10.1Gebruik door AIVD vergaard materiaal (i.c. OVC) en het recht op een eerlijk proces
Verweer
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van schending van artikel 6 EVRM indien de ambtsberichten inclusief OVC voor het bewijs worden gebruikt. Hieraan heeft de verdediging ten grondslag gelegd dat zij niet de mogelijkheid heeft gehad om de door de AIVD verstrekte informatie adequaat te toetsen terwijl er twijfel bestaat over de juistheid van deze informatie. Bovendien heeft de AIVD ten onrechte een beroep gedaan op haar geheimhoudingsplicht ten aanzien van in elk geval één OVC fragment.
Feitelijke gang van zaken
Ten aanzien van de door de AIVD verstrekte informatie stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op 6 juni 2018 ontving de Dienst Landelijke Recherche van de Nationale Recherche een ambtsbericht van de AIVD van diezelfde datum. Als bijlage bij dit ambtsbericht werden (o.a.) 17 audiobestanden gevoegd, te weten opnamen van heimelijk afgeluisterde gesprekken in de periode 8 maart 2016 tot en met 24 april 2018 (hierna ook: de OVC-files of OVC-bestanden).
Genoemd ambtsbericht had betrekking op de verdachte, en ging onder meer over diens vermeende betrokkenheid bij de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra. Dit ambtsbericht vormde de aanleiding voor een opsporingsonderzoek tegen de verdachte.
De OVC-bestanden zijn door de politie onderzocht, en bleken grotendeels in de Arabische taal gevoerde gesprekken waaraan de verdachte deelnam. Deze fragmenten zijn door (verschillende) tolken vertaald, welke vertalingen in het procesdossier gevoegd zijn.
De verdediging heeft in de procedure in eerste aanleg meer opnames willen verkrijgen, omdat - zo werd kort gezegd gesteld - de AIVD doelbewust een selectie had verstrekt, waar ontlastend materiaal buiten werd gehouden. De rechtbank Rotterdam heeft op 11 december 2020 het Openbaar Ministerie verzocht de AIVD (o.a.) te vragen of er meer opnames waren gemaakt van gesprekken, en zo ja, of deze nog beschikbaar waren en of de AIVD in dat geval bereid was die ter beschikking te stellen. De AIVD heeft bij brief van 21 januari 2021 bericht dat op die vragen geen antwoord gegeven kan worden in verband met de wettelijke geheimhoudingsplicht.
Op 18 maart 2021 heeft de rechtbank Rotterdam via het Openbaar Ministerie de AIVD op (subsidiair) verzoek van de verdediging verzocht (kort gezegd) eventueel beschikbare opnames van door de verdediging concreet genoemde data (22 t/m 25 maart 2016 en 19 en 20 mei 2016) te verstrekken, op welke data ontlastende gesprekken te horen zouden zijn. De AIVD heeft daarop bij brief van 23 april 2021 laten weten dat de AIVD aan de verplichting tot doorlopende reductie van gegevens uitvoering geeft en niet te beschikken over opnames in de woning van de verdachte in de periode 22 t/m 25 maart 2016. De AIVD beschikte wel over een opname van gesprekken, gevoerd op 19 of 20 mei 2016. Bij ambtsbericht van 30 april 2021 is een opname van 20 mei 2016 verstrekt.
Verder stelt het hof ten aanzien van de OVC-files in het dossier vast dat de verdachte deze zelf heeft kunnen beluisteren en via zijn raadsman zijn eigen vertaling - de verdachte is zowel de Arabische als de Nederlandse taal machtig - heeft ingebracht.
In hoger beroep heeft het hof het verzoek van de verdediging om een nieuwe vertaling te laten maken ingewilligd ten aanzien van door de verdediging aangedragen, nader geselecteerde fragmenten. Deze zijn ter terechtzitting in hoger beroep besproken. Op deze vertalingen, hierna aangeduid als “hervertalingen”, zal het hof hierna nog terugkomen.
Beoordeling
Het volgende moet worden vooropgesteld.
De WIV voorziet niet in een rechterlijke toetsing van het optreden van die diensten, maar in parlementaire controle en controle door de commissie van toezicht. Geen rechtsregel verzet zich echter tegen het gebruik van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst verstrekte inlichtingen als startinformatie voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, en evenmin verzet enige rechtsregel zich tegen het gebruik van door zo een dienst vergaard materiaal tot het bewijs in een strafzaak. Wat betreft zulk gebruik tot het bewijs moet worden aangetekend dat de strafrechter van geval tot geval met de nodige behoedzaamheid zal moeten beoordelen of het materiaal, gelet op de soms beperkte toetsbaarheid, tot het bewijs kan meewerken.
Dit neemt niet weg dat onder omstandigheden de resultaten van het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst ingestelde onderzoek niet tot het bewijs mogen worden gebruikt. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn in de bijzondere gevallen dat
( a) doelbewust met het oog op het buiten toepassing blijven van strafvorderlijke waarborgen geen opsporingsbevoegdheden worden aangewend teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie of
( b) het optreden van de betrokken dienst een schending van de aan een verdachte toekomende fundamentele rechten heeft opgeleverd die van dien aard is dat daardoor geen sprake meer is van een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Daarnaast is denkbaar dat in verband met de beperkte mogelijkheden tot toetsing van de betrouwbaarheid van het overgedragen materiaal de verdedigingsrechten in die mate zijn beperkt, dat het gebruik tot het bewijs van dat materiaal niet verenigbaar is met het vereiste van een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken volgt dat de AIVD is gevraagd naar aanvullende opnames hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de verstrekking van één extra OVC-bestand. De verdediging heeft de beschikking gekregen over de OVC-bestanden en de verdachte heeft deze kunnen beluisteren en vertalen, welke vertalingen zijn overgelegd. In hoger beroep is een door de verdediging gemaakte selectie (meermalen) hervertaald. Alle vertalingen zijn ter terechtzitting aan de orde geweest en de verdediging heeft daarop voor zover van toepassing verweer kunnen voeren. Gelet hierop heeft de verdediging het door de AIVD verstrekte materiaal naar het oordeel van het hof ruimschoots kunnen toetsen. Het enkele feit dat (vermoedelijk) sprake is van een door de AIVD gemaakte selectie van OVC gesprekken, en dat die selectie zich onttrekt aan controle, maakt niet dat de verdedigingsrechten in die mate zijn beperkt dat geen sprake meer is van een eerlijk proces. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de selectie is ingegeven door het bewust achterhouden van ontlastend materiaal en/of het doelbewust presenteren van (flarden van) slecht verstaanbaar materiaal, dan geldt dat er geen aanwijzingen zijn dat daarvan sprake is geweest. Ook overigens is het hof niet gebleken van een situatie waarin het optreden van de AIVD schending van aan de verdachte toekomende fundamentele rechten heeft opgeleverd. Gesteld noch gebleken is voorts dat het Openbaar Ministerie doelbewust met het oog op het buiten toepassing blijven van strafvorderlijke waarborgen geen opsporingsbevoegdheden heeft aangewend teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie (de hiervoor onder a genoemde grond).
Of informatie in andere ambtsberichten, die van 12 december 2016 en 6 juni 2018 al dan niet juist is geweest of gebleken – zoals de verdediging heeft gesteld - is onder deze omstandigheden niet relevant.
Het hof is ten slotte van oordeel dat met het alsnog verstrekken van het OVC-fragment van 20 mei 2016 het aanvankelijke beroep op geheimhouding door de AIVD ten aanzien van dat fragment ingehaald is. De vraag of dat beroep op geheimhouding terecht is geweest - voor zover al aan het oordeel van het hof onderworpen - is dan niet meer terzake doende; immers, aan de belangen van de verdediging werd alsnog tegemoet gekomen.
Er is gelet op het voorgaande geen aanleiding om de OVC- bestanden vanwege beperkte toetsbaarheid niet tot het bewijs te laten meewerken. Het ambtsbericht van 6 juni 2018 zelf zal niet als bewijs worden gebruikt zodat het verweer op dit punt niet besproken hoeft te worden.
Hierna zullen de andere verweren met betrekking tot het OVC-materiaal besproken worden. Daarna zal het hof nogmaals nagaan of aan de eisen van een eerlijk proces is voldaan.