ECLI:NL:GHDHA:2023:2324

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
200.313.397/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van bindend advies van Geschillencommissie door Mijbupark

In deze zaak heeft Mijbupark, een exploitant van een kampeerterrein, hoger beroep ingesteld tegen een bindend advies van de Geschillencommissie Recreatie. De Geschillencommissie had geoordeeld dat Mijbupark een schadevergoeding van € 7.518,75 aan [geïntimeerde] moest betalen, omdat Mijbupark onterecht de caravan van [geïntimeerde] had verwijderd en vernietigd. De kantonrechter had de vordering van Mijbupark tot vernietiging van dit bindend advies afgewezen. Mijbupark stelde dat de Geschillencommissie onterecht had gehandeld door zonder hun medeweten contact op te nemen met [geïntimeerde] en dat de bindende beslissing niet in redelijkheid kon zijn genomen. Het hof oordeelde dat de Geschillencommissie de klacht van [geïntimeerde] terecht gegrond had verklaard. Het hof bevestigde dat Mijbupark de overeenkomst niet had opgezegd en dat de ontruiming van de caravan onrechtmatig was. De vordering van Mijbupark tot vernietiging van het bindend advies werd afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij Mijbupark werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.313.397/01
Zaaknummer rechtbank : 9288915121-1916
arrest van 14 november 2023
in de zaak van
MAATSCHAPPIJ TOT
EXPLOITATIE VAN BUNGALOWS EN RECREATIEOORDEN MIJBUPARK B.V.,
gevestigd te Noordwijkerhout,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Mijbupark,
advocaat: mr. D.G. Lasschuit te Leiden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. G.L. Breunesse te Leusden.

1.Waar het in deze zaak over gaat

[geïntimeerde] heeft sinds 2009 een staplaats gehuurd op het door Mijbupark geëxploiteerde kampeerterrein in Noordwijkerhout. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de ontruiming en vernietiging door Mijbupark van de caravan met aanbouw van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft in verband daarmee een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Recreatie (hierna: de Geschillencommissie) en vergoeding gevorderd van de daardoor geleden schade van € 7.518,75. In haar bij wijze van bindend advies gegeven beslissing van 11 maart 2021 heeft de Geschillencommissie de klacht gegrond verklaard, bepaald dat Mijbupark aan [geïntimeerde] een bedrag van € 7.518,75 dient te betalen en voor recht verklaard dat [geïntimeerde] de factuur van Mijbupark van € 2.057 incl. btw (die ziet op de kosten van ontruiming en vernietiging van de caravan van [geïntimeerde]) niet hoeft te betalen. In deze procedure vordert Mijbupark vernietiging van dit bindend advies. Bij vonnis van 20 april 2022 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, de vorderingen van Mijbupark afgewezen. Daarop is een aanvulling van een vonnis gevolgd, gegeven op 27 juli 2022 waarbij het vonnis van 20 april 2022 uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

2.Het procesverloop

2.1.
Bij exploot van 11 juli 2022 is Mijbupark in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter tussen partijen gewezen vonnis van 20 april 2022 (zoals aangevuld op 27 juli 2022).
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, met productie.
2.3.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
a. Mijbupark exploiteert aan de Duinschooten 14 in Noordwijkerhout een kampeerterrein met de naam Camping Sollasi.
b. Sinds 2009 huurt [geïntimeerde] een seizoensplaats op de camping voor zijn caravan met aanbouwen. De caravan met aanbouwen staat sinds 2009 gedurende het hele jaar onafgebroken op dezelfde kampeerplaats.
c. [geïntimeerde] heeft in oktober 2017 de overeenkomst voor het seizoen 2018 ontvangen en getekend (prod. 1 inleidende dagvaarding). Daarin staat onder meer vermeld dat partijen overeenkomen:
“(…) dat recreant het recht van plaatsing en/of gebruik voor recreatieve doeleinden verkrijgt
plaats: 806 op Camping Sollasi Duinschooten 14 te Noordwijkerhout
Deze overeenkomst gaat in op 1 april 2018 en eindigt 1oktober 2018.
(…)
Indien u
geenverlenging wenst voor het seizoen 2019 dient u dit schriftelijk aan ons te melden voor 3 oktober 2018 en de plaats leeg te maken voor 7 oktober 2018.
Ontvangen wij geen opzegging van u, ontvangt u van ons medio oktober 2018 het contract voor het volgende seizoen.(…).”
d. In de overeenkomst voor het seizoen 2019 (prod. 1 inleidende dagvaarding) zijn gelijkluidende bepalingen opgenomen. Ook daarin is vermeld:
“ (…) Indien u
geenverlenging wenst voor het seizoen 2020 dient u dit schriftelijk aan ons te melden voor 3 oktober 2018 en de plaats leeg te maken voor 7 oktober 2020.
Ontvangen wij geen opzegging van u, ontvangt u van ons medio oktober 2018 het contract voor het volgende seizoen.(…).”
e. Op de overeenkomst zijn de RECRON-voorwaarden voor seizoensplaatsen van toepassing verklaard. Artikel 3 van de RECRON-voorwaarden luidt:

Artikel 3: Duur en afloop van de overeenkomst
De overeenkomst eindigt van rechtswege na het verstrijken van de overeengekomen periode, zonder dat daartoe een opzegging is vereist.”
Artikel 10 (Ontruiming) van die voorwaarden luidt:
“V. Als de overeenkomst is geëindigd moet de recreant, uiterlijk op de laatste dag van de
overeengekomen periode, de plaats leeg en volledig opgeruimd opleveren.
2. Als de recreant zijn kampeermiddel niet verwijdert, is de ondernemer gerechtigd, na
schriftelijke sommatie en met inachtneming van een termijn van zeven dagen, ingaande op
de dag van ontvangst, op kosten van de recreant de plaats te ontruimen. Eventuele
stallingskosten, voor zover redelijk, zijn voor rekening van de recreant.”
f. Voor seizoen 2020 heeft [geïntimeerde] te kennen gegeven zijn kampeermiddel te willen
verkopen. Mijbupark heeft te kennen gegeven geen overeenkomst met een nieuwe
eigenaar te willen sluiten in verband met de vernieuwing van kampeermiddelen op het park.
g. Bij e-mails van de gemachtigde van Mijbupark aan de gemachtigde van [geïntimeerde] van 19 december 2019 en 6 januari 2020 is [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld zijn caravan uiterlijk op 18 januari 2020 op te halen ‘bij gebreke waarvan deze ter vernietiging zal worden afgevoerd’. Daartoe stelde Mijbupark zich op het standpunt dat met [geïntimeerde] een seizoensovereenkomst is gesloten en dat de seizoensovereenkomst voor 2019 van rechtswege is geëindigd (prod. 4 inleidende dagvaarding).
h. Mijbupark is daadwerkelijk tot verwijdering van de caravan en de schuur van [geïntimeerde] van plaats B06 op de camping overgegaan. Zij heeft [geïntimeerde] voor het ‘verwijderen caravan en schuur, afvoeren en voor destructie aanbieden caravan, afvoeren straatwerk’ op 25 februari 2020 een nota gestuurd van € 2.057 inclusief btw.
i. Op 27 maart 2020 heeft [geïntimeerde] de onderhavige klacht ingediend bij de Geschillencommissie. De Geschillencommissie heeft deze klacht op 16 juni 2020 doorgestuurd naar Mijbupark. Bij brief van 22 juni 2020 heeft de gemachtigde van Mijbupark de Geschillencommissie gevraagd wat er in de periode tussen 27 maart 2020 en 16 juni 2020 is gebeurd (prod. 5 inleidende dagvaarding). Daarop heeft de Geschillencommissie bij brief van 24 juni 2020 (prod. 6 inleidende dagvaarding) geantwoord:
“In de tussenliggende 3 maanden hebben wij het dossier beoordeeld, verduidelijking omtrent het openstaand bedrag opgevraagd (het contact met de andere partij waar u naar verwijst), contact met de brancheorganisatie gehad met betrekking tot het lidmaatschap van uw cliënt en beoordeeld.
Wij hebben de andere partij verduidelijking omtrent het openstaand bedrag gevraagd omdat het voor de Geschillencommissie niet duidelijk was of [geïntimeerde] dit bedrag aan uw cliënt verschuldigd was of vice versa. (…).”
j. De klacht van [geïntimeerde] is gegrond op het volgende:
“Naar aanleiding van uw aangeven hoe de commissie aankijkt tegen de contractverlenging per 2020 in
zaaknummer 10296/12606, hebben wij bij monde van onze rechtsbijstand ([…]) verzocht om verlenging van het contract omdat wij deze niet hebben beëindigd en vragen herstel van
de situatie zoals deze was toen het vorige geschil bij de commissie werd belegt (oktober 2019).”
[geïntimeerde] heeft daaraan de volgende vorderingen, zakelijk weergegeven, gekoppeld:

Primair:
betaling van een bedrag ad € 7.518,75 incl. btw. aan schadevergoeding, vermeerderd met rente;
een verklaring voor recht inhoudende dat [geïntimeerde] de door Mijbupark gezonden factuur ad € 2.057 niet verschuldigd is.
Subsidiair:
nakoming van de huurovereenkomst voor de kampeerplaats B6 voor 2020, met evenredige vermindering van de huurprijs voor de periode dat [geïntimeerde] geen gebruik heeft kunnen maken van de kampeerplaats.
Meer Subsidiair:
het aanbieden van de huurovereenkomst voor 2020, met evenredige vermindering van de huurprijs voor de periode dat [geïntimeerde] geen gebruik heeft kunnen maken van de kampeerplaats.
`
Zowel primair als subsidiair:
betaling van een bedrag van € 907,50 ter zake van buitengerechtelijke kosten.”
k. Bij brief van 29 januari 2021 heeft [geïntimeerde] de Geschillencommissie geschreven dat de
subsidiaireen
meer subsidiairevorderingen worden ingetrokken en dat resteren de
primairevordering en de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
l. De Geschillencommissie heeft bij bindend advies van 11 maart 2021 de klacht van [geïntimeerde] gegrond bevonden, en bepaald dat Mijbupark een bedrag van € 7.518,75 aan [geïntimeerde] dient te betalen en voor recht verklaard dat [geïntimeerde] niet de factuur van € 2.057 incl. btw aan Mijbupark hoeft te betalen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen.

3.De procedure bij de kantonrechter

3.2.
In eerste aanleg vorderde Mijbupark vernietiging van het bindend advies van de Geschillencommissie van 11 maart 2021 met veroordeling van de [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.3.
Bij het bestreden vonnis van 20 april 2022 heeft kantonrechter de vorderingen van Mijbupark afgewezen.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
Mijbupark heeft onder aanvoering van elf grieven gevorderd dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw recht doende, de vordering van Mijbupark tot vernietiging van het bindend advies van de Geschillencommissie van 11 maart 2021 alsnog toewijst.
4.2
Grief Ibestrijdt de juistheid van het door de rechtbank onder 2.5 vastgestelde feit, namelijk dat [geïntimeerde] voor het seizoen 2020 te kennen heeft gegeven zijn kampeermiddel te willen verkopen en geen nieuwe overeenkomst te willen sluiten. Volgens Mijbupark heeft [geïntimeerde] dit al te kennen gegeven begin 2019. In zijn reactie op grief I betwist [geïntimeerde] dit, zodat dit niet als feit kan worden vastgesteld. Bij de grief bestaat echter geen belang omdat het hof de feiten zelf opnieuw heeft vastgesteld.
4.3
Bij de beoordeling van de overige grieven wordt het volgende voorop gesteld. Het gaat in deze zaak om een vordering die strekt tot vernietiging van een bij wijze van bindend advies gegeven beslissing van de Geschillencommissie, zoals bedoeld in art. 7:900 BW. Een bindend advies is vernietigbaar indien gebondenheid daaraan in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 7:904 BW). Wat betreft de inhoud van de beslissing geldt dat deze slechts aantastbaar is, indien de bindend adviseurs in redelijkheid niet tot hun beslissing hebben kunnen komen. De stelplicht en de bewijslast van feiten en omstandigheden die tot vernietiging kunnen leiden van het bindend advies, rust op Mijbupark.
4.2
Met
grief IIverwijt Mijbupark de Geschillencommissie dat zij buiten Mijbupark om contact met [geïntimeerde] heeft gehad over de onderbouwing van zijn schade, zonder daarbij Mijbupark te betrekken of daarvan op de hoogte te stellen, waardoor de Geschillencommissie een zodanig elementair beginsel van procesrecht heeft geschonden dat het bindend advies al op die grond vernietigd moet worden. Het hof oordeelt daarover als volgt.
4.3
Uit de stukken maakt het hof op dat de door [geïntimeerde] bij de Geschillencommissie ingediende klacht, met daaraan gekoppeld de onder 2.j vermelde vorderingen, dateert van 3 maart 2020 (prod. 4 bij inleidende dagvaarding). Blijkens brief van […] namens [geïntimeerde] aan de Geschillencommissie van 12 juni 2020 (die deel uitmaakt van prod. 4 bij inleidende dagvaarding) heeft de Geschillencommissie hem een vraag gesteld over ‘het openstaande bedrag ad € 8.426,25’. In die brief antwoordt […] als volgt op de vraag van de Geschillencommissie:
“Het betreft hier een bedrag ad € 7.518,18 aan schadevergoeding waar [geïntimeerde] aanspraak op maakt en zij uw Commissie verzoeken Mijbupark tot betaling hiervan aan [geïntimeerde] te veroordelen. De schade bestaat uit het verwijderen en vernietigen van de stacaravan van [geïntimeerde] door Mijbupark.
Aanvullend hierop is er sprake van een bedrag ad € 907,50 incl. btw aan buitengerechtelijke kosten nu Mijbupark niet tijdig tot betaling van de door [geïntimeerde] geleden schade is overgegaan.
Derhalve is er sprake van een openstaand bedrag van in totaal € 8.426,25. Voor een volledig overzicht van het geschil verwijs ik u naar de aanvullende stukken welke op 3 maart 2020 aan u zijn gezonden.”
Eerst bij brief van 16 juni 2020 (prod. 4 inleidende dagvaarding) heeft de Geschillencommissie de klacht, die dateert van 3 maart 2020, doorgestuurd aan Mijbupark. Het hof begrijpt dat voordien de Geschillencommissie niet separaat aan Mijbupark afschrift heeft gestuurd van haar vraag aan […] over ‘het openstaande bedrag ad € 8.426,25’ en evenmin van het antwoord daarop van […] van 12 juni 2020. Blijkens de brief van mr. Lasschuit aan de Geschillencommissie van 22 juni 2020 (inl dgv prod 5) was hij op laatstgenoemde datum op de hoogte van de brief van […] van 12 juni 2020 aan de Geschillencommissie.
4.4
Dat de Geschillencommissie zich op 28 mei 2020 tot partij [geïntimeerde] heeft gewend met een vraag over ‘verduidelijking omtrent het openstaand bedrag’ (cva prod 15:
“U heeft op het vragenformulier aangegeven dat er sprake is van een openstaand bedrag ad € 8426,25. Het is ons onduidelijk of dit een bedrag is wat u aan de andere partij verschuldigd bent, of een bedrag is wat u retour wenst te ontvangen van de andere partij. Wij verzoeken u om ons dit schriftelijk kenbaar te maken.”)zonder tegelijkertijd de andere partij bij de klacht hierover en over het antwoord van de gemachtigde van [geïntimeerde] van 12 juni 2020 te informeren, is in strijd met het recht op wederhoor van Mijbupark. Dat gebrek is in dit geval echter geheeld en heeft niet tot nadeel geleid zodat niet gezegd kan worden dat gebondenheid aan het bindend advies in verband met de wijze van totstandkoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de Geschillencommissie slechts duidelijkheid wilde krijgen over wat [geïntimeerde] wilde met zijn klacht en dat daarop die duidelijkheid is gegeven door […] bij brief van 12 juni 2020. Daarop heeft Mijbupark, die blijkens de brief van haar gemachtigde van 22 juni 2020 op de hoogte was van de brief van 12 juni 2020, in de procedure zelf inhoudelijk kunnen reageren, wat Mijbupark niet heeft gedaan. Voor de suggestie dat er meer vragen zijn gesteld of dat ‘er tussen de Geschillencommissie en [geïntimeerde] inhoudelijk is gesproken’ ontbreekt feitelijke onderbouwing, zodat daaraan wordt voorbijgegaan. Grief II kan niet slagen.
4.5
De
grieven III tot en met VIbetreffen de inhoud van het bindend advies van de Geschillencommissie. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijk bespreking.
4.6
De klacht van [geïntimeerde] berust in de kern op de stelling dat hij recht had op verlenging van hun (seizoens)contract voor het jaar 2020 en dat hij de overeenkomst niet zelf heeft beëindigd. De ontruiming van de gehuurde standplaats door Mijbupark was dan ook onterecht en de vernietiging van de caravan van [geïntimeerde] door Mijbupark was onrechtmatig jegens hem. Mijbupark van haar kant heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat sprake was van een overeenkomst voor bepaalde tijd, dat op grond van art. 3 van de toepasselijke RECRON-voorwaarden de overeenkomst van rechtswege eindigde en dat [geïntimeerde] op grond van art. 10 van de RECRON-voorwaarden de gehuurde plaats leeg en volledig opgeruimd diende op te leveren, bij gebreke waarvan Mijbupark gerechtigd was om na schriftelijke sommatie en na het verstrijken van een termijn van zeven dagen op kosten van de recreant de plaats te ontruimen.
4.7
De Geschillencommissie heeft de klacht van [geïntimeerde] gegrond bevonden en het gevorderde toegewezen. Het oordeel van de Geschillencommissie berust, zakelijk samengevat en voor zover van belang, op de volgende gedachtegang:
- Mijbupark heeft [geïntimeerde] jaarlijks onvoorwaardelijk een nieuw contract aangeboden voor het komende seizoen. Ook in het contract voor het jaar 2019 was dat het geval. In dat contract staat onder meer het volgende:
“Indien u geen verlenging wenst voor het seizoen 2020, dient u dit schriftelijk aan ons te melden voor 1 oktober 2019 en de plaats leeg te maken voor 7 oktober 2019.
Ontvangen wij geen opzegging van u, ontvangt u van ons medio 2109 het contract voor het volgende
seizoen.”
- Reeds met het oog daarop komt Mijbupark geen beroep toe op art. 3 RECRON-voorwaarden voor seizoensplaatsen.
- Op grond van de passage in het contract van 13 november 2018 had er een schriftelijke opzegging van [geïntimeerde] moeten liggen.
- Nu niet is gebleken dat [geïntimeerde] schriftelijk aan Mijbupark kenbaar heeft gemaakt dat hij geen verlenging wenste voor het seizoen 2020, moet het er voor worden gehouden dat hij een huurovereenkomst voor 2020 had willen hebben.
- In plaats van [geïntimeerde] een contract voor 2020 aan te bieden, heeft Mijbupark het
kampeermiddel van [geïntimeerde] zonder diens toestemming verwijderd en voor vernietiging aangeboden.
- Gelet op het voorgaande heeft Mijbupark daarmee onrechtmatig gehandeld.
- [geïntimeerde] heeft de schade genoegzaam onderbouwd.
- Het beroep van Mijbupark op art. 6:101 BW treft geen doel. De schade van [geïntimeerde] is volledig veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van Mijbupark, namelijk het laten vernietigen van de eigendom van [geïntimeerde].
- [geïntimeerde] hoeft, gelet op het voorgaande, de factuur voor het verwijderen en vernietigen van zijn kampeermiddel niet te voldoen.
4.8
Tussen partijen is niet in geschil dat jaarlijks tussen partijen een huurovereenkomst voor een seizoensplaats werd gesloten die ingaat op 1 april en eindigt op 1 oktober van het betreffende jaar en dat daarop de RECRON-voorwaarden voor seizoensplaatsen van toepassing zijn. Dat betreft steeds huurovereenkomsten voor een bepaalde tijd (van het betreffende seizoen) als bedoeld in art. 7:228 lid 1 BW. In overeenstemming daarmee bepaalt art. 3 van de RECRON-voorwaarden dat de overeenkomst van rechtswege eindigt na het verstrijken van de overeengekomen periode, zonder dat daartoe een opzegging is vereist.
4.9
Nu bevat de overeenkomst voor het seizoen 2018 de volgende clausule:
“Indien u
geenverlenging wenst voor het seizoen 2019 dient u dit schriftelijk aan ons te melden voor 3 oktober 2018 en de plaats leeg te maken voor 7 oktober 2018.
Ontvangen wij geen opzegging van u, ontvangt u van ons medio oktober 2018 het contract voor het volgende seizoen.”
De overeenkomst voor het seizoen 2019 bevat een soortgelijke clausule voor het seizoen 2020. Niet in geschil is dat de betreffende clausules tussen partijen als overeengekomen hebben te gelden. De vraag is hoe deze clausule uitgelegd moet worden. Uitleg vindt plaats aan de hand van de
Haviltex-maatstaf waarbij telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Het hof oordeelt daarover als volgt.
4.1
Het gaat om een clausule in een standaard seizoens-huurovereenkomst voor bepaalde tijd, gesloten tussen een professionele verhuurder en een consument. In deze procedure zijn geen stellingen betrokken over de wijze waarop de clausule is tot stand gekomen, anders dan dat Mijbupark in de memorie van grieven (onder 36) schrijft dat zij ‘deze zinsnede in het contract heeft gezet’, maar waarom zij dat heeft gedaan en of daarover ook tussen partijen is gesproken en/of is onderhandeld kan bij gebreke van concrete stellingen niet worden vastgesteld. Het hof stelt vast dat de tekst van de clausule op zichzelf duidelijk is: als de huurder geen verlenging van de overeenkomst wil dient hij dat schriftelijk voor begin oktober te melden door een opzegging, bij gebreke waarvan de huurder een contract ontvangt voor het volgende seizoen. Indien dus de huurder tijdig schriftelijk opzegt, eindigt de overeenkomst en wordt deze niet verlengd en indien de huurder niet opzegt, wordt de overeenkomst verlengd voor het volgende seizoen. Dat in de visie van Mijbupark ‘de zinsnede in het contract’ niet meer betekent dan: ‘bij geen bericht sturen wij u het contract voor het volgende jaar toe’ kan haar niet baten omdat geen feiten worden gesteld waaruit volgt dat [geïntimeerde] dit redelijkerwijs ook zo beperkt had moeten begrijpen. Dat partijen zich mogelijk het rechtsgevolg van dit beding, namelijk dat als niet wordt opgezegd de overeenkomst niet van rechtswege eindigt maar wordt verlengd, niet hebben gerealiseerd is een omstandigheid die redelijkerwijs voor rekening moet blijven van Mijbupark als professionele verhuurder, die bovendien de tekst in het contract heeft gezet. Het hof legt dus het beding voorshands uit op basis van de tekst ervan. Nu door Mijbupark geen concrete aanknopingspunten zijn aangevoerd omtrent een andere bedoeling van partijen op grond waarvan een andere uitleg is aangewezen dan de tekst van de overeenkomst lijkt mee te brengen is voor bewijslevering geen plaats en wordt het beding in de hiervoor bedoelde zin uitgelegd. Partijen zijn daarmee in hun overeenkomst afgeweken van het regime van art. 3 van de RECRON-voorwaarden door beëindiging van de huurovereenkomst voor bepaalde tijd (art. 6:228 lid 1 BW) afhankelijk te maken van een opzegging. Dat kan, want art. 7:228 BW is niet van dwingend recht en partijen kunnen daarvan afwijken zoals de kantonrechter terecht overwoog.
4.11
Dat betekent dat de vraag aan de orde is of [geïntimeerde] de huurovereenkomst heeft opgezegd. Volgens Mijbupark is dat het geval. Volgens haar heeft [geïntimeerde] immers aangegeven dat hij zijn kampeermiddel met standplaats wilde verkopen. Toen Mijbupark daarvoor echter geen toestemming gaf, gaf [geïntimeerde] aan dat hij in dat geval de camping zou verlaten. Hij had ook al alles al in het werk gesteld om de camping te verlaten. Weliswaar kunnen wilsverklaringen (als bedoeld in art. 3:33 BW) besloten liggen in een of meer gedragingen (art. 3:37 lid 1 BW), maar nog daargelaten dat [geïntimeerde] heeft betwist dat hij kenbaar heeft gemaakt dat hij geen verlenging voor het seizoen wilde, diende op grond van de clausule uit de overeenkomst die opzegging schriftelijk te geschieden. Vaststaat dat een schriftelijke opzegging ontbreekt. Het rechtsgevolg daarvan is dat de overeenkomst niet is geëindigd en dat op Mijbupark de verplichting rustte [geïntimeerde] te voorzien van een nieuwe overeenkomst voor het seizoen 2020. In plaats daarvan heeft Mijbupark het kampeermiddel van [geïntimeerde] zonder diens toestemming verwijderd en voor vernietiging aangeboden. Daarmee heeft Mijbupark jegens [geïntimeerde] onrechtmatig gehandeld.
4.12
De grieven III tot en met VI kunnen niet slagen.
4.13
Met
grief VIIwordt betoogd dat de Geschillencommissie het beroep van Mijbupark op art. 6:101 BW ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat er geen sprake zou zijn geweest van een aan [geïntimeerde] toe rekenen omstandigheid. Die omstandigheid was er volgens Mijbupark wel degelijk, nu Mijbupark [geïntimeerde] herhaalde malen heeft gewaarschuwd dat wanneer hij zijn kampeermiddel niet van haar parkeerterrein zou verwijderen, zij tot vernietiging daarvan zou overgaan en [geïntimeerde] daaraan desondanks geen gevolg heeft gegeven.
4.14
De grief faalt. Uit de verwerping hiervoor van de grieven van III tot en met VI volgt dat er voor [geïntimeerde] geen (goede) reden bestond om gevolg te geven aan (onterechte) waarschuwingen van Mijbupark om zijn kampeermiddel van het terrein te verwijderen bij gebreke waarvan Mijbupark tot een (onrechtmatige) vernietiging van dat kampeermiddel zou overgaan. De schade is daarom niet mede een gevolg van een omstandigheid die aan [geïntimeerde] als benadeelde kan worden toegerekend zoals art. 6:101 BW bepaalt maar is, zoals de Geschillencommissie oordeelde, volledig veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van Mijbupark.
4.15
Volgens
Grief VIIIhad de Geschillencommissie de schadevordering als onvoldoende onderbouwd moeten afwijzen.
4.16
In de procedure bij de Geschillencommissie heeft [geïntimeerde] zijn schadevordering onderbouwd op basis van de nieuwwaarde van € 26.250, waartoe is verwezen naar een als productie 6 overgelegde offerte. Hij heeft verder aangevoerd dat de stacaravan inmiddels 10 jaren oud is, en dat op grond van de afschrijvingslast van de verzekering de stacaravan nog een waarde vertegenwoordigt van ruim 27,5% van de nieuwwaarde. Derhalve is er
sprake van een schade als gevolg van het afvoeren van de stacaravan van € 7.218,75. De inboedel die in de stacaravan aanwezig was is door [geïntimeerde] gewaardeerd op € 300, zodat de schade in totaal € 7.518,75 bedraagt.
4.17
In haar reactie op de klacht van 9 juli 2009 (prod. 9 bij prod. 4 inleidende dagvaarding) heeft Mijbupark slechts in algemene bewoordingen opgemerkt dat naar
haar oordeel het kampeermiddel van [geïntimeerde] veel minder waard was dan het bedrag dat door [geïntimeerde] wordt gevorderd en dat [geïntimeerde] de door hem gestelde schade ook op geen enkele manier onderbouwt. In de pleitnotities van Mijbupark (prod. 10 bij prod. 4 inleidende dagvaarding) wordt opgemerkt dat de caravan oud was en naar de mening van Mijbupark geen enkele waarde meer vertegenwoordigde.
4.18
In het licht van het summiere, in slechts algemene bewoordingen vervatte, verweer van Mijbupark is begrijpelijk dat de geschillencommissie oordeelde dat [geïntimeerde] zijn (beredeneerde) schade genoegzaam heeft onderbouwd zoals in rov. 4.16 weergegeven. Nu het Mijbupark is geweest die de stacaravan van [geïntimeerde] onterecht heeft afgevoerd en onrechtmatig heeft vernietigd, had in de rede gelegen dat zij in het kader van haar betwisting, bijvoorbeeld aan de hand van de foto’s van het chalet, een taxatie van de waarde daarvan in het geding zou hebben gebracht. Dat is niet gebeurd. Ook had zij ter betwisting van de door [geïntimeerde] onderbouwd gestelde nieuwwaarde zelf gegevens in het geding kunnen brengen waaruit kan blijken dat de nieuwwaarde van een vergelijkbare stacaravan minder bedraagt dan € 26.250. Zij heeft dat niet gedaan. Evenmin is door haar (gemotiveerd) de juistheid betwist van de stelling van [geïntimeerde] dat op grond van de afschrijvingslast van de verzekering de stacaravan nog een waarde vertegenwoordigt van ruim 27,5% van de nieuwwaarde. Kortom, het verweer van Mijbupark was in het licht van de door [geïntimeerde] beredeneerde schade begroting onvoldoende gemotiveerd.
4.19
Grief VIII faalt.
4.2
Met de verwerping van de grieven III tot en met VIII is gegeven dat niet kan worden gezegd dat de bindend adviseurs in redelijkheid niet tot hun beslissing hebben kunnen komen.
4.21
Op grond van al het voorgaande moet de slotsom zijn dat gebondenheid aan het bindend advies van de Geschillencommissie in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De gevorderde vernietiging van het bindend advies kan daarom niet worden toegewezen. De grieven IX, X en XI (die geen zelfstandige betekenis hebben) stuiten daarop af. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en Mijbupark veroordelen in de proceskosten. Deze kosten bedragen:
-voor vastrecht € 343
-voor salaris advocaat
€ 836(1 pt. tarief I)
Totaal: € 1.179
4.22
Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover, verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening, niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, Zittingsplaats Leiden, van 20 april 2022, aangevuld bij vonnis van 27 juli 2022,
veroordeelt Mijbupark in de kosten van het hoger beroep, tot aan dit arrest aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.179,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en J.E. Soeharno en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2023 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.