ECLI:NL:GHDHA:2023:2236

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
200.317.228/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging samenwerkingsovereenkomst en wanprestatie in het civiele recht

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] c.s., waarbij [appellant] muziekproducten verkocht in de winkels van [geïntimeerde] c.s. in Den Haag. De samenwerking werd door [geïntimeerde] c.s. beëindigd, waarna [appellant] schadevergoeding eiste, stellende dat [geïntimeerde] c.s. tekortgeschoten waren in de uitvoering van de overeenkomst. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen, en het hof bevestigt dit oordeel. Het hof oordeelt dat er geen tekortkomingen zijn vastgesteld in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomsten door [geïntimeerde] c.s. en dat het enkele feit dat er goederen zijn gestolen niet leidt tot aansprakelijkheid. Ook de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] c.s. hebben geprofiteerd van de wanprestatie van een werknemer, wordt verworpen. Het hof concludeert dat er geen onrechtmatige daad is gepleegd door [geïntimeerde] c.s. en dat de vordering van [appellant] in hoger beroep niet slaagt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van [appellant] af, waarbij hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.317.228/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/587653 / HA ZA 20-119
Arrest van 28 november 2023
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.F.M. Groot Kormelink, kantoorhoudend in Ede,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd in Den Haag,
[geïntimeerde] Centrum B.V.,
gevestigd in Den Haag,
geïntimeerden,
advocaat: mr. R. de Mooij, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en [geïntimeerde] c.s. (geïntimeerden gezamenlijk) of [geïntimeerde] B.V. en [geïntimeerde] Centrum.

1.De zaak in het kort

1.1
Tussen [appellant] en [geïntimeerde] c.s. heeft een samenwerking bestaan waarbij [appellant] in de winkels van [geïntimeerde] c.s. in Den Haag een winkel voor muziekproducten heeft geëxploiteerd. De samenwerking is door [geïntimeerde] c.s. beëindigd en [appellant] wil schadevergoeding omdat hij vindt dat [geïntimeerde] c.s. de samenwerkingsovereenkomst niet goed hebben uitgevoerd.
1.2
De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Het hof komt tot hetzelfde oordeel.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaardingen van 7 juli 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 april 2022;
  • de memorie van grieven van [appellant];
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] c.s.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] was tot 2017 één van de twee vennoten van Velvet Music Den Haag v.o.f. en Velvet Music Den Haag Centrum v.o.f. Deze vennootschappen hielden zich bezig met de verkoop van muziekproducten, zoals cd’s, dvd’s en lp’s.
3.2
[geïntimeerde] c.s. exploiteren boekenwinkels onder de naam ‘[geïntimeerde]’ in onder meer Den Haag. [geïntimeerde] B.V. exploiteert het filiaal aan de Frederik Hendriklaan aldaar en [geïntimeerde] Centrum exploiteert het filiaal in het centrum van die stad.
3.3
Op 19 februari 2014 hebben Velvet Music Den Haag v.o.f. en [geïntimeerde] B.V. een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Die samenwerking hield kort gezegd in dat Velvet Music Den Haag v.o.f. in een deel van de [geïntimeerde]-winkel aan de Frederik Hendriklaan volgens het Velvet-concept muziekproducten zou verkopen. Velvet Music v.o.f. was gehouden om een percentage van de omzet af te staan aan [geïntimeerde]. In de overeenkomst was verder het volgende bepaald, voor zover hier van belang:
2. PROMOTIE
(…)
2. Velvet verklaart zich tot het maximale in te spannen om minimaal tien instore-promotie-acties per jaar te organiseren waarbij vooraf overeenstemming is over de kwalitatieve invulling hiervan waarbij beide partijen hiermee akkoord dienen te gaan. Eventuele kosten die verbonden zijn aan deze instore-promotie-acties zijn voor rekening van Velvet
(…)
8. LOOPTIJD EN OPZEGGING
1. Startdatum van deze samenwerkingsovereenkomst is 1 februari 2014
2. [geïntimeerde] en Velvet gaan een samenwerking aan voor de duur van 3 jaar, waarna de samenwerking telkens automatisch wordt verlengd voor de duur van 1 jaar
3. Opzegging geschiedt per aangetekend schrijven, met inachtneming van een termijn van 6 maanden (…)
(…)
3.4
Op 21 maart 2014 is tussen Velvet Music Den Haag v.o.f. en de heer [werknemer] (hierna: [werknemer]) een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. Het daartoe ondertekende geschrift bevat onder meer artikel 11, waarin een non-concurrentiebeding is opgenomen voor de termijn van één jaar na de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
3.5
Op 27 januari 2015 heeft Velvet Music Den Haag Centrum v.o.f. met [geïntimeerde] Centrum een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst heeft dezelfde uitgangspunten als de eerste overeenkomst, zoals beschreven in 3.3. De volgende artikelen – voor zover hier van belang – wijken iets af van de artikelen weergegeven in 3.3.
3. PROMOTIE & ASSORTIMENT
(…)
2. Velvet Centrum verklaart zich tot het maximale in te spannen om meerdere keren per jaar instore-promotie-acties te organiseren waarbij vooraf overeenstemming is over de kwalitatieve invulling hiervan waarbij beide partijen hiermee akkoord dienen te gaan. Eventuele kosten die verbonden zijn aan deze instore-promotie-acties zijn voor rekening van Velvet Centrum (…)
9. LOOPTIJD EN OPZEGGING
1. Startdatum van deze samenwerkingsovereenkomst is 1 februari 2015
2. [geïntimeerde] Centrum en Velvet Centrum gaan een samenwerking aan voor de duur van 3 jaar, waarna de samenwerking telkens automatisch wordt verlengd voor de duur van 1 jaar
3. Opzegging geschiedt per aangetekend schrijven, met inachtneming van een termijn van 6 maanden (…)
3.6
De ondernemingen van de v.o.f. zijn door [appellant] voortgezet in de vorm van een eenmanszaak.
3.7
Bij brief van 19 juli 2018 aan [appellant] heeft [geïntimeerde] B.V. de eerste overeenkomst (van 19 februari 2014) opgezegd tegen 1 februari 2019. [geïntimeerde] B.V. en [appellant] hebben later afgesproken dat de beëindigingsdatum van de eerste overeenkomst zou worden uitgesteld van 1 februari naar 1 mei 2019.
3.8
Bij brief van [dag 1] 2019 (per e-mail verzonden) heeft de toenmalige advocaat van [appellant] [geïntimeerde] B.V. aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van de beëindiging van de overeenkomst met [appellant] veroorzaakte schade van € 178.805,38 en voorgesteld dat partijen in overleg treden over een minnelijke oplossing.
3.9
Bij brief van 14 juli 2019 heeft [geïntimeerde] Centrum B.V. de tweede overeenkomst (van 27 januari 2015) met [appellant] opgezegd, tegen 1 februari 2020.
3.1
Op 31 juli 2019 hebben Velvet Music Den Haag v.o.f. en [werknemer] een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van het in 3.4 bedoelde dienstverband. In deze vaststellingsovereenkomst is bepaald dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd per [dag 2] 2019. Voorts is opgenomen:
Artikel 7 – slotbepalingen en finale kwijting
(…)
7.3
Na uitvoering van de Overeenkomst verlenen Partijen elkaar over en weer finale kwijting en verklaren over en weer uit hoogte van de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan niets meer aan elkaar verschuldigd te zijn. Partijen erkennen dat behoudens de afspraken zoals vastgelegd in deze Overeenkomst, geen andere afspraken en/of overeenkomsten meer bestaan, althans deze afspraken en/of overeenkomsten teniet worden gedaan met de Overeenkomst die bedoelt de afspraken om te komen tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst uitputtend regelen.
3.11
[werknemer] is in 2020 begonnen als werknemer van [geïntimeerde] c.s.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] c.s. gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, [geïntimeerde] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 294.462,55 te vermeerderen met btw over € 11.923,14 en dat de zaak wordt verwezen naar de schadestaatprocedure ten aanzien van de schade in verband met het investeringsverlies van [appellant].
4.2
[appellant] legde aan zijn vordering ten grondslag dat [geïntimeerde] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door de samenwerkingsovereenkomsten op te zeggen. Als deze al mochten worden opgezegd, dan waren [geïntimeerde] c.s. gehouden [appellant] financieel te compenseren. Verder zijn [geïntimeerde] c.s. volgens [appellant] tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomsten door onvoldoende preventieve maatregelen tegen winkeldiefstal te nemen. Daarnaast hebben [geïntimeerde] c.s. promotieactiviteiten van [appellant] gedwarsboomd. Tot slot stelt [appellant] dat [geïntimeerde] c.s. hebben geprofiteerd van de wanprestatie van [werknemer], die in strijd met zijn concurrentiebeding in dienst is getreden van [geïntimeerde].
4.3
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft het standpunt van [appellant] verworpen dat [geïntimeerde] c.s. de samenwerkingsovereenkomsten niet mochten opzeggen. De rechtbank heeft ten aanzien van de gestelde tekortkomingen overwogen dat er geen resultaatsverbintenissen voor [geïntimeerde] c.s. waren. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] c.s. tekort geschoten zijn in een verbintenis tot diefstalpreventie. Ook ten aanzien van de promotieacties heeft de rechtbank geen tekortkoming vastgesteld. Met betrekking tot de indiensttreding van [werknemer] overwoog de rechtbank dat het enkel profiteren van de wanprestatie van een derde onvoldoende is voor het aannemen van een onrechtmatige daad. Van belang is onder meer dat de derde bekend is met de ernst van het nadeel dat door de wanprestatie wordt toegebracht aan de contractspartij. Omdat [appellant] niet heeft gesteld dat hij nadeel heeft geleden doordat [werknemer] in dienst is getreden bij [geïntimeerde] c.s., stuit de vordering daarop al af.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde] c.s. tekort zijn geschoten in de nakoming van de verbintenissen met [appellant] en de zaak zal verwijzen naar de schadestaatprocedure voor het begroten van de schade die het gevolg is van die tekortkomingen, van het profiteren van de wanprestatie van [werknemer] en de onverschuldigde betaling van de transitievergoedingen aan de werknemers die feitelijk door de overgang van onderneming bij [geïntimeerde] c.s. in dienst waren gekomen en de juridische kosten die [appellant] heeft gemaakt.

6.Beoordeling in hoger beroep

Inleiding

6.1
Het hof stelt vast dat [appellant] geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] c.s. de samenwerkingsovereenkomsten niet onregelmatig of onrechtmatig hebben opgezegd. Die grondslag van de vordering blijft in hoger beroep dus onbesproken.
Tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst
6.2
De eerste grief van [appellant] houdt in dat [geïntimeerde] c.s. op meerdere onderdelen uit de overeenkomst tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenissen. [appellant] noemt specifiek dat hij mocht verwachten dat er voor “zijn” goederen dezelfde diefstalpreventie zou worden ingezet als voor de goederen van [geïntimeerde] c.s. In de tweede plaats noemt hij dat hij ervan uit mocht gaan dat [geïntimeerde] c.s. zou zorgen voor een passende invulling van het personeel in de winkel en dat adequaat zou worden opgetreden tegen een structureel hoog verzuim en hoog verloop van (ervaren) medewerkers (achter 14 en 15 memorie van grieven).
6.3
Met betrekking tot de diefstalpreventie stelt het hof voorop dat de samenwerkingsovereenkomsten geen enkele bepaling bevatten over diefstalpreventie of de verantwoordelijkheid daarvoor. Hoewel het verwijt van [appellant] is dat hij mocht verwachten dat voor zijn goederen
dezelfdediefstalpreventie zou gelden als voor de goederen van [geïntimeerde] c.s. (randnummer 14 memorie van grieven) heeft hij niet uitgewerkt op welke manier [geïntimeerde] c.s. hierin zijn tekortgeschoten, met andere woorden: [appellant] heeft niet uitgewerkt hoe de diefstalpreventie voor de goederen van [geïntimeerde] c.s. anders was dan die voor zijn goederen.
6.4
Evenmin heeft [appellant] uitgewerkt welke preventiemaatregelen [geïntimeerde] c.s. op grond van de overeenkomst nog meer hadden moeten nemen dan de door [geïntimeerde] c.s. gestelde maatregelen. [geïntimeerde] c.s. hebben betwist dat zij hebben geweigerd tot het “uithoezen” over te gaan en tegenover die betwisting heeft [appellant] onvoldoende gesteld om zijn betoog te onderbouwen. Ook de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] “pas in 2019” (dus kennelijk te laat) tot uithoezen is overgegaan leidt niet tot een tekortkoming onder de overeenkomst. De overeenkomst bevat immers geen verplichting voor [geïntimeerde] tot “uithoezen” en [appellant] heeft niet uitgewerkt wanneer hij - aannemende dat hij van mening was dat hier op [geïntimeerde] een verplichting rustte - [geïntimeerde] op het niet “uithoezen” heeft aangesproken of daartoe in gebreke heeft gesteld. Ook overigens heeft hij onvoldoende handen en voeten gegeven aan zijn verwijten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat winkeldiefstallen altijd zullen voor komen. Nog los van het feit dat de samenwerkingsovereenkomsten niet in een verantwoordelijkheid van [geïntimeerde] c.s. voor diefstalpreventie voorzien, kan het enkele feit dat er spullen werden gestolen dus ook niet tot de conclusie leiden dat [geïntimeerde] c.s. tekort zijn geschoten in de nakoming van een verbintenis uit de overeenkomsten.
6.5
Voor het verwijt van [appellant] dat [geïntimeerde] c.s. ervoor hadden moeten zorgen dat er “een vaste pool van werknemers en een laag verzuim zijn” geldt in belangrijke mate hetzelfde. Uit de samenwerkingsovereenkomsten volgt die verplichting niet. [appellant] heeft bovendien in het geheel niet onderbouwd op welke wijze deze gestelde tekortkoming van [geïntimeerde] c.s. tot schade voor [appellant] heeft geleid.
6.6
Ten aanzien van de promotieactiviteiten heeft de rechtbank overwogen dat [geïntimeerde] c.s. zich terecht hebben beroepen op artikel 2 lid 2 en 3 lid 2 van de samenwerkingsovereenkomsten. Uit de stellingen van [appellant] is niet af te leiden dat en waarom dit oordeel onjuist is. Het hof ziet dat ook niet in.
6.7
[appellant] stelt voorts dat [geïntimeerde] c.s. “kinderen voor kinderen”-cd’s heeft verkocht, maar hij werkt niet uit waarom dit een tekortkoming in de nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomsten is. [geïntimeerde] c.s. hebben naar voren gebracht dat in de overeenkomsten nergens is opgenomen dat [appellant] exclusief bevoegd zou zijn om muziekdragers te verkopen en [appellant] heeft niet aangevoerd dat dit onjuist is.
6.8
De stelling dat [geïntimeerde] c.s. tekort is geschoten omdat bij een activiteit van [geïntimeerde] c.s. de bakken met producten van [appellant] opzij werden geschoven is evenmin van een voldoende onderbouwing voorzien. [geïntimeerde] heeft betwist dat dit meer dan een enkele keer zou zijn voorgekomen. [appellant] maakt niet duidelijk hoe vaak dit gebeurde, hij geeft geen concrete voorbeelden en werkt ook niet uit waarom dit in strijd is met de samenwerkingsovereenkomsten.
6.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomsten. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt ook dat er op [geïntimeerde] geen resultaatsverbintenis rustte met betrekking tot de door [appellant] gemaakte verwijten. [appellant] heeft ook niet uitgewerkt waarin de tekortkoming van [geïntimeerde] c.s. met betrekking tot “de inrichting van de winkel, de promotieactiviteiten, de automatisering, de voorraad” was gelegen. Het hof laat dan nog onbesproken dat [geïntimeerde] c.s. er terecht op hebben gewezen dat zij nimmer in gebreke zijn gesteld. Dat het voor [geïntimeerde] c.s. gedurende de looptijd van de overeenkomsten blijvend onmogelijk was om aan de door [appellant] gestelde verplichtingen te voldoen, is niet goed in te zien.
6.1
De grieven 1 en 2 stuiten op het voorgaande af.
Profiteren van wanprestatie [werknemer]
6.11
[appellant] betoogt met grief 3 dat [geïntimeerde] c.s. op onrechtmatige wijze hebben geprofiteerd van de wanprestatie van [werknemer]. [werknemer] heeft, volgens [appellant], gehandeld in strijd met het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst die hij met [appellant] had.
6.12
[appellant] stelt in de memorie van grieven dat vaststaat dat [werknemer] op 1 januari 2020 bij [geïntimeerde] c.s. in dienst is getreden. Dit staat echter niet vast. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de datum van indiensttreding [dag 1] 2020 was en daartegen is door [appellant] geen kenbare grief aangevoerd en [geïntimeerde] c.s. heeft in de memorie van antwoord het standpunt uit de eerste aanleg herhaald dat [werknemer] op [dag 1] 2020 bij [geïntimeerde] c.s. in dienst is getreden. Maar wat hiervan ook zij: uit de vaststellingsovereenkomst tussen [appellant] en [werknemer] volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen hen per [dag 2] 2019 ten einde is gekomen. Daarvan uitgaande is [werknemer] binnen een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst met [appellant], in dienst getreden bij [geïntimeerde] c.s.
6.13
In artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst is echter ook opgenomen dat, “behoudens de afspraken zoals vastgelegd in deze Overeenkomst, geen andere afspraken en/of overeenkomsten meer bestaan, althans deze afspraken en/of overeenkomsten teniet worden gedaan met de Overeenkomst die bedoelt de afspraken om te komen tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst uitputtend [te] regelen.” Het hof is met [geïntimeerde] c.s. (randnummer 37 proces-verbaal mondelinge behandeling in eerste aanleg) van oordeel dat met deze bepaling in de vaststellingsovereenkomst ook het concurrentiebeding “teniet” is gedaan. Er is immers nadrukkelijk opgenomen dat er behalve de afspraken in de vaststellingsovereenkomst geen andere afspraken meer bestaan, althans dat die teniet worden gedaan. Dat [appellant] en [werknemer] de bedoeling hadden het non-concurrentiebeding hiervan uit te zonderen is gesteld noch gebleken. Die algemene afspraak bestrijkt dus ook het non-concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst. Er kan daarom in dit geding tussen [appellant] en [geïntimeerde] c.s. niet worden aangenomen dat [werknemer] wanprestatie heeft gepleegd. Alleen al om die reden kan niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] c.s. op onrechtmatige wijze van die wanprestatie hebben geprofiteerd.
6.14
Daar komt het volgende bij. Het enkele gebruik maken van wanprestatie is niet onrechtmatig. Daarvoor is nodig dat er bijzondere, bijkomende, omstandigheden zijn die het handelen een onrechtmatig karakter geven. Ook als zou moeten worden aangenomen dat [werknemer] in strijd heeft gehandeld met het concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst door in dienst te treden bij [geïntimeerde] c.s. brengt dat niet mee dat [geïntimeerde] c.s. onrechtmatig jegens [appellant] handelen, tenzij er bijkomende omstandigheden zijn die dit optreden wel onrechtmatig maken. Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende omstandigheden naar voren heeft gebracht die meebrengen dat het handelen van [geïntimeerde] c.s. op dit punt onrechtmatig is. In het bijzonder heeft [appellant] niet inzichtelijk gemaakt welk nadeel er voor hem is opgetreden doordat [geïntimeerde] c.s. [werknemer] in dienst hebben genomen en evenmin welk bijzonder voordeel (anders dan dat zij een vacature konden vervullen) de indiensttreding van [werknemer] voor [geïntimeerde] c.s. had. Aangenomen moet weliswaar worden dat [werknemer] kennis had van het assortiment van [appellant] en de gang van zaken in de winkel, maar [geïntimeerde] c.s. hebben naar voren gebracht dat er veertien maanden zijn verstreken na het einde van de samenwerkingsovereenkomsten totdat [geïntimeerde] c.s. weer muziekactiviteiten hebben opgestart (randnummer 35 proces-verbaal mondelinge behandeling in eerste aanleg). Dat dit anders is geweest, heeft [appellant] niet onderbouwd. De kennis van [werknemer] zal na het verstrijken van die termijn niet meer actueel zijn geweest. Ook onweersproken hebben [geïntimeerde] c.s. gesteld (randnummer 37 proces-verbaal) dat [werknemer] feitelijk al in februari 2019 is gestopt met werken voor [appellant]. Vanaf dat moment gerekend is er meer dan een jaar verstreken voordat [werknemer] bij [geïntimeerde] c.s. in dienst trad. Ook om die reden kan zonder nadere onderbouwing niet worden aangenomen dat [geïntimeerde] c.s. hebben geprofiteerd van de kennis die [werknemer] van de muziekactiviteiten van [appellant] had. Dat [geïntimeerde] c.s. de gestelde wanprestatie van [werknemer] hebben uitgelokt of bevorderd kan evenmin uit de stellingen van [appellant] worden afgeleid.
Overgang van onderneming
6.15
Met grief 4 voert [appellant] aan dat de Velvet-winkel feitelijk door [geïntimeerde] is voortgezet. Door deze overgang van onderneming is [werknemer] van rechtswege in dienst getreden bij [geïntimeerde] c.s., aldus [appellant]. Daarom was [appellant] niet gehouden het loon en de transitievergoeding voor [werknemer] te betalen en moeten [geïntimeerde] c.s. hem daarvoor compenseren.
6.16
Nog afgezien van het feit dat deze grief zich niet goed verhoudt tot het gestelde in grief 3, is er geen rechtsgrond voor dit deel van de vordering. Als al juist is dat [werknemer] van rechtswege in dienst is getreden bij [geïntimeerde] c.s., zou mogelijk de conclusie kunnen zijn dat [appellant] onverschuldigd aan [werknemer] heeft betaald en dat [werknemer], onverminderd het bepaalde in art. 7:663 BW, een vordering op [geïntimeerde] c.s. zou kunnen hebben. [appellant] dient zich met die vordering uit onverschuldigde betaling tot [werknemer] te wenden. [appellant] heeft ook geen grondslag aangevoerd op basis waarvan zij het door haar aan [werknemer] betaalde van [geïntimeerde] c.s. zou kunnen terugvorderen.
Conclusie en proceskosten
6.17
Grief 5 heeft geen zelfstandige betekenis en faalt in het verlengde van de overige grieven. De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. De in hoger beroep geformuleerde vordering moet worden afgewezen.
6.18
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellant] omdat het niet kenbaar betrekking heeft op feiten die, indien bewezen, tot een andere conclusie kunnen leiden. Voor zover het bewijsaanbod betrekking heeft op schriftelijke stukken heeft te gelden dat [appellant] die stukken zelfstandig in het geding heeft kunnen brengen.
6.19
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 april 2022;
  • wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] c.s. tot op heden begroot op € 5.689,- aan verschotten en € 1.183,- aan salaris advocaat en € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, B.J. Lenselink en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023 in aanwezigheid van de griffier.