ECLI:NL:GHDHA:2023:2294
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Vereffening nalatenschap met criminele herkomst en afdracht aan de Staat
In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en het personen- en familierecht, gaat het om de vereffening van de nalatenschap van een erflater die is overleden op 10 december 2016. De erfgenamen hebben de nalatenschap verworpen, met uitzondering van één zoon, die deze beneficiair heeft aanvaard. De erflater was bestuurder van een failliete besloten vennootschap en had aanzienlijke schulden, waaronder een schuld aan de Belastingdienst. Hij was strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld voor onder andere witwassen en belastingfraude. De vereffenaar heeft vastgesteld dat het gehele vermogen van de erflater een criminele herkomst had en heeft dit vermogen afgedragen aan de Staat. De rechter-commissaris heeft de vereffenaar de opdracht gegeven om alle in beslag genomen vermogensbestanddelen op te eisen en te gelde te maken. De zaak kwam voor het Gerechtshof Den Haag na een verwijzing door de Hoge Raad, die eerder de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam had vernietigd. Het hof moest nu beoordelen of de vereffenaar verplicht was om bepaalde stukken over te leggen in het kader van de opheffing van de vereffening. Het hof oordeelde dat de vereffenaar niet verplicht was om deze stukken te overleggen, omdat de rechter-commissaris had geoordeeld dat deze stukken niet nodig waren voor de beoordeling van de voordracht tot opheffing van de vereffening. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de geïntimeerde af, met de mogelijkheid voor de geïntimeerde om schriftelijk te reageren op de voordracht tot opheffing.