ECLI:NL:GHDHA:2023:1242

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
22-002835-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van door de AIVD vergaarde OVC-gesprekken in bewijsvoering tegen verdachte van lidmaatschap terroristische organisatie Jabhat al-Nusra

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die beschuldigd werd van lidmaatschap van de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra. De verdachte, geboren in Syrië en momenteel gedetineerd in Nederland, werd in eerste aanleg veroordeeld tot 15 jaar en 9 maanden gevangenisstraf. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij de vraag centraal stond of de door de AIVD vergaarde OVC-gesprekken als bewijs gebruikt konden worden. Het hof oordeelde dat de OVC-gesprekken, ondanks de bezwaren van de verdediging over de betrouwbaarheid en de schending van het recht op een eerlijk proces, wel degelijk gebruikt konden worden in de bewijsvoering. De verdachte werd vrijgesproken van enkele strafverzwarende omstandigheden, maar het hof achtte het lidmaatschap van Jabhat al-Nusra en de voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven bewezen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 6 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft ook beslist over de inbeslaggenomen voorwerpen, waarbij enkele voorwerpen aan het verkeer werden onttrokken en andere aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002835-21
Parketnummer: 10-960152-18
Datum uitspraak: 3 juli 2023
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 september 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1986,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught, te Vught.
Onderzoeksnaam 26Paragould
Inhoudsopgave
Het hof zal in dit arrest de volgende onderwerpen behandelen:
1. Lijst van gebruikte afkortingen
2. Onderzoek van de zaak
3. Procesgang
4. Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
5. Tenlastelegging
6. Geldigheid dagvaarding ten aanzien van het onder 2
tenlastegelegde
7. Rechtsmacht
8. Vordering van de advocaat-generaal
9. Het vonnis waarvan beroep
10. Gevoerde verweren
10.1 Gebruik door AIVD vergaard materiaal (i.c. OVC)
en het recht op een eerlijk proces
10.2 Betrouwbaarheid van de uitwerkingen van de OVC-
bestanden
10.3 Betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
10.4 Belastende verklaringen van de verdachte
11. Bewezenverklaring
12. Bewijsvoering
13. Nadere (bewijs)overwegingen ten aanzien van het onder
1 en 2 tenlastegelegde
13.1 Deelname aan een terroristische organisatie
13.2 Voorbereidingshandelingen
13.3 Deelvrijspraken
14. Eerlijk proces
15. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
16. Strafbaarheid van de verdachte
17. Strafmotivering
18. Beslag
19. Toepasselijke wettelijke voorschriften
20. Beslissing

1.Lijst van gebruikte afkortingen

Ter bevordering van de leesbaarheid van het arrest is hieronder een lijst van gebruikte afkortingen opgenomen.
AIVD Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden
LOVS Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht
OVC Opnemen van vertrouwelijke communicatie
Sr Wetboek van Strafrecht
Sv Wetboek van Strafvordering
VI Voorwaardelijke invrijheidstelling
WIV Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

2.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

3.Procesgang

In eerste aanleg is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte voor het onder 4 tenlastegelegde voor zover dit ziet op gedragingen in Turkije en/of Syrië, alsmede voor wat betreft het derde gedachtestreepje van het onder 4 tenlastegelegde. Voor het overige is de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.
De verdachte is van het onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar en negen maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft beperkt hoger beroep ingesteld, te weten alleen ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde.

4.Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde.

5.Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2011 tot en met 30 oktober 2018, in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak en/of Turkije en/of Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra en/of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) en/of Jabhat Fateh Al-Sham en/of Al Qaida en/of Islamitische Staat (IS) en/of Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie tot oogmerk had en/of heeft het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 288a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of munitie van de categorieën II en/of II (zoals bedoeld is in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie),
terwijl hij, verdachte, deze (terroristische) organisatie(s) heeft opgericht en/of daaraan leiding heeft gegeven en/of heeft bestuurd.
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2011 tot 01 augustus 2014, in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak en/of Turkije en/of Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat ze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie zoals Jabhat al-Nusra en/of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) en/of Jabhat Fateh al-Sham en/of Al Qaida en/of Islamitische Staat (IS) en/of Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, eigen gemaakt en/of
B. zich gevoegd bij één of meer mededader(s) en/of Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida en/of en/of IS(IS/IL) strijders(s), althans bij perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
C. in Syrië en/of Irak deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd, gevoerd door de (terroristische) organisatie Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida en/of IS(IS/IL), althans daaraan aan gelieerde terroristische organisaties, althans (een) terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk;
4.
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2014 tot en met 30 oktober 2018 te Amsterdam, althans in Nederland en/of Turkije en/of Syrië, meermalen, althans eenmaal, (een)reisdocument(en) en/of identiteitsbewijs(zen) (telkens) als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- een (Syrisch) nationaal paspoort met nummer 007774040, op naam gesteld van [valse naam verdachte] (geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]) en/of
- een (Syrisch) nationaal paspoort met nummer N010082936, op naam gesteld van [valse naam verdachte] (geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats])
- een (Syrisch) nationaal paspoort met nummer 007773679, op naam gesteld van [verdachte] (geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats])
waarvan hij, verdachte, (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was/waren, voorhanden heeft gehad.

6.Geldigheid dagvaarding ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde

De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde nietig is, wegens strijd met artikel 261 Sv.
De verdediging heeft hiertoe, overeenkomstig de pleitnota, aangevoerd dat in de tenlastelegging de feitelijke handelingen ontbreken die – volgens het Openbaar Ministerie – voorbereidingshandelingen van terroristische misdrijven moeten opleveren. Ook na het lezen van het dossier is het de verdediging niet duidelijk geworden tegen welke feitelijke gedragingen verweer moet worden gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
De tenlastelegging moet in het kader van de beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding niet op zichzelf maar in samenhang met het onderliggende procesdossier worden gelezen. In de dagvaarding is onder feit 2 opgenomen welke handelingen de verdachte worden verweten en in welke periode en plaatsen deze zouden hebben plaatsgevonden. In feit 2 zijn onder A t/m C handelingen tenlastegelegd die volgens de opsteller van de dagvaarding – kort gezegd – voorbereidingshandelingen van terroristische misdrijven opleveren, zoals in de tenlastelegging omschreven. Anders dan de verdediging acht het hof deze handelingen voldoende specifiek. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde – gelezen tegen de achtergrond van de inhoud van het dossier – voldoende feitelijk is omschreven en dat voor de verdachte voldoende duidelijk en begrijpelijk is waartegen hij zich moet verdedigen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde geldig is. Het verweer wordt daarom verworpen.

7.Rechtsmacht

De officier van justitie is bij vonnis waarvan beroep vanwege het ontbreken van rechtsmacht niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte voor het onder 4 tenlastegelegde voor zover dit ziet op gedragingen in Turkije en/of Syrië, alsmede voor wat betreft het onder 4, derde gedachtestreepje, tenlastegelegde. Voor het overige is de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.
In hoger beroep heeft het Openbaar Ministerie geen grieven aangevoerd tegen deze beslissingen van de rechtbank.
De verdediging heeft zich in hoger beroep hier niet over uitgelaten.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie wegens het ontbreken van rechtsmacht niet-ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde voor zover dit ziet op gedragingen in Turkije en/of Syrië, alsmede voor wat betreft het onder 4, derde gedachtestreepje, tenlastegelegde. Voor het overige is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

8.Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot – rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn - een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat daarop zal worden beslist zoals aangegeven op de ter terechtzitting van 6 juni 2023 overgelegde beslaglijst.

9.Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

10.Gevoerde verweren

De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en daartoe het volgende aangevoerd.
10.1
Gebruik door AIVD vergaard materiaal (i.c. OVC) en het recht op een eerlijk proces
Verweer
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van schending van artikel 6 EVRM indien de ambtsberichten inclusief OVC voor het bewijs worden gebruikt. Hieraan heeft de verdediging ten grondslag gelegd dat zij niet de mogelijkheid heeft gehad om de door de AIVD verstrekte informatie adequaat te toetsen terwijl er twijfel bestaat over de juistheid van deze informatie. Bovendien heeft de AIVD ten onrechte een beroep gedaan op haar geheimhoudingsplicht ten aanzien van in elk geval één OVC fragment.
Feitelijke gang van zaken
Ten aanzien van de door de AIVD verstrekte informatie stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op 6 juni 2018 ontving de Dienst Landelijke Recherche van de Nationale Recherche een ambtsbericht van de AIVD van diezelfde datum. Als bijlage bij dit ambtsbericht werden (o.a.) 17 audiobestanden gevoegd, te weten opnamen van heimelijk afgeluisterde gesprekken in de periode 8 maart 2016 tot en met 24 april 2018 (hierna ook: de OVC-files of OVC-bestanden).
Genoemd ambtsbericht had betrekking op de verdachte, en ging onder meer over diens vermeende betrokkenheid bij de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra. Dit ambtsbericht vormde de aanleiding voor een opsporingsonderzoek tegen de verdachte.
De OVC-bestanden zijn door de politie onderzocht, en bleken grotendeels in de Arabische taal gevoerde gesprekken waaraan de verdachte deelnam. Deze fragmenten zijn door (verschillende) tolken vertaald, welke vertalingen in het procesdossier gevoegd zijn.
De verdediging heeft in de procedure in eerste aanleg meer opnames willen verkrijgen, omdat - zo werd kort gezegd gesteld - de AIVD doelbewust een selectie had verstrekt, waar ontlastend materiaal buiten werd gehouden. De rechtbank Rotterdam heeft op 11 december 2020 het Openbaar Ministerie verzocht de AIVD (o.a.) te vragen of er meer opnames waren gemaakt van gesprekken, en zo ja, of deze nog beschikbaar waren en of de AIVD in dat geval bereid was die ter beschikking te stellen. De AIVD heeft bij brief van 21 januari 2021 bericht dat op die vragen geen antwoord gegeven kan worden in verband met de wettelijke geheimhoudingsplicht.
Op 18 maart 2021 heeft de rechtbank Rotterdam via het Openbaar Ministerie de AIVD op (subsidiair) verzoek van de verdediging verzocht (kort gezegd) eventueel beschikbare opnames van door de verdediging concreet genoemde data (22 t/m 25 maart 2016 en 19 en 20 mei 2016) te verstrekken, op welke data ontlastende gesprekken te horen zouden zijn. De AIVD heeft daarop bij brief van 23 april 2021 laten weten dat de AIVD aan de verplichting tot doorlopende reductie van gegevens uitvoering geeft en niet te beschikken over opnames in de woning van de verdachte in de periode 22 t/m 25 maart 2016. De AIVD beschikte wel over een opname van gesprekken, gevoerd op 19 of 20 mei 2016. Bij ambtsbericht van 30 april 2021 is een opname van 20 mei 2016 verstrekt.
Verder stelt het hof ten aanzien van de OVC-files in het dossier vast dat de verdachte deze zelf heeft kunnen beluisteren en via zijn raadsman zijn eigen vertaling - de verdachte is zowel de Arabische als de Nederlandse taal machtig - heeft ingebracht.
In hoger beroep heeft het hof het verzoek van de verdediging om een nieuwe vertaling te laten maken ingewilligd ten aanzien van door de verdediging aangedragen, nader geselecteerde fragmenten. Deze zijn ter terechtzitting in hoger beroep besproken. Op deze vertalingen, hierna aangeduid als “hervertalingen”, zal het hof hierna nog terugkomen.
Beoordeling
Het volgende moet worden vooropgesteld.
De WIV voorziet niet in een rechterlijke toetsing van het optreden van die diensten, maar in parlementaire controle en controle door de commissie van toezicht. Geen rechtsregel verzet zich echter tegen het gebruik van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst verstrekte inlichtingen als startinformatie voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, en evenmin verzet enige rechtsregel zich tegen het gebruik van door zo een dienst vergaard materiaal tot het bewijs in een strafzaak. Wat betreft zulk gebruik tot het bewijs moet worden aangetekend dat de strafrechter van geval tot geval met de nodige behoedzaamheid zal moeten beoordelen of het materiaal, gelet op de soms beperkte toetsbaarheid, tot het bewijs kan meewerken.
Dit neemt niet weg dat onder omstandigheden de resultaten van het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst ingestelde onderzoek niet tot het bewijs mogen worden gebruikt. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn in de bijzondere gevallen dat
( a) doelbewust met het oog op het buiten toepassing blijven van strafvorderlijke waarborgen geen opsporingsbevoegdheden worden aangewend teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie of
( b) het optreden van de betrokken dienst een schending van de aan een verdachte toekomende fundamentele rechten heeft opgeleverd die van dien aard is dat daardoor geen sprake meer is van een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Daarnaast is denkbaar dat in verband met de beperkte mogelijkheden tot toetsing van de betrouwbaarheid van het overgedragen materiaal de verdedigingsrechten in die mate zijn beperkt, dat het gebruik tot het bewijs van dat materiaal niet verenigbaar is met het vereiste van een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM. [1]
Het hof overweegt als volgt.
Uit de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken volgt dat de AIVD is gevraagd naar aanvullende opnames hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de verstrekking van één extra OVC-bestand. De verdediging heeft de beschikking gekregen over de OVC-bestanden en de verdachte heeft deze kunnen beluisteren en vertalen, welke vertalingen zijn overgelegd. In hoger beroep is een door de verdediging gemaakte selectie (meermalen) hervertaald. Alle vertalingen zijn ter terechtzitting aan de orde geweest en de verdediging heeft daarop voor zover van toepassing verweer kunnen voeren. Gelet hierop heeft de verdediging het door de AIVD verstrekte materiaal naar het oordeel van het hof ruimschoots kunnen toetsen. Het enkele feit dat (vermoedelijk) sprake is van een door de AIVD gemaakte selectie van OVC gesprekken, en dat die selectie zich onttrekt aan controle, maakt niet dat de verdedigingsrechten in die mate zijn beperkt dat geen sprake meer is van een eerlijk proces. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de selectie is ingegeven door het bewust achterhouden van ontlastend materiaal en/of het doelbewust presenteren van (flarden van) slecht verstaanbaar materiaal, dan geldt dat er geen aanwijzingen zijn dat daarvan sprake is geweest. Ook overigens is het hof niet gebleken van een situatie waarin het optreden van de AIVD schending van aan de verdachte toekomende fundamentele rechten heeft opgeleverd. Gesteld noch gebleken is voorts dat het Openbaar Ministerie doelbewust met het oog op het buiten toepassing blijven van strafvorderlijke waarborgen geen opsporingsbevoegdheden heeft aangewend teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie (de hiervoor onder a genoemde grond).
Of informatie in andere ambtsberichten, die van 12 december 2016 en 6 juni 2018 al dan niet juist is geweest of gebleken – zoals de verdediging heeft gesteld - is onder deze omstandigheden niet relevant.
Het hof is ten slotte van oordeel dat met het alsnog verstrekken van het OVC-fragment van 20 mei 2016 het aanvankelijke beroep op geheimhouding door de AIVD ten aanzien van dat fragment ingehaald is. De vraag of dat beroep op geheimhouding terecht is geweest - voor zover al aan het oordeel van het hof onderworpen - is dan niet meer terzake doende; immers, aan de belangen van de verdediging werd alsnog tegemoet gekomen.
Er is gelet op het voorgaande geen aanleiding om de OVC- bestanden vanwege beperkte toetsbaarheid niet tot het bewijs te laten meewerken. Het ambtsbericht van 6 juni 2018 zelf zal niet als bewijs worden gebruikt zodat het verweer op dit punt niet besproken hoeft te worden.
Hierna zullen de andere verweren met betrekking tot het OVC-materiaal besproken worden. Daarna zal het hof nogmaals nagaan of aan de eisen van een eerlijk proces is voldaan.
10.2
Betrouwbaarheid van de uitwerkingen van de OVC-bestanden
Verweer
De verdediging heeft aangevoerd dat de OVC-uitwerkingen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt vanwege de onbetrouwbaarheid daarvan. Hiertoe is aangevoerd dat de kwaliteit van de OVC bestanden slecht is, terwijl de Arabisch taal zich al – gelet op het poëtisch karakter en belang van de context - moeilijk leent voor een vertaling. Bestanden zijn gefilterd, maar niet blijkt dat de bewerkingen de inhoud daadwerkelijk verstaanbaarder hebben gemaakt. Bovendien is bij het uitluisteren van deze bewerkte bestanden het risico van (zo begrijpt het hof) subjectieve vertalingen of ‘
priming’ (de beïnvloeding van contextuele verwachtingen op het vertaalproces) aanwezig. De verdediging baseert zich hierbij op een Australisch onderzoek.
Subsidiair is het standpunt van de verdediging dat enkel de OVC-bestanden waarvan vastgesteld kan worden dat de vertaling juist is, en waarvan zowel de vertaling als de interpretatie niet door de verdachte wordt betwist, voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Gang van zaken met betrekking tot de OVC
De OVC-bestanden in dit dossier behelzen gesprekken tussen de verdachte en anderen of anderen onderling die gevoerd zijn in de woning van de verdachte, een auto en de woning van de broer van de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [voornaam 1]). De gesprekken werden voornamelijk in de Arabische taal gevoerd en enkele in het Engels. De opnames zijn door meerdere beëdigde tolken/vertalers (hierna: tolken) uitgeluisterd, vertaald en uitgewerkt in een transcriptie.
Uit een proces-verbaal van bevindingen “werkwijze uitluisteren en vertalen OVC” d.d. 25 maart 2019 volgt dat ten aanzien van de gesprekken in de Arabische taal de volgende werkwijze is gehanteerd. De bestanden werden door een Arabische tolk een eerste maal uitgeluisterd waarbij een voorlopige transcriptie werd opgesteld. Gebleken was dat de gespreksdeelnemers in bepaalde passages niet goed hoorbaar waren. Om de stemmen van de gesprekdeelnemers te verduidelijken zijn er door specialisten van het Data Processing Center (DPC) van de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking (DLOS) digitale filters gemaakt die storende geluiden vervaagden of dempten waardoor de opgenomen gesprekken beter te beluisteren waren. Hierna bleek, dat er in sommige passages snel of onduidelijk gesproken werd door de gespreksdeelnemers. Door het DPC werd er van deze passages een vertraagde versie gemaakt.
Hierna werden de bestanden (soms met behulp van de genoemde filters) voor de tweede maal beluisterd door een andere, onafhankelijke tolk. De tweede tolk heeft hierbij de eerste transcriptie zo mogelijk aangevuld en aangepast daar er door de filters soms meer of andere woorden en of zinnen gehoord werden. Bij vermeldingswaardig verschillen is in de definitieve transcripties aangegeven wat de ene tolk hoort en wat de andere tolk hoort. Zowel de originele audiobestanden als de gemaakte filters zijn bewaard bij het onderzoeksteam. Een over de hervertaling opgemaakt proces-verbaal van 26 mei 2023 vermeldt dat OVC-file nummer 3 van slechtere kwaliteit was dan de overige OVC’s. Er hebben meerdere sessies, met meerdere tolken bij het DPC plaatsgevonden. Bij verschil van mening werden de betreffende passages door een andere tolk beluisterd. Slechts indien meerdere tolken ervan overtuigd waren van hetgeen zij hoorden, werd de passage als definitieve transcriptie vastgelegd. Als dat niet zo was werd de passage als “ntv’ weergegeven.
De verdachte heeft de originele OVC-bestanden beluisterd en, zoals vermeld, hiervan een vertaling opgesteld.
In hoger beroep heeft het hof, eveneens zoals vermeld, het verzoek van de verdediging om een hervertaling ingewilligd ten aanzien van geselecteerde fragmenten. Bij de (inhoudelijke) behandeling ter terechtzitting in hoger beroep op 16 mei 2023 is gebleken dat deze hervertaling tot stand was gekomen op basis van ongefilterd geluidsmateriaal, waarna een nieuwe tolk is verzocht om een hervertaling te maken op basis van gefilterde geluidsbestanden. Dit heeft geleid tot een tweede hervertaling, gevoegd in een proces-verbaal van bevindingen van 26 mei 2023.
De tolk die in hoger beroep de (originele) OVC-fragmenten heeft hervertaald heeft de volgende werkwijze toegepast: eerst werd de tekst in het Arabisch vastgesteld en schriftelijk vastgelegd; de tekst werd daarna naar het Nederlands vertaald en daarna werd de vastlegging en vertaling van de verdachte aan de tolk voorgelegd. Dit heeft in sommige gevallen geleid tot een aanpassing van een (onderdeel) van de vertaling. Beide vertalingen zijn ter beschikking gesteld aan het hof. Daarna is in hoger beroep nog een hervertaling gevolgd op basis van de gefilterde bestanden, waarbij blijkens het hiervan opgemaakte proces-verbaal dezelfde werkwijze is gevolgd. Het vermeldt tevens dat er gebruik is gemaakt van de door de DPC bewerkte audio en van de Easy-Q. Het van een eerdere vertaalpoging opgemaakt proces-verbaal 24 mei 2023 vermeldt dat deze Easy-Q handmatig bediend kan worden om zelfstandig audio extra te kunnen filteren of naar wens te verbeteren.
Het hof stelt voorop dat OVC-bestanden in dit dossier in verschillende mate verstaanbaar zijn, en onderdelen soms zelfs slecht. Hier komt nog bij dat de gesprekken vanuit de Arabische taal vertaald moesten worden. Dit vereist de nodige behoedzaamheid bij het gebruik van deze bestanden in het strafrechtelijk onderzoek. Het hof stelt vast dat de vertalingen – juist tegen deze achtergrond – zeer zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Er is gebruik gemaakt van steeds weer andere tolken, die onafhankelijk van elkaar naar de bestanden hebben geluisterd en verschillen hebben weergegeven. De vertaling van de verdachte is er in de hervertalingen bij betrokken. Om het gezegde beter te kunnen verstaan is gebruik gemaakt van filters om achtergrondgeluid te dempen of de snelheid te beperken. Het hof neemt in aanmerking dat de door het Openbaar Ministerie ingeschakelde tolken, voldoende professioneel en onafhankelijk kunnen worden geacht om objectief te werk te gaan. Bovendien zijn in hoger beroep ook de originele, ongefilterde bestanden beluisterd, waarvan eveneens een (her)vertaling is opgemaakt. Het hof ziet gelet op dit alles geen grote of onaanvaardbare risico’s van priming.
Het voorgaande neemt niet weg, dat er verschillen zijn in de vertalingen en dat de vermelding “ntv” in de transcriptie op veel plaatsen ervoor zorgt dat zowel de vertaler als de lezer alert moet zijn op het (mogelijk) ontbreken van de volledige context van het (wel) vertaalde.
Het hof ziet echter geen aanleiding de uitwerkingen van de OVC-bestanden in dit dossier om deze redenen categorisch als onbetrouwbaar uit te sluiten van het bewijs. De vertalingen zijn zoals gezegd zorgvuldig tot stand gekomen. Het feit dat niet alles verstaan is en er verschillen in vertaling zijn laat onverlet dat het juist aan het hof is om het bewijs te selecteren en waarderen. Het hof ziet hierbij geen reden om alleen de niet door de verdachte betwiste vertalingen als de juiste aan te merken, zoals (subsidiair) is aangevoerd.
Het hof ziet in het voorgaande wel aanleiding behoedzaam te zijn bij het gebruik van de (vertalingen van de) OVC-bestanden voor het bewijs. Het zal dat slechts doen ten aanzien van die (delen van) bestanden waarvan de verdachte de vertaling niet heeft betwist en/of de gespreksdeelnemer als getuige de vertaling in grote lijnen heeft bevestigd, en/of waarvan de inhoud steun vindt in ander bewijsmateriaal, zoals getuigenverklaringen. Ook eventuele risico’s van priming – hoewel gering – zijn hierdoor afdoende ondervangen.
10.3
Betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
Verweer
De verdediging heeft ten aanzien van een aantal getuigenverklaringen bepleit dat deze wegens onbetrouwbaarheid niet mee kunnen werken aan het bewijs.
Onder meer is aangevoerd dat de verklaring van [getuige A] vanwege tegenstrijdigheden in zijn verklaringen in combinatie met druk van de politie op vele onderdelen als onbetrouwbaar terzijde dient te worden geschoven.
De de-auditu verklaring van [getuige B] kan volgens de verdediging niet voor het bewijs gebruikt worden nu deze afkomstig is van discutabele bronnen: van geruchten of van [voornaam 1], die volgens de verdediging onbetrouwbaar is als bron.
Beoordeling
De getuige [getuige A] verblijft in Duitsland, is afkomstig uit [plaatsnaam] en heeft daar vroeger bij de verdachte op school gezeten. Met hem is de verdachte in gesprek in OVC-gesprek file 3, welk gesprek gevoerd is toen de getuige bij de verdachte op bezoek was in Amsterdam.
[getuige A] heeft als getuige onder meer verklaard dat de verdachte en hij elkaar vertrouwden en dat de verdachte wist dat [getuige A] geheimen kon bewaren. In zijn eerste verhoor heeft [getuige A] verklaard dat de verdachte hem heeft verteld dat hij mee heeft gedaan aan gevechten tegen het regime, waarop de getuige uit eigen beweging verklaarde dat de verdachte vertelde betrokken te zijn geweest bij de aanval op een bus. De gebeurtenissen die hij vervolgens in zijn verklaring heeft beschreven komen in grote mate overeen met de inhoud van het OVC-gesprek, zo stelt het hof vast. Dit laatste geldt ook voor andere onderdelen van de OVC-opname, file 3. In zoverre vindt zijn verklaring steun in dit bewijsmiddel.
Het moge zo zijn dat de getuige op sommige punten wat wisselend heeft verklaard, maar het hof ziet dit veeleer als enige terughoudendheid om de verdachte te belasten. In het algemeen heeft deze getuige naar het oordeel van het hof zeer gedetailleerd, en juist consequent verklaard. Terecht heeft de verdediging erop gewezen dat de getuige tegenover de politie heeft medegedeeld dat hij niet helemaal eerlijk is geweest bij het eerste verhoor, maar blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal (p. 2176) was dat er met name in gelegen dat hij méér wilde vertellen dan dat hij in eerste instantie had gedaan. Hierbij heeft hij ook gezegd dat hij zich niet onder druk gezet heeft gevoeld en was hij zichtbaar meer ontspannen.
Het voorgaande brengt met zich dat het hof de verklaring van [getuige A], afgelegd tegenover de politie betrouwbaar acht en deze zal bezigen voor het bewijs. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
In dit dossier is verder sprake van een behoorlijk aantal verklaringen van horen zeggen. Vooropgesteld zij dat gebruik voor het bewijs van zulke de-auditu verklaringen de uiterste behoedzaamheid met zich brengt.
Deze behoedzaamheid in acht nemend, ziet het hof geen beletsel een deel van de verklaring van de getuige [getuige B1] (ook wel [getuige B] genoemd) te bezigen voor het bewijs. Het hof acht dit deel van zijn verklaring betrouwbaar, nu dit blijkens de verklaring zelf op dit punt niet slechts op geruchten is gebaseerd noch uitsluitend op de verklaring van [voornaam 1], en dit deel van de verklaring op relevante onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Voor zover [voornaam 1] mede de bron is van wat deze getuige heeft vernomen, geldt dat het hof in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd onvoldoende reden ziet zijn uitlatingen als grootspraak en daarmee onbetrouwbaar terzijde te schuiven. Niet valt in te zien waarom hij over zijn broer tegenover een Syrische journalist onjuiste verhalen over diens betrokkenheid bij Jabhat al-Nusra zou vertellen.
Bovendien geldt dat de getuige reeds in Syrië had vernomen over de rol van de verdachte bij Jabhat al-Nusra, waarbij er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte zelf daarvan de bron kan zijn. Dit neemt het hof in aanmerking omdat de verdachte heeft verklaard dat hij zelf (naar eigen zeggen in strijd met de waarheid) aan derden in Nederland over zijn betrokkenheid bij Jabhat al-Nusra heeft verteld, maar dat niet deed toen hij nog in Syrië was.
Mede in dit licht acht het hof hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over een - mede cultureel bepaald - motief van deze getuige om onjuist over de verdachte te verklaren (gelegen in problemen tussen [voornaam 1] en de [familie B] en het door [familielid B] verspreide gerucht dat de verdachte een voormalig IS-strijder zou zijn geweest, aldus de raadsman) onvoldoende aannemelijk geworden.
Gelet hierop wordt ook ten aanzien van deze getuige het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer verworpen.
Voor zover dit verweer met betrekking tot andere getuigenverklaringen is gevoerd, zal het hof dit niet bespreken nu die verklaringen niet voor het bewijs worden gebruikt.
10.4
Belastende uitlatingen van de verdachte
Verweer
Ter terechtzitting is door en namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte zijn redenen had om in afgeluisterde gesprekken tegen [getuige A] en [getuige C] (1981) niet conform de waarheid zichzelf belastende verhalen te vertellen.
Daartoe is aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat de verdachte op [getuige A] indruk wilde maken. De verdachte stelt dat hij zich schaamde omdat hij Syrië had verlaten zonder op enige wijze ‘wraak’ te nemen op het regime dat hem voor het leven heeft getekend. Hij wilde een andere indruk wekken. Om overtuigend te zijn heeft hij bewust gekozen voor verhalen die realistisch zijn omdat zij passen bij de gebeurtenissen destijds of hier op lijken.
Beoordeling
Het hof ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de mededelingen van de verdachte aan [getuige A] over zijn deelname aan de strijd van Jabhat al-Nusra. De door de verdediging in dit verband genoemde uitlatingen van de verdachte in een OVC gesprek met [getuige D] over wraak en “Syrië verlaten zonder (ntv..)” waardoor hij zich slecht voelt, geeft onvoldoende steun aan het standpunt van de verdediging dat de verdachte in dit gesprek opzettelijk in strijd met de waarheid heeft verklaard.
Wat betreft [getuige C] (ook wel [bijnaam C] genoemd) zou de verdachte hem verhalen hebben verteld met als doel hem af te schrikken en te laten vertrekken uit verdachtes woning. Een dergelijk motief om te liegen acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden, en ook hier ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de waarheidsgetrouwheid van de uitlatingen die de verdachte in diens aanwezigheid deed, gedaan op momenten dat hij zich onbespied waande.
Relevant is tenslotte dat verdachtes betrokkenheid bij Jabhat al-Nusra wordt ondersteund door onder meer de inhoud van een gesprek met (alleen) zijn broer [voornaam 1], terwijl er geen aannemelijke redenen zijn aangevoerd of gebleken waarom de verdachte tegen zijn eigen broer daarover niet de waarheid zou vertellen. De betreffende verweren worden verworpen.

11.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van
1
april 2011januari 2012tot en met
30 oktober 20181 augustus 2013,
in één of meer plaats(en)in Syrië
en/of Irak en/of Turkije en/of Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, heeft deelgenomen aan
een organisatie, te wetende terroristische organisatie Jabhat al-Nusra
en/of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) en/of Jabhat Fateh Al-Sham en/of Al Qaida en/of Islamitische Staat (IS) en/of Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie tot oogmerk had en/of heeft het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 288a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of munitie van de categorieën II en/of II (zoals bedoeld is in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie)
,
terwijl hij, verdachte, deze (terroristische) organisatie(s) heeft opgericht en/of daaraan leiding heeft gegeven en/of heeft bestuurd.
2.
hij in
of omstreeksde periode van
1
april 2011januari 2012tot
01 augustus 20141 augustus 2013,
in één of meer plaats(en)in Syrië
en/of Irak en/of Turkije en/of Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft
en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat ze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft
/hebbenhij, verdachte,
en/of zijn mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie zoals Jabhat al-Nusra en/of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) en/of Jabhat Fateh al-Sham en/of Al Qaida en/of Islamitische Staat (IS) en/of Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, eigen gemaakt en/of
B. zich gevoegd bij
één of meer mededader(s) en/ofJabhat al-Nusra
en/of Al Qaida en/of en/of IS(IS/IL) strijders(s), althans bij perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaanen
/of
C. in Syrië
en/of Irakdeelgenomen en
/ofbijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd, gevoerd door de (terroristische) organisatie Jabhat al-Nusra
en/of Al Qaida en/of IS(IS/IL), althans daaraan aan gelieerde terroristische organisaties, althans (een) terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk;
4.
hij in
of omstreeksde periode van
01 april21 juli2014 tot en met 30 oktober 2018
te Amsterdam, althansin Nederland
en/of Turkije en/of Syrië, meermalen, althans eenmaal, (een)reisdocument
(en
) en/of identiteitsbewijs(zen)(telkens) als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- een (Syrisch) nationaal paspoort met nummer 007774040, op naam gesteld van [valse naam verdachte] (geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]) en
/of
- een (Syrisch) nationaal paspoort met nummer N010082936, op naam gesteld van [valse naam verdachte] (geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats])
- een (Syrisch) nationaal paspoort met nummer 007773679, op naam gesteld van [verdachte] (geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats])
waarvan hij, verdachte, (telkens) wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze vals of vervalst was/waren, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

12.Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen als bijlage aan dit arrest worden gehecht.
13. Nadere (bewijs)overwegingen ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
13.1
Deelname aan terroristische criminele organisatie
Inleiding
Het is een feit van algemene bekendheid dat in het voorjaar van 2011 een groot deel van de bevolking van Syrië vreedzaam in verzet kwam tegen het regime van president Bashar al-Assad.
In de loop van 2012 wordt duidelijk dat jihadistische strijdgroepen, met zowel lokale als buitenlandse strijders in hun gelederen, in toenemende mate betrokken zijn bij de opstand in Syrië tegen het regime van president Bashar al-Assad.
Jabhat al-Nusra liet op 24 januari 2012 voor het eerst van zich horen in een videoboodschap. In deze videoboodschap, die werd gepost op de jihadistische website Shumukh al-Islam, maakte Jabhat al-Nusra zijn oprichting bekend.
Op 30 mei 2013 is door de VN Veiligheidsraad een wijziging doorgevoerd op de VN Sanctielijst ten aanzien van Al-Qa`ida in Irak. Jabhat al-Nusra is als één van de aliassen van “Al-Qa`ida in Iraq” op de lijst geplaatst.
Jabhat al-Nusra was een van de jihadistische strijdgroepen in Syrië die op gewelddadige wijze een zuiver islamitische samenleving en/of staat gebaseerd op de sharia – dit alles zoals door hen gepercipieerd – wilden opleggen aan de burgerbevolking. Hiermee beoogden zij - zo stelt het hof vast, mede in navolging van eerdere jurisprudentie (zie bijv. het arrest d.d. 6 oktober 2017, ECLI:GHDHA:2017:2855), de fundamentele politieke structuur van Syrië te vernietigen zoals bedoeld in artikel 83a Sr. Daarbij was het naaste doel een deel van de bevolking ernstige vrees aan te jagen. De misdrijven die deze strijdgroepen pleegden, zoals moord, doodslag, brandstichting en het teweegbrengen van ontploffingen, werden dus begaan met een terroristisch oogmerk en zijn daarmee terroristische misdrijven. Deelneming aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van deze strijdgroepen houdt dus altijd in het plegen van terroristische misdrijven.
Juridisch kader
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie in de zin van artikel 140a Sr kan slechts dan sprake zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk, dan wel deze ondersteunt. Een deelnemingshandeling kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van hiervoor bedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van (terroristische) misdrijven. Enige vorm van opzet op de door de organisatie concreet beoogde concrete misdrijven is niet vereist.
Beoordeling
Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, die als bijlage aan dit arrest worden gehecht, stelt het hof vast dat de verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband en gedragingen heeft verricht, die hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van het oogmerk van het plegen van terroristische misdrijven door Jabhat al-Nusra. Immers, hieruit volgt dat de verdachte was aangesloten bij deze organisatie en feitelijk ook heeft deelgenomen aan de door Jabhat al-Nusra gevoerde strijd, die gericht was tegen het regime. Hij had binnen de organisatie een gewichtige rol, die onder meer blijkt uit het gegeven dat hij is gevraagd emir te worden. Het hof gaat dan ook voorbij aan het standpunt van de verdediging dat de verdachte slechts contacten heeft onderhouden met personen die waren aangesloten bij Jabhat al-Nusra met als doel uit handen te blijven van het regime.
De verdachte wist in zijn algemeenheid dat deze organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven. Hij was vanaf het begin immers nauw betrokken bij deze organisatie en het is een feit van algemene bekendheid dat ten tijde van de tenlastegelegde periode jihadistische strijdgroepen systematisch en op grote schaal ernstige misdrijven pleegden.
Het hof is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de verdachte in de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 augustus 2013 heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten Jabhat al-Nusra, zoals hiervoor onder feit 1 bewezen is verklaard.
13.2
Voorbereidingshandelingen
Uit de bewijsmiddelen valt tevens op te maken dat de verdachte zich in de tenlastegelegde periode heeft gevoegd bij Jabhat al-Nusra en heeft deelgenomen en bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd, waarmee hij zichzelf of anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft om de onder feit 2 omschreven terroristische misdrijven te plegen.
13.3
Deelvrijspraken
Het hof acht – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en bepleit door de verdediging - niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte oprichter is geweest van Jabhat al-Nusra.
Anders dan het Openbaar Ministerie acht het hof evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aan Jabhat al-Nusra leiding heeft gegeven en/of deze heeft bestuurd.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Uit de Kamerstukken II 1997-1998, 25 638, nr. 3 blijkt dat met het in het artikel 140, vierde lid, Sr (en daarmee samenhangend het bepaalde in artikel 140a, tweede lid, Sr) neergelegde begrip ‘leider’ niet de hoogste leider hoeft te betreffen, en het leiderschap hoeft op geen enkele wijze geformaliseerd te zijn. Van belang is of andere deelnemers aan de organisatie op aanwijzing van de betrokkene handelen. Leider is diegene die bij het optreden van het verband initiatieven ontplooit waarnaar de andere deelnemers zich richten. Dit ontplooien van initiatieven kan spontaan gebeuren.
Het hof overweegt dat uit het dossier valt af te leiden dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode verkeerde in de kringen van de leiders van Jabhat al-Nusra. Hoewel zijn bijdrage uit meer dan dat bestond – zie hetgeen hiervoor is overwogen – en het een indicatie is voor een bovengemiddeld gewichtige rol, kan uit dit gegeven niet afgeleid worden dat (ook) hij binnen Jabhat al-Nusra daadwerkelijk een leidinggevende rol heeft vervuld. De contacten zelf vallen mogelijk te verklaren door verdachtes eerdere verblijf in de Sednaya gevangenis, alwaar hij in elk geval een of meer toekomstige leiders van Jabhat al-Nusra heeft leren kennen en het gegeven dat de verdachte nadien als ex-gevangene van Sednaya status en aanzien had als tegenstander van het regime. Het is vanuit die achtergrond dat hij zich heeft aangesloten bij Jabhat al-Nusra, maar naar het oordeel van het hof bevat het dossier onvoldoende concrete en eenduidige aanknopingspunten om wettig en overtuigend bewezen te achten dat de verdachte een leidinggevende rol heeft vervuld in de hiervoor omschreven zin, zodat de verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.

14.Eerlijk proces

Het hof heeft in zijn overwegingen de vraag betrokken of een veroordeling op basis van de gebezigde bewijsmiddelen nog steeds in overeenstemming is met de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM (‘the overall fairness of the procedure’). Zoals hiervoor uiteengezet is ten aanzien van de waardering van een belangrijk deel van het bewijs terughoudendheid en/of behoedzaamheid geboden, welke het hof in acht heeft genomen. Ook heeft het hof in aanmerking genomen dat beide onder 10.3 genoemde getuigen bij de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging zijn gehoord waarbij de verdediging ook vragen heeft kunnen stellen.
De combinatie van de gebezigde bewijsmiddelen, samen met de rechten die de verdediging ten aanzien van het bewijs heeft kunnen uitoefenen en ook heeft uitgeoefend, bezien in de context van de gehele strafrechtelijke procedure, maakt dat het hof voornoemde vraag bevestigend beantwoordt.

15.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven
en
met het oogmerk om
opzettelijk brand te stichten en /of ontploffingen teweeg te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolgen heeft
en/of doodslag
en/of moord,
telkens te begaan met een terroristisch oogmerk voor te bereiden en/of te bevorderen, zich of anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf verschaffen.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
een reisdocument voorhanden hebben, waarvan hij weet, dat het vals of vervalst is, meermalen gepleegd.

16.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

17.Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte, afkomstig uit Syrië, heeft zich aldaar aangesloten bij Jabhat al-Nusra, een organisatie die in de bewezenverklaarde periode tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven. Met diezelfde gedragingen heeft de verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op het plegen van onder meer moord en doodslag met een terroristisch oogmerk.
Jihadistische groeperingen als de onderhavige hebben zich structureel schuldig gemaakt aan bloedig, angstaanjagend geweld en grove mensenrechtenschendingen in Syrië. Zij hebben vele doden op hun geweten, zijn mede verantwoordelijk voor de verschrikkelijke vernielingen van huizen, landbouw en infrastructuur. Hun terreurdaden hebben een ontwrichtende werking op de samenleving gehad, de sektarische strijd aangewakkerd en bijgedragen aan ondraaglijk lijden en angst van velen. Geterroriseerde inwoners zijn vanwege dit hiervoor beschreven geweld op de vlucht geslagen en hebben alles achter moeten laten.
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven dient daarom op krachtige wijze te worden tegengegaan. Vergelding en algemene preventie moeten bij de keuze van strafsoort en duur van de op te leggen straf voorop staan.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet anders gereageerd worden dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van twee vervalste (Syrische) nationale paspoorten. De verdachte heeft daarmee het vertrouwen geschaad dat in het internationaal verkeer in identiteitspapieren gesteld moet kunnen worden.
De op te leggen straf zal aanzienlijk lager zijn dan de advocaat-generaal heeft geëist. Dit komt vooral door het gegeven dat het hof – anders dan het Openbaar Ministerie - niet bewezen acht dat de verdachte als leider betrokken is geweest bij Jabhat al-Nusra, welke factor bij bewezenverklaring een verdubbeling in strafbedreiging (wat betreft gevangenisstraf) zou hebben betekend.
Vergelijkbare zaken
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de hoogte van straffen in zaken die enigszins vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak.
Als uitgangspunt voor deelneming aan een terroristische organisatie, ongeacht de bewezenverklaarde periode, geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
In strafverzwarende zin ten opzichte van dit uitgangspunt weegt het hof mee dat de verdachte daadwerkelijk heeft deelgenomen en bijgedragen aan de gewapende strijd en zijn rol weliswaar niet als leidinggevend, maar wel als gewichtig kan worden aangemerkt.
In strafmatigende zin weegt het hof mee dat de verdachte het geweld in Syrië niet heeft opgezocht, zoals uitreizigers vanuit Nederland, maar geboren en getogen is in Syrië en als jonge man gedurende zes jaren gevangen is gehouden door het regime in de beruchte Sednaya gevangenis, waarbij hij veelvuldig gemarteld is.
LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde
Het hof heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, die in beginsel voor het in het bezit hebben van een vervalst paspoort een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden hanteren.
Uittreksel Justitiële Documentatie
Het hof heeft verder acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
2 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk in Nederland is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Wet straffen en beschermen
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de consequenties van de VI-regeling.
De advocaat-generaal heeft aangegeven dat de verdediging hiermee vooruit loopt op hoe het met executie gaat. Het hof dient een straf op te leggen die het passend acht.
De verdachte beschikt niet over de Nederlandse nationaliteit en heeft ook geen verblijfstitel in Nederland. Gelet op het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde valt ook niet te verwachten dat de verdachte in de toekomst aanspraak zal kunnen maken op legaal verblijf in Nederland. Dit brengt mee dat evenmin valt te verwachten dat de verdachte in aanmerking zal komen voor de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling. Het hof ziet aanleiding hiermee – juist voor het bepalen van een passende straf - in strafmatigende zin rekening te houden.
Al het voorgaande afwegende acht het hof in deze zaak in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren passend is.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, nu de berechting in eerste aanleg en in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de als redelijk te beoordelen termijn van 16 maanden. De termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden nu tussen de datum van inverzekeringstelling van de verdachte op 30 oktober 2018 en de datum van het eindvonnis op 20 september 2021 meer dan 16 maanden is verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ruim 18 maanden.
Voorts is de termijn van berechting in hoger beroep overschreden nu tussen de datum van het instellen van het hoger beroep op 29 september 2021 en de datum van dit eindarrest meer dan 16 maanden is verstreken, namelijk iets meer dan vijf maanden.
De advocaat-generaal meent dat een strafvermindering van zes maanden gerechtvaardigd is.
De verdediging verzoekt een strafvermindering toe te passen van minstens zes maanden.
In de geconstateerde overschrijdingen van de redelijke termijn ziet het hof aanleiding om op de in beginsel passend geachte gevangenisstraf zes maanden in mindering te brengen.
Het hof is dan ook - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

18.Beslag

De rechtbank heeft geen beslissing genomen op de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het beslag op de terechtzitting van 6 juni 2023 gevorderd dat de nummers 1 tot en met 4, van de aan dit arrest gehechte lijst, zullen worden onttrokken aan het verkeer. De overige op deze lijst vermelde voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan de verdachte.
De verdediging heeft zich – anders dan hetgeen staat vermeld in de ter terechtzitting van 6 juni 2023 overgelegde pleitnota – gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst met inbeslaggenomen voorwerpen overweegt het hof als volgt.
De onder 1 tot en met 4 genoemde inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Deze identiteitspapieren, alle voorzien van valse naam, zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1, 2 en 4 begane misdrijf aangetroffen en behoren hem toe. Ze kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van de onder 5 tot en met 10 genoemde inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.

19.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 55, 57, 140a en 231 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

20.BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde voor zover dit ziet op de gedragingen gepleegd in Turkije en/of Syrië, alsmede voor wat betreft het onder 4, derde gedachtestreepje, tenlastegelegde.
Verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Nederlands reisdocument [valse voornaam verdachte] (RXRL0D458),
Syrisch paspoort [valse naam verdachte] Serienummer 0100829367,
Paspoort onv [valse naam verdachte] en
Rijbewijs onv [valse naam verdachte].
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
5. iPhone 8, achterzijde gebroken,
6. iPhone zilver,
7. USB-stick ADATA,
8. iPhone 8,
9. nokia wit en
10. Asus laptop incl. lader.
Dit arrest is gewezen door mr. L.C. van Walree,
mr. M.A.J. van de Kar en mr. M. Koole, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 juli 2023.

Voetnoten

1.HR 5 september 2006 LJN nr. AV4122; zie ook ECLI:NL:HR:2011:BP7544 en HR 31 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:768.