Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- de tussenbeschikking van de rechtbank Noord-Holland van 28 oktober 2020 vernietigd en het verzoek van [verweerder] (te bepalen dat hij de beschikking krijgt over de bijlagen bij de brief van de vereffenaar aan de rechter-commissaris van 11 juni 2020 en de brief van de fiscus aan de vereffenaar waarin de fiscus instemt met afdracht van het gehele boedelsaldo aan de Staat) alsnog afgewezen;
- bepaald dat, alvorens te beslissen op het verzoek tot opheffing van de vereffening, [verweerder] binnen vier weken na dagtekening van de genoemde beschikking schriftelijk zijn reactie kan geven op de voordracht van de rechter-commissaris tot opheffing van de vereffening in de nalatenschap van erflater;
- bepaald dat de vereffenaar binnen veertien dagen na ontvangst van de reactie van [verweerder] schriftelijk kan reageren zoals hiervoor weergegeven onder punt 4.17;
- de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 27 januari 2024;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
- van de zijde van [verweerder] een nadere memorie na verwijzing door de Hoge Raad, ingekomen op 27 december 2023;
- van de zijde van de vereffenaar een antwoord memorie na verwijzing, ingekomen op 12 januari 2024.
BEOORDELING
Het hof overweegt – wederom - dat in deze zaak de bijzondere omstandigheid speelt, dat alle baten in de nalatenschap in 2020 zijn afgedragen aan de Staat. Het verzoek van [verweerder] , om de vereffenaar te verbieden het boedelsaldo aan de Staat af te dragen, heeft de rechter-commissaris op 12 maart 2020 afgewezen. Er zijn dan ook geen baten meer in de nalatenschap. Noch aan de schuldeisers, noch aan [verweerder] zal dus iets kunnen worden uitgekeerd. Een voortzetting van de vereffening dient dan ook geen enkel doel. Indien het hof zou beslissen dat de vereffening zal worden voortgezet en dus niet wordt opgeheven, is eveneens duidelijk dat tegenover te maken kosten voor de vereffening geen baten meer staan. [verweerder] heeft niet aangevoerd dat dit anders zou zijn.