In deze zaak gaat het om een geschil tussen de vereffenaar van de nalatenschap van een overleden persoon en een erfgenaam. De erflater is overleden in 2016, en de erfgenamen hebben de nalatenschap verworpen, met uitzondering van één erfgenaam die deze beneficiair heeft aanvaard. De erflater was betrokken bij strafrechtelijke activiteiten en had aanzienlijke schulden, waaronder een boedeltekort van € 13 miljoen. De rechter-commissaris heeft de vereffenaar opgedragen om alle in beslag genomen vermogensbestanddelen op te eisen en te gelde te maken, en om onderzoek te doen naar de herkomst van het vermogen.
De vereffenaar heeft op 11 juni 2020 een verzoek ingediend om de vereffening op te heffen, maar dit verzoek werd zonder bijlagen aan de rechtbank voorgelegd. De rechtbank heeft bepaald dat bepaalde bijlagen aan de erfgenaam moesten worden overgelegd. Het hof heeft deze beslissing bekrachtigd, maar de vereffenaar en de rechter-commissaris hebben volgens het hof bewerkstelligd dat de bijlagen ter kennis van de erfgenaam moesten worden gebracht.
In cassatie heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd door te stellen dat de bijlagen in het geding waren gebracht. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en het geding terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.