ECLI:NL:GHDHA:2023:2471

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
200.317.751/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en opzegging door werknemer tijdens ziekte

In deze zaak heeft de werkneemster, [verweerster], haar arbeidsovereenkomst bij Stichting Verpleeghuis Salem opgezegd terwijl zij ziek was. De werkneemster betoogde dat haar wil en verklaring niet overeenstemden en dat de werkgever haar opzegging niet had mogen opvatten als een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de verklaring voor recht toegewezen dat de arbeidsovereenkomst niet was geëindigd, maar de vordering tot schadevergoeding afgewezen. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de werkneemster de arbeidsovereenkomst wel degelijk heeft opgezegd. Het hof concludeert dat de werkgever gerechtvaardigd op het vertrouwen mocht dat de werkneemster haar arbeidsovereenkomst wenste te beëindigen, gezien de duidelijke en ondubbelzinnige verklaringen van de werkneemster in haar e-mails. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van de werkneemster afgewezen. De werkneemster is veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen zij op basis van het vonnis van de kantonrechter heeft ontvangen, en zij is in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.317.751/01
Zaaknummer rechtbank : 9624526 CV EXPL 22-594
Arrest van 5 december 2023
in de zaak van
Stichting Verpleeghuis Salem, Uitgaande van de Gereformeerde Gezindte,
gevestigd in Ridderkerk,
appellante in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. L.P. Quist, kantoorhoudend in Dordrecht,
tegen
[verweerster],
wonend in [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C.L. Kock, kantoorhoudend in Heemstede.
Het hof zal partijen hierna noemen: Salem en [verweerster].

1.De zaak in het kort

Werkneemster heeft in januari 2021 haar arbeidsovereenkomst opgezegd, terwijl zij toen ziek was. Zij heeft betoogd dat zij haar arbeidsovereenkomst niet wenste te beëindigen: haar wil en verklaring stemden niet overeen en de werkgever had haar verklaring niet mogen opvatten als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Zij heeft bij de kantonrechter onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd. Verder heeft zij een (materiële en immateriële) schadevergoeding gevorderd. De kantonrechter heeft de verklaring voor recht toegewezen en de vordering tot schadevergoeding afgewezen. Het hof komt tot het oordeel dat werkneemster de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Gezien de niet mis te verstane uitlatingen van de werkneemster en haar handelen daarna, mocht de werkgever er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de werkneemster haar arbeidsovereenkomst wenste te beëindigen. In hoger beroep worden alle vorderingen alsnog afgewezen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 12 oktober 2022, waarin de grieven al zijn genomen, waarmee Salem in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2022, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel van [verweerster], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel;
  • de akte houdende inbreng producties, met bijlagen, van [verweerster];
  • de antwoordakte met één bijlage van Salem.
2.2
Vervolgens is een datum voor arrest bepaald.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Salem is een verpleeghuis voor ongeveer 175 bewoners.
3.2
Op [dag] 2009 is [verweerster] in dienst getreden bij Salem. Tot 1 september 2020 werkte zij als verzorgende IG (individuele gezondheidszorg). Per 1 april 2020 is zij als praktijkopleider gaan werken. Het maandsalaris van [verweerster] bedroeg € 1.087,54 (bruto) per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering. Zij had een dienstverband voor 13,5 uur per week.
3.3
De heer [leidinggevende] (hierna: [leidinggevende]) was de leidinggevende van [verweerster]. Hij was tevens het hoofd van de afdeling personeelszaken.
3.4
Op 1 december 2020 heeft [verweerster] zich ziek gemeld in verband met een positieve coronatest.
3.5
Salem voerde als beleid dat positief geteste werknemers zonder klachten op vrijwillige basis werkzaamheden konden blijven verrichten. Volgens dit beleid werkten deze collega’s met andere positief geteste collega’s en met positief geteste bewoners, gescheiden van de niet positief geteste collega’s. Op 2 december 2020 heeft [verweerster] in een e-mail aan [leidinggevende] haar zorgen over dit coronabeleid geuit. [verweerster] heeft in die e-mail ook gevraagd of de GGD betrokken is bij het besluit om positief geteste medewerkers te laten werken, of dat het een besluit is van het crisisteam van Salem.
3.6
Op 4 december 2020 reageerde de heer [betrokkene], voorzitter van de raad van bestuur van Salem, als volgt:

( ... )
Je inhoudelijke punten zullen op korte termijn besproken worden met [A] en [B]. Je vraag over de beleidsnotitie begrijp ik, de laatste versie moet echter nog op intranet. Wij volgen met ons beleid de richtlijnen van het RIVM, de adviezen van Actiz en de GGD. Deze worden regelmatig aangepast. De externe Deskundige Infectie Preventie kijkt met ons mee en krijgt ook de notulen van het crisisteam waarin eventuele besluiten staan. (…)
3.7
[verweerster] had vakantieverlof gepland voor een periode van 14 dagen, te weten van
18 december 2020 tot 4 januari 2021. Op 4 januari 2021 heeft zij per e-mail aan [leidinggevende] het volgende– laten weten:

De afgelopen 2 weken waren voor mij helaas geen vakantie zoals gewend. Wil je deze 2 weken verwerken in ziekte verzuim ipv vakantie verlof? Vandaag gaat het mij niet lukken om te werken en meld me nog ziek.
3.8
Op 7 januari 2021 heeft [verweerster] tijdens een telefoongesprek aan [leidinggevende] laten weten dat zij wilde stoppen bij Salem. Op diezelfde dag heeft zij het volgende
e-mail aan haar collega’s, waaronder aan [leidinggevende], gestuurd:

Hallo collega’s,
Zojuist heb ik [leidinggevende] telefonisch gesproken.
Ik zal ook hier maar gelijk met de deur in huis vallen. Ik heb weloverwogen, samen met [echtgenoot][hof: de echtgenoot van [verweerster]]
besloten mijn ontslag in te dienen binnen salem. Wellicht komt het nogal onverwacht, of misschien ook niet helemaal. Gezien de huidige omstandigheden: herstel van covid, werk in/voor Salem de afgelopen tijd en wat ik nu weer zou moeten starten, thuisonderwijs, het opgroeien van onze shop thuis is voor mezelf nogal veel.
In de vakantie had ik rust en heb de dingen naast elkaar gezet en overwogen.
Voor mezelf is het nu beter de keuze te maken, omdat ik het gevoel heb dat ik anders echt de mist in ga. Ik blokkeer.
Ik laat het jullie op deze weg weten, hoop jullie later te spreken.
Rest me nog te zeggen, dat ik jullie persoonlijk echt toppers vind en het wel echt jammer vind om uit het po team te stappen.
Hartelijke groet,
[verweerster]
3.9
Bij e-mail van 8 januari 2021 heeft [verweerster] het volgende aan [leidinggevende] laten weten:

Bij deze dien ik schriftelijk mijn ontslag in binnen Salem. Gister hebben we dit telefonisch besproken. Ik hoor graag wat de opzegtermijn is.
3.1
Bij e-mail van 11 januari 2021 heeft [leidinggevende] het volgende aan [verweerster] laten weten:

Dag [verweerster],
Zoals afgesproken heb ik vandaag met de collega's gesproken over je vertrek en over de consequenties die dit voor hen heeft. Hoewel we het jammer vinden dat je deze keuze maakt, begrijpen we het en respecteren we het natuurlijk.
Omdat je ook duidelijk hebt aangegeven bij voorkeur per direct te willen stoppen hebben de collega's nagedacht over het overnemen van je taken per heden. Ik stel het zeer op prijs dat ze daartoe bereid zijn, al hebben we uiteraard nog een aantal vragen. De vragen aan jou zijn of je:
- per leerling de eventuele bijzonderheden op papier wilt zitten en de leerlingmapjes wilt afgeven
- je mailbox wilt schonen en overdragen
- afspraken met mij wilt maken over een afscheid en het inleveren van spullen (laptop, sleutels, uniformen etc.)
- last but not least: je kerstattentie en andere persoonlijke eigendommen wilt afhalen?
Versta me goed, het komt wellicht wat zakelijk over, dat is geenszins m'n bedoeling. Wel wil ik graag snel duidelijkheid bieden. Wil je aangeven wanneer je bovenstaande vragen kunt beantwoorden?
Mocht je er eerst met me over door willen spreken: vanavond ben ik mobiel bereikbaar.(…)
3.11
Op dinsdag 12 januari 2021 heeft [verweerster] die e-mail als volgt – voor zover relevant – beantwoord:

Dat is prima. Voorstel dat ik vrijdagmiddag naar Salem kom. Dan kan ik de mapjes, laptop, uniform, sleutels enz. brengen. Ik zal overdracht op papier zetten voor collega’s. (…)
3.12
Bij e-mail van 12 januari 2021 heeft [leidinggevende] aan [verweerster] geschreven:

Ha [verweerster], dank voor je snelle reactie. Fijn dat je vrijdag alle praktische zaken zou kunnen regelen en overdragen. Ik hoop echter een dag vrij te zijn, als is dat nog niet zeker. Voor de praktische afronding ben je niet van mij afhankelijk. Wel zou ik het op prijs stellen wanneer we elkaar nog rustig kunnen spreken, al kan dat desnoods telefonisch, en vooral met de collega's en bak koffie ten afscheid kunnen drinken. (Wanneer) zou je dat willen doen?
3.13
Die e-mail heeft Salem op 14 januari 2021 als volgt beantwoord:

Prima, dan ga ik vrijdag middag naar salem. Afscheid van de collega's is leuk, maar moeten we even kijken of dat kan gezien corona. Ik zal daar vrijdag even over hebben met Annelies. Groetjes [verweerster]
3.14
Op vrijdag 15 januari 2021 heeft [verweerster] het volgende aan haar collega’s van de afdeling Ichthus – waaronder [leidinggevende] – geschreven:

Beste collega's van Ichthus,
Helaas is het me niet gelukt na de kerstvakantie weer te komen werken.
Na alles wat achter ligt, heden en toekomst heb ik weloverwogen besloten mijn ontslag in te dienen bij Salem.
Dit is na ongeveer 12 jaar best een stap.
Ik houdt me momenteel bezig met herstel van covid, zorg voor ons gezin, thuisonderwijs voor de jongens.
Daarnaast hebben we thuis de shop wat toeneemt qua drukte, en daar ga ik me meer op richten.
Aan de verzorgende in opleiding:
Ik hoop je komende week nog te bellen om op die manier afscheid te nemen.
Vanaf hier veel succes met je opleiding en de zorg voor bewoners!
Aan de werkbegeleiders:
Dank voor jullie vele inzet voor bewoners en leerlingen.
Succes voor wie start met de werkbegeleiderscursus!
Met [A] en [B] hoop ik volgende week nog te spreken.
Mijn geweldige collega's van de praktijkopleiding nemen mijn taken over.
Zoals jullie weten staan ze voor je klaar.
Als er nog vragen of dingen zijn kan je me mij natuurlijk mailen.
Bedankt voor de fijne tijd die ik met jullie heb gehad.
(…)
3.15
En aan collega’s van een andere afdeling:

Beste collega's,
Na een lange periode ga ik stoppen binnen Salem.
Helaas lukt het niet om iedereen persoonlijk te spreken.
Bedankt voor de samenwerking en jullie altijd nette en correcte manier van werken.
Succes verder met alles!
Mijn collega's van PO nemen mijn taken over.
3.16
Op 15 januari 2021 heeft [verweerster] haar sleutels en uniformen ingeleverd, haar werk overgedragen, de mailbox opgeschoond, de fysieke dossiers van de leerlingen die zij begeleidde in de postvakken van de collega’s gedaan, afscheid genomen van haar collega’s en een bakje narcissen met een kaartje achtergelaten.
3.17
Op 18 januari 2021 heeft [leidinggevende] aan de collega’s het volgende laten weten, met daarbij [verweerster] ingekopieerd:

Zoals jullie inmiddels begrepen zullen hebben: [verweerster] heeft aangegeven haar werkzaamheden als po'er en als trainer vth in Salem te willen beëindigen en bij voorkeur z.s.m. uit dienst te gaan.
Vanmiddag heb ik met haar afgesproken dit per 15 januari jl. in te laten gaan. Haar werkzaamheden heeft zij vorige week overgedragen aan de collega's van de po. Hen ben ik erkentelijk voor hun bereidwilligheid. A.s. vrijdag hopen [C] en ik nog een afrondend gesprek met [verweerster] te hebben.
3.18
Op 26 januari 2021 heeft [verweerster] aan [leidinggevende] het volgende per e-mail bericht:
Beste [leidinggevende],
Graag reageer ik even op jouw telefoontje van 7 januari en mijn mailtje van 8 januari 2021 ten aanzien van mijn opzegging bij Salem.
Ik heb jou gevraagd wat mijn opzegtermijn is en hierop geen antwoord gehad. Jij maakt er nu van dat ik eenzijdig per (direct) 15 januari uit dienst ga bij Salem, dit klopt niet en deze afspraken hebben wij samen niet gemaakt, dit is wat jij ervan maakt en daar ben ik niet blij mee.
Ik wil ontslag nemen met wederzijds goedvinden nadat ik van de Corona hersteld ben die ik door jullie beleid heb gekregen omdat ik van mening ben dat Salem voor haar bewoners en voor het personeel niet goed omgaat met Corona en er daarnaast werd gejokt over het beleid. Als ik 1 februari hersteld (wat ik helaas niet verwacht) ben kan ik dan uit dienst, als het 1 maart is dan zal de datum worden. Het kan echt niet zo zijn dat jij daar over gaat en dat is wat je nu doet.
Het spijt me dat de dingen zo lopen en daarom wil ik met je afspreken dat wij vanaf nu onze afspraken per mail bevestigen en graag lees ik daarom jouw akkoord per mail. Ik hoop dat we er samen zo uitkomen en ontvang ook graag de komende dagen het financiële voorstel voor de transitievergoeding voor de 12 jaar dat ik bij Salem heb gewerkt. Als je het daar niet mee eens bent dan hoor ik dat graag, dan zal ik me helaas moeten laten begeleiden door een advocaat.
3.19
[leidinggevende] heeft hierop op 1 februari 2021 als volgt gereageerd:

Hierbij ontvang je onze reactie op onderstaande mail. Deze hebben we met verbazing gelezen. In je mails van 7 en 8 januari heb je aangegeven dat en waarom je je ontslag hebt ingediend. Op de vraag naar je opzegtermijn heb ik niet meer expliciet gereageerd omdat je in ons gesprek van 11 januari 2021 nadrukkelijk hebt aangegeven bij voorkeur per direct te willen stoppen. Vervolgens hebben we in goed overleg alles in het werk hebben om tot een goede en voorspoedige overdracht en afronding van je werkzaamheden te komen. Dit is gelukt per 15 januari jl. Een en ander hebben we im- en expliciet bevestigd in onze mails.
Vrijdag 22 januari jl. hebben we nog een gesprek gevoerd n.a.v. je mails over de situatie op Ichtus gedurende periode van de Coronabesmetting. Aan het einde van het gesprek heb je aangegeven dat dit naar tevredenheid was. Van een transitievergoeding is in het geheel geen sprake aangezien je zelf ontslag neemt.
3.2
Op 15 februari 2021 heeft [verweerster] aan Salem het volgende, voor zover hier relevant, bericht:

Ik heb mij nog nooit beter gemeld en ik ben nog steeds niet beter en heb nog veel te maken met de gevolgen van corona.
Als werkgever had je mij moeten informeren wat de gevolgen waren als ik ziek uit dienst ging. En dit stukje heb je naar mijn mening laten liggen.
3.21
Salem heeft van het dienstverband met [verweerster] een eindafrekening opgemaakt per 14 januari 2021.
3.22
Het UWV heeft op 4 mei 2021 beslist dat [verweerster] geen aanspraak kan maken op een Ziektewetuitkering. Bij beslissing van 25 januari 2022 heeft het UWV het bezwaar van [verweerster] op die beslissing afgewezen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[verweerster] heeft Salem gedagvaard en gevorderd dat, samengevat,
voor recht wordt verklaard dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd.
Salem wordt veroordeeld tot loondoorbetaling met de wettelijke verhoging.
Salem wordt veroordeeld om jegens [verweerster] de reïntegratieverplichtingen na te komen;
Salem wordt veroordeeld om vakantiedagen uit te betalen;
Salem wordt veroordeeld tot het vergoeden van (immateriële) schade.
4.2
Aan haar vordering heeft [verweerster] ten grondslag gelegd dat zij haar dienstverband niet wilde beëindigen. Haar wil en verklaring kwamen niet overeen. Salem had de verklaring van [verweerster] van 7 en 8 januari niet mogen opvatten als een opzegging van haar arbeidsovereenkomst. Verder vordert [verweerster] een schadevergoeding wegens het psychische leed dat zij heeft geleden, omdat Salem [verweerster] heeft gediscrimineerd en haar zorgplicht jegens [verweerster] heeft geschonden.
4.3
De kantonrechter heeft de vordering onder 1 en 2 toegewezen en de overige vorderingen afgewezen, waarbij Salem in de proceskosten is veroordeeld.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
Salem is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft tien grieven tegen het vonnis aangevoerd. Grief I ziet op de feitenvaststelling door de kantonrechter. Met grief II tot en met VIII komt Salem op tegen het door de kantonrechter gehanteerde toetsingskader en de conclusies die de kantonrechter daaraan heeft verbonden. Grief IX richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de loondoorbetalingsverplichting niet wordt gematigd. Grief X klaagt over de toewijzing van de wettelijke verhoging, grief XI over de veroordeling in de proceskosten.
5.2
[verweerster] op haar beurt heeft incidenteel appel ingesteld. Zij is het niet eens met de afwijzing van de schadevergoeding, waaronder de immateriële schadevergoeding (grief 1) en schade bestaande uit de juridische kosten (grief 2). Met grief 3 komt [verweerster] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de wettelijke verhoging is gematigd tot 10%.

6.Beoordeling in hoger beroep

Principaal appel

6.1
Met grief I klaagt Salem dat de feitenweergave in het vonnis niet volledig is. Nu het hof de feiten zelf heeft vastgesteld, behoeft deze grief geen bespreking meer. Daar komt bij dat het de rechter vrijstaat slechts die feiten weer te geven die voor de beoordeling relevant zijn geacht.
6.2
De grieven II tot en met VIII lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Met deze grieven betoogt Salem dat de kantonrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de verklaring van [verweerster] waarin ze haar arbeidsovereenkomst opzegde niet overeenstemde met haar werkelijke wil en dat Salem er niet op mocht vertrouwen dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk wenste op te zeggen. De grieven slagen. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
6.3
De opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werknemer vereist een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring, die erop is gericht de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen (art. 3:33 BW). In verband met de ernstige gevolgen voor de werknemer die een vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem of haar kan hebben (zoals het verlies van aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving, met name een werkloosheidsuitkering), zal de werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking. Onder omstandigheden kan op de werkgever een onderzoeksplicht rusten om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen en een verplichting om de werknemer over de gevolgen van de opzegging voor te lichten. Daarbij is de context waarin de verklaring is afgelegd van groot belang. In hoeverre op een werkgever een onderzoeksplicht rust, moet worden beantwoord in het licht van de omstandigheden van het geval (vgl. HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1669).
6.4
Indien er een discrepantie is tussen wil en verklaring van de werknemer, dan komt de opzegging toch tot stand, indien de werkgever er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat de wil van de werknemer de arbeidsovereenkomst op te zeggen overeenstemde met de verklaring (vgl. art. 3:35 BW). Bij schending van de onderzoeksplicht wordt de werkgever niet beschermd door art. 3:35 BW. In dat geval is geen sprake van een gerechtvaardigd vertrouwen als bedoeld in dat artikel.
Duidelijke en ondubbelzinnige verklaring
6.5
Naar het oordeel van het hof zijn de e-mail van 7 januari 2021 van [verweerster] aan haar collega’s, waaronder [leidinggevende], en de e-mail van [verweerster] aan Salem van 8 januari 2021 niet voor enig misverstand vatbaar. In de eerste e-mail schrijft zij “
Ik heb weloverwogen, samen met [echtgenoot] besloten mijn ontslag in te dienen binnen salem.” En in de tweede, van een dag later: “
Bij deze dien ik schriftelijk mijn ontslag in binnen Salem. Gister hebben we dit telefonisch besproken. Ik hoor graag wat de opzegtermijn is.” Gelet op de gekozen bewoordingen van beide e-mails is het hof van oordeel dat [verweerster] duidelijk en ondubbelzinnig heeft verklaard dat zij haar dienstverband wenste te beëindigen.
6.6
Volgens [verweerster] betekent het feit dat zij in haar e-mail van 7 januari 2021 heeft gevraagd wat de opzegtermijn is dat geen sprake is van een ondubbelzinnige verklaring gericht op het einde van het dienstverband. Zij ging er vanuit dat over de einddatum – en dus ook de beëindiging van het dienstverband op zichzelf beschouwd, zo begrijpt het hof de stelling van [verweerster] – nog nader overleg zou worden gevoerd. Het hof volgt [verweerster] hierin niet. Salem heeft toegelicht dat volgens haar in het telefoongesprek is besproken dat [verweerster] het dienstverband zo snel mogelijk wenste te beëindigen en dat zij haar hierin tegemoet is gekomen door afspraken te maken. Deze toelichting strookt met de gang van zaken en handelswijze van zowel [leidinggevende] als [verweerster], te weten de e-mail van [leidinggevende] van 11 januari 2021 aan [verweerster], waarin hij schrijft: “
Omdat je ook duidelijk hebt aangegeven bij voorkeur per direct te willen stoppen hebben de collega's nagedacht over het overnemen van je taken per heden (…)” en de reactie op deze e-mail van [verweerster] van 12 januari 2021, waarin zij schrijft: “
Dat is prima. Voorstel dat ik vrijdagmiddag naar Salem kom. Dan kan ik de mapjes, laptop, uniform, sleutels enz. brengen. Ik zal overdracht op papier zetten voor collega’s. (…)” Vervolgens heeft [verweerster] daar naar gehandeld en haar werkzaamheden op 15 januari 2021 afgerond en overgedragen en daarna heeft zij afscheid genomen. Die mailwisseling en de gang van zaken daarna kan naar het oordeel van het hof niet anders worden uitgelegd, dan dat [verweerster] per direct wilde stoppen en dat [leidinggevende] daarmee heeft ingestemd, in zoverre dat hij met [verweerster] daarna heeft afgesproken dat het dienstverband op 15 januari 2021 zou eindigen. Daarover hebben hij en [verweerster] afspraken heeft gemaakt die zij is nagekomen.
Geen onderzoeksplicht Salem
6.7
Vervolgens ligt ter beoordeling voor of Salem nog had moeten onderzoeken of [verweerster] daadwerkelijk bedoelde haar dienstverband te beëindigen. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Uit de e-mail van 7 januari 2021 blijkt dat [verweerster] over haar beslissing had nagedacht, samen met haar man, en dat zij tijdens de vakantieperiode ook de rust had om daarover na te denken. Bovendien heeft zij die opzegging eerst telefonisch en toen in twee e-mails van opeenvolgende dagen kenbaar gemaakt. Dat die eerste e-mail in de eerste plaats was gericht aan haar collega’s doet daar niet aan af. [leidinggevende] was immers ook in die e-mail ingekopieerd.
6.8
Uit het gedrag van [verweerster] in de dagen daarna volgt eveneens dat Salem niet behoefde na te gaan of de mededeling wel overeenstemde met de wil van [verweerster]. Zo heeft [verweerster] op 15 januari 2021 een uitgebreide afscheidsmail aan collega’s verzonden, haar sleutels en uniformen ingeleverd en haar werk overgedragen. Verder heeft zij afscheid genomen van de aanwezige collega’s en ter gelegenheid van haar afscheid een bakje narcissen achtergelaten. Uit dit alles volgt naar het oordeel van het hof dat Salem er niet aan hoefde te twijfelen dat [verweerster] haar dienstverband daadwerkelijk wenste te beëindigen. Pas met de e-mail van 26 januari 2021 schrijft [verweerster] dat zij niet heeft bedoeld om met ingang van 15 januari 2021 uit dienst te gaan.
6.9
Dat de keuze om uit dienst te gaan betekent dat [verweerster] geen aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Ziektewet maakt dit niet anders. [verweerster] heeft in haar e-mails toegelicht dat zij zich bezighoudt met de zorg voor het gezin, het thuisonderwijs van haar kinderen en dat het werk voor de webshop toeneemt en zij zich daar meer op gaat richten.
6.1
Het hof is van oordeel dat – anders dan [verweerster] betoogt – geen aanleiding bestond voor Salem om [verweerster] meer tijd en gelegenheid te geven om na te denken of zij de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk wenste te beëindigen. [verweerster] had immers laten weten dat zij er tijdens de kerstperiode met haar man over had gesproken en er goed over had nagedacht. Het hof leest in de e-mails van [verweerster] ook niet dat zij haar beslissing niet overziet en dat er voor Salem om die reden aanleiding bestond na te gaan of zij deze beslissing wel wenste. Uit de e-mails leidt het hof af dat de combinatie van werk, gezin en webshop te veel is en dat dat voor haar aanleiding is om haar dienstverband te beëindigen. Bovendien heeft [verweerster] ook in de week erna er geen blijk van gegeven niet achter deze beslissing te staan. Zij heeft immers gehandeld naar deze beslissing, door haar collega’s te e-mailen, haar werkzaamheden over te dragen, haar spullen in te leveren en afscheid te nemen. Er komt in dit verband geen betekenis toe aan het feit dat [verweerster] en [leidinggevende] discussie hadden over het gevoerde coronabeleid.
Gerechtvaardigd vertrouwen
6.11
[verweerster] heeft betoogd dat zij de arbeidsovereenkomst niet onmiddellijk heeft willen beëindigen en dat haar wil dus niet overeenstemde met haar verklaring. Gelet op de uitdrukkelijke tekst van de e-mails van [verweerster] en haar handelen daarna, volgt naar het oordeel van het hof dat Salem er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij de overeenkomst wenste op te zeggen. Daarmee komt het hof niet meer toe aan de beantwoording van de vraag of de wil van [verweerster] ontbrak om de arbeidsovereenkomst te beëindigen (vgl. art. 3:35 BW).
6.12
Dit betekent dat de grieven II tot en met VIII slagen. Nu de arbeidsovereenkomst door opzegging door [verweerster] is beëindigd, is Salem met ingang van 15 januari 2021 geen loon meer verschuldigd. Grief IX en X, waarin Salem aan de orde stelt dat de kantonrechter haar verzoek tot matiging van de loondoorbetalingsverplichting heeft verworpen en de wettelijke verhoging heeft toegewezen, behoeven gelet op deze beslissing geen bespreking meer. De vordering dat [verweerster] aan Salem terugbetaalt dat wat Salem aan [verweerster] op basis van het vonnis heeft voldaan zal worden toegewezen. Voor bewijslevering is geen plaats.
Incidenteel appel
6.13
Met haar eerste en tweede incidentele grief betoogt [verweerster] dat de kantonrechter ten onrechte de vordering tot immateriële schadevergoeding en de vordering tot vergoeding van juridische kosten heeft afgewezen. Aan die vordering heeft [verweerster] ten grondslag gelegd dat Salem in strijd met goed werkgeverschap en in strijd met de zorgplicht jegens een zieke werknemer blijft ontkennen dat [verweerster] ziek is. Dat heeft verstrekkende gevolgen voor [verweerster] gehad. Zij heeft haar baan verloren tijdens ziekte. Salem heeft (als eigen risicodrager) [verweerster] een Ziektewetuitkering ontzegd en ook niet aan haar reïntegratieverplichtingen voldaan. Als Salem anders had gehandeld, dan wel aan haar onderzoeks- en informatieplicht had voldaan, dan was de arbeidsovereenkomst niet door de werkgever beëindigd. Hierdoor heeft [verweerster] schade geleden, bestaande uit immateriële schade en juridische kosten voor de procedure.
6.14
Het hof wijst deze vorderingen af. De arbeidsovereenkomst is, zoals hiervoor in principaal appel is overwogen en anders dan [verweerster] betoogt, door opzegging door [verweerster] geëindigd. Bovendien heeft het UWV beoordeeld of [verweerster] in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Ziektewet en niet Salem. Van schending van de onderzoeksplicht is evenmin sprake.
6.15
De overige stellingen en weren, waaronder de stellingen en weren die betrekking hebben op de vraag of Salem haar reïntegratieverplichtingen nakomt, behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.
6.16
De derde grief heeft betrekking op de wettelijke verhoging. Nu het hof heeft geoordeeld dat Salem geen loon is verschuldigd, behoeft ook deze grief geen bespreking.
Conclusie en proceskosten
6.17
De conclusie is dat het hoger beroep van Salem slaagt en het incidenteel appel van [verweerster] niet. Het hof zal het vonnis vernietigen. [verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en het (principaal en incidenteel) hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van
15 juli 2022;
en opnieuw recht doende:
  • wijst de vorderingen van [verweerster] jegens Salem af;
  • veroordeelt [verweerster] tot terugbetaling van dat wat Salem ter uitvoering van het vonnis van de kantonrechter aan [verweerster] heeft voldaan;
  • veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in eerste aanleg, begroot op € 322 aan griffierecht en op € 1.245 aan salaris advocaat, en in (principaal en incidenteel) hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] in principaal appel tot op heden begroot op € 2.135 aan griffierecht en € 1.183 aan salaris advocaat (1 x tarief II) en in incidenteel appel op € 1.183 (2x 0,5 punt x tarief II);
  • verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.S. Honée, R.S. van Coevorden en P.S. Fluit en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023 in aanwezigheid van de griffier.