valutaresultaat lening X 1 mln
€ 100 000
€ 50 000* en DVS voor
€ 50 000
Rente op lening X 1 mln
- X 50 000
= € 40 000
- X 50 000
= - € 40 000
Totaal
- € 440 000
-
+ € 10 000
* Nu na de afwaardering van de deelneming nog slechts 50% van de lening dient voor de afdekking van het valutarisico op de deelneming, geldt de deelnemingsvrijstelling voor slechts 50% van het valutaresultaat op de lening.
NB
Ingeval vooraf niet om toepassing van de deelnemingsvrijstelling was gevraagd en het volledige valutaresultaat op de lening dus belast zou zijn, zou het fiscale resultaat € 60 000 zijn geweest.
Overigens en wellicht ten overvloede kan nog worden opgemerkt dat een rechtshandeling die strekt tot het afdekken van valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen, veelal uit een valuta-element en een rente-element bestaat, waarbij alleen het valuta-element onder de deelnemersvrijstelling kan worden gebracht. Het rente-element valt in de belastbare winst.”
(Kamerstukken II 2005/2006, 30 572, nr. 3, p. 16 en p. 56-57)
Is sprake van een valutarisico dat met de deelneming in [B AS] wordt gelopen?
5.5.1.Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, stelt zich op het standpunt dat de USD Credit Facility dient ter afdekking van een valutarisico dat belanghebbende met de deelneming in [B AS] loopt in de zin van artikel 13, lid 7, Wet Vpb. In dit verband voert belanghebbende onder meer aan dat de wisselkoers EUR-USD van groot belang is voor de waardeontwikkeling van de aandelen [B AS] , omdat de oliebranche een USD-branche is, dat de bezittingen van [B AS] bijna geheel bestaan uit vergunningen om olie- en gasvelden te exploiteren en gekapitaliseerde uitgaven, waarbij de waarde van de oliereserves afhankelijk is van de in USD luidende olieprijs, dat de cashflows van [B AS] luiden in USD aangezien de olieverkopen in USD plaatsvinden en dat de afwaardering van de deelneming in [B AS] die belanghebbende in haar commerciële jaarrekening over het jaar 2017 heeft gepleegd het gevolg was van een wijziging van de EUR-USD-koers (zie 2.7).
5.5.2.De Inspecteur stelt zich ten principale op het standpunt dat het gedeelte van de USD Credit Facility dat belanghebbende toerekent aan de deelneming in [B AS] niet dient ter afdekking van een EUR-USD-valutarisico dat door belanghebbende wordt gelopen, omdat een onderscheid gemaakt moet worden tussen het valutarisico dat een belastingplichtige mét een deelneming loopt en een valutarisico ván de deelneming, zijnde het valutarisico dat de deelneming zelf loopt. Een beschikking op grond van artikel 13, lid 7, Wet Vpb hoeft slechts gegeven te worden met betrekking tot het eerstgenoemde valutarisico, en daarvan is hier geen sprake, aldus de Inspecteur. Redengevend voor dit onderscheid acht de Inspecteur dat alleen in het eerste geval de door de wetgever gesignaleerde disbalans tussen aan de ene kant een onder de deelnemingsvrijstelling vrijgesteld valutaresultaat op de deelneming en aan de andere kant een belast resultaat op een lening aangegaan ter financiering van die deelneming (of een belast resultaat op een ander afdekkingsinstrument) wordt opgeheven. Indien een lening die is aangegaan voor de verwerving van een deelneming een valutarisico afdekt dat door de deelneming zelf wordt gelopen (het valutaresultaat ván de deelneming) wordt die disbalans niet opgeheven, maar juist gecreëerd, omdat in dat geval tegenover het belaste positieve of negatieve valutaresultaat van de deelneming zelf een onder de deelneming onbelast valutaresultaat van de belastingplichtige staat. De Inspecteur spreekt in dit verband van een imperfecte hedge. De Inspecteur illustreert zijn standpunt met diverse cijfermatige voorbeelden en verwijst ter onderbouwing van het door hem gemaakte onderscheid naar passages uit de onder 5.2 opgenomen totstandkomingsgeschiedenis.
5.5.3.Belanghebbende loopt volgens de Inspecteur slechts een EUR-NOK-valutarisico mét de deelneming in [B AS] , omdat zowel het zichtbaar eigen vermogen als de toekomstige winsten, waarvoor belanghebbende bij de aankoop van de deelneming in de vorm van goodwill heeft betaald, in de jaarrekening van [B AS] in NOK worden uitgedrukt en omdat [B AS] in Noorwegen aangifte vennootschapsbelasting doet in NOK. [B AS] is vanuit het perspectief van belanghebbende een NOK-vermogensbestanddeel, zo betoogt de Inspecteur. De USD Credit Facility dient niet ter afdekking van dit EUR-NOK-valutarisico en daarom heeft belanghebbende geen recht op een beschikking op grond van artikel 13, lid 7, Wet Vpb, aldus de Inspecteur. Het USD-valutarisico is een risico dat [B AS] zelf loopt (het valutarisico ván de deelneming); belanghebbende wordt hierdoor slechts indirect geraakt. Artikel 13, lid 7, Wet Vpb is volgens de Inspecteur niet bedoeld om van toepassing te zijn op dit voor belanghebbende indirecte valutarisico.
5.6.1.Het Hof is van oordeel dat de beperkingen die de Inspecteur leest in het toepassingsbereik van artikel 13, lid 7, Wet Vpb geen steun vinden in de wettekst en de totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling. Daarin zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat een beschikking op grond van artikel 13, lid 7, Wet Vpb slechts dient te worden gegeven indien, zoals de Inspecteur betoogt, de lening of het afdekkingsinstrument waarvoor de beschikking wordt gevraagd in dezelfde valuta luidt als die waarin de deelneming haar jaarrekening opstelt of een aangifte voor de lokale winstbelasting doet. Evenmin bieden de tekst van de wet en de totstandkomingsgeschiedenis steun voor de opvatting dat geen beschikking op grond van artikel 13, lid 7, Wet Vpb hoeft te worden gegeven als sprake is van een voor de belanghebbende indirect valutarisico of als sprake is van een imperfecte hedge, zoals de Inspecteur betoogt.
5.6.2.Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat uit de totstandkomingsgeschiedenis volgt dat artikel 13, lid 1 (oud), wet Vpb is ingevoerd – mede op verzoek van het bedrijfsleven - om de door de jurisprudentie van de Hoge Raad, namelijk het arrest van 20 april 1977, ECLI:NL:HR:1977:AX3560, BNB 1977/162 (het arrest BNB 1977/162) en het arrest van 17 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8760, BNB 1994/273, gecreëerde discrepantie tussen de fiscale behandeling van valutaresultaten op deelnemingen en valutaresultaten op leningen aangegaan ter financiering van deze deelnemingen en andere afdekkingsinstrumenten weg te nemen. In het arrest BNB 1977/162 was een situatie aan de orde waarin een in Nederland gevestigde NV een Italiaanse deelneming kocht. De aankoop werd aanvankelijk met een in Italiaanse lire luidende lening gefinancierd. Later werd die lening omgezet in een USD-lening. De Hoge Raad besliste dat het (positieve) valutaresultaat op de USD-lening niet behoorde tot de kosten in de zin van artikel 13, lid 1 (oud), Wet Vpb, hetgeen leidde tot de hiervoor genoemde discrepantie. Indien de wetgever beoogd zou hebben de werking van artikel 13, lid 1 (oud), Wet Vpb te beperken tot situaties waarin een lening aangegaan ter financiering van een deelneming dezelfde valuta heeft als het land waar de deelneming is gevestigd, dan had het voor de hand gelegen dit in de wet vast te leggen of die bedoeling in de totstandkomingsgeschiedenis toe te lichten. Nu de wetgever dit niet heeft gedaan, ziet het Hof geen aanleiding die beperking in deze bepaling te lezen. Hetzelfde heeft te gelden voor de uitleg van artikel 13, lid 7, Wet Vpb. 5.7.1.Gelet op hetgeen hiervoor in 5.6.1 en 5.6.2 is overwogen en de volgende feiten en omstandigheden, namelijk dat de waarde van de bezittingen van [B AS] voor een groot deel afhankelijk is van de in USD luidende olieprijs, dat de cashflows van [B AS] in USD luiden, dat de deelneming in [B AS] is verworven in USD, dat de in USD luidende USD Credit Facility in samenhang hiermee (als onderdeel van dezelfde transactie) is overgenomen en dat een eventuele verkoop van [B AS] ook weer in USD zal plaatsvinden, is belanghebbende geslaagd in de op haar rustende bewijslast dat de USD Credit Facility dient ter afdekking van een valutarisico dat belanghebbende met de deelneming in [B AS] loopt zoals bedoeld in artikel 13, lid 7, Wet Vpb.
5.7.2.De stelling van de Inspecteur dat de waardeontwikkeling van [B AS] slechts ten dele (indirect) afhankelijk is van de ontwikkeling van de koers van de USD, omdat de waarde van de voornaamste bezittingen van belanghebbende, licenties om olie- en gasvelden te exploiteren, ook fluctueert aan de hand van de hoeveelheid bewezen reserves en de olie- en gasprijzen, leidt niet tot een ander oordeel. Het feit dat de waarde van bezittingen van [B AS] mede afhankelijk is van andere factoren dan de koers van de USD staat er niet aan in de weg dat belanghebbende met betrekking tot de deelneming in [B AS] (indirect) een USD-valutarisico loopt. Hetzelfde heeft te gelden met betrekking tot de stelling van de Inspecteur dat de NOK-vordering in NOK luidt en dat [B AS] kosten maakt in NOK.
5.7.3.De Inspecteur betwist voorts dat de afwaardering van belanghebbendes deelneming in [B AS] in 2017 zijn oorsprong vindt in de ontwikkeling van de koers van de USD. Gelet op hetgeen hieromtrent is opgemerkt in de jaarrekening van belanghebbende mist deze stelling feitelijke grondslag.
5.7.4.Aan de Inspecteur zij toegegeven dat de omstandigheid dat de moedermaatschappij dividend in USD uitkeert niet van belang is voor het antwoord op de vraag of belanghebbende een USD koersrisico loopt met de deelneming in [B AS] . Dat geldt evenwel niet voor de omstandigheid dat de aan- en eventuele verkoop van de deelneming in [B AS] in USD plaatsvindt, althans in samenhang bezien met de overige in 5.7.1 vermelde feiten en omstandigheden.
5.7.5.De Inspecteur betoogt ten slotte dat het deel van de USD Credit Facility dat belanghebbende toerekent aan de deelneming in [B AS] door belanghebbende niet is aangegaan voor de verwerving van de deelneming in [B AS] , omdat die USD Credit Facility oorspronkelijk door [A B.V.] is aangegaan voor het doen van kapitaalstortingen in en het verstrekken van leningen aan [B AS] . Voor zover de Inspecteur hiermee bedoelt te stellen dat de USD Credit Facility in zoverre niet strekt tot het afdekken van het valutarisico dat met de deelneming in [B AS] wordt gelopen, faalt deze stelling. De oorspronkelijke aanwending van de USD Credit Facility door [A B.V.] is niet van belang voor de fiscale behandeling van die USD Credit Facility bij belanghebbende. Nu tussen partijen niet in geschil is dat een gedeelte van de USD Credit Facility gelijk aan € 923.000.000 kan worden toegerekend aan de verwerving van de deelneming in [B AS] , kan de oorspronkelijke aanwending daarvan door [A B.V.] niet in de weg staan aan het geven van een beschikking op grond van artikel 13, lid 7, Wet Vpb.