In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering van de belastingaanslag voor het jaar 2016 werd bevestigd. Belanghebbende had verzocht om rekening te houden met scholingsuitgaven uit de jaren 2010 en 2011, maar de Inspecteur had dit verzoek afgewezen op grond van de termijnoverschrijding. De Rechtbank oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering vijf jaar bedraagt na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. Belanghebbende voerde aan dat zijn visuele beperking hem had belet om tijdig een verzoek in te dienen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, oordelend dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur de persoonsgebonden aftrek voor het jaar 2016 correct had vastgesteld op € 11.941, en dat er geen aanleiding was om de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen. De uitspraak werd gedaan op 20 september 2023.