ECLI:NL:GHDHA:2023:2047

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
200.309.926/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekzaak over aannemingsovereenkomst en schadevergoeding na ontbinding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om een geschil tussen [appellant 1] c.s. en [verweerder] over een aannemingsovereenkomst die in juni 2020 werd gesloten. [verweerder] zou een aanbouw realiseren aan de woning van [appellant 1] c.s., maar heeft de werkzaamheden stopgezet. [appellant 1] c.s. heeft de overeenkomst ontbonden en vordert terugbetaling van de aanneemsom en vergoeding van herstelkosten. De rechtbank heeft de vorderingen deels toegewezen, maar [appellant 1] c.s. is in hoger beroep gegaan omdat hij volledige toewijzing van zijn vorderingen wenst.

Het hof heeft vastgesteld dat [verweerder] niet heeft gereageerd op de memorie van grieven en heeft daarom de vorderingen van [appellant 1] c.s. grotendeels toegewezen. Het hof oordeelt dat [verweerder] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en dat hij de volledige aanneemsom moet terugbetalen, omdat het geleverde werk geen waarde vertegenwoordigt. Daarnaast heeft het hof aanvullende schadevergoeding toegewezen voor sloopkosten en prijsverhogingen. De totale schadevergoeding die [verweerder] aan [appellant 1] c.s. moet betalen, bedraagt € 21.886,70, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten van het hoger beroep zijn voor rekening van [verweerder].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.309.926/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/608268 / HA ZA 21-217
Arrest van 5 september 2023
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellante 2],
beiden wonend in [woonplaats 1] ,
appellanten,
advocaat: mr. M. Raaijmakers, kantoorhoudend in Hoofddorp,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats 2] ,
verweerder,
niet verschenen (verstek verleend).
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant 1] c.s. (mannelijk enkelvoud) en [verweerder] .

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant 1] c.s. en [verweerder] hebben in 2020 een aannemingsovereenkomst gesloten op grond waarvan [verweerder] een aanbouw aan het huis van [appellant 1] c.s. zou realiseren. [appellant 1] c.s. heeft de overeenkomst ontbonden omdat [verweerder] toerekenbaar is tekortgeschoten in de uitvoering van de werkzaamheden. [appellant 1] c.s. vordert kort gezegd vergoeding van herstelkosten en terugbetaling van het bedrag dat hij al aan [verweerder] had betaald.
1.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant 1] c.s. deels toegewezen. [appellant 1] c.s. wil dat het hof alsnog al zijn vorderingen toewijst. Bovendien heeft hij in hoger beroep zijn eis vermeerderd. Het hof wijst iets meer toe van de oorspronkelijke vordering dan de rechtbank heeft toegewezen en wijst daarnaast ook een deel van de eisvermeerdering toe.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 8 april 2022, waarmee [appellant 1] c.s. in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2021;
  • de memorie van grieven van [appellant 1] c.s. , tevens akte vermeerdering van eis, met bijlagen;
  • de akte van 1 augustus 2023 waaruit blijkt dat [appellant 1] c.s. (na daartoe verkregen toestemming van het hof) de eisvermeerdering alsnog heeft betekend aan [verweerder] en dat hij [verweerder] heeft opgeroepen tegen de rolzitting van 1 augustus 2023.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
In juni 2020 hebben [appellant 1] c.s. en [verweerder] een overeenkomst van aanneming gesloten. [verweerder] zou op grond van die overeenkomst een aanbouw aan de woning van [appellant 1] c.s. realiseren. De aanneemsom bedroeg € 25.414,77 inclusief BTW. De werkzaamheden zijn begin juli 2020 begonnen.
3.2
[appellant 1] c.s. heeft de eerste twee termijnen van de aanneemsom van in totaal € 15.482,70 betaald.
3.3
Eind juli 2020 heeft [verweerder] per whatsapp-bericht laten weten dat hij stopt met de werkzaamheden.
3.4
Op 7 oktober 2020 heeft Dutch Property Inspections BV (hierna: Dutch Property) in opdracht van [appellant 1] c.s. een bouwkundig onderzoek verricht naar de kwaliteit van de werkzaamheden van [verweerder] . [appellant 1] c.s. heeft [verweerder] uitgenodigd bij het onderzoek aanwezig te zijn, maar [verweerder] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. In het rapport van Dutch Property is – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – het volgende vermeld:

punt 1 kwaliteit en maatvoering fundering
Onder dit kopje zijn op p. 6 twee gebreken genoemd.
Gebrek 1betreft de maatvoering van de fundering.
Gebrek 2betreft de kwaliteit van de fundering. Het rapport vermeldt dat de rechter funderingsbalk (balk 3) in verband met het spatten van de bekisting gemiddeld 80 mm over de erfgrens is gestort en dat funderingsbalk 2 ongeveer 60 mm uitloopt van links naar rechts. De EPS-bekisting is onvoldoende afgestempeld voor het storten van de funderingsbalken, de stalen bovenbeugels zijn niet voorzien van houten regels en de hoeken zijn niet extra geschoord. Verder is het beton tijdens de stort niet verdicht; er is geen trilnaad toegepast.
Op p. 7 wordt ingegaan op de maatregelen: herstelplan opstellen in overleg met de constructeur, het ontgraven van de fundering aan de zijde van de belending, het verwijderen van de bekisting, het voldoende afhakken van het beton en de fundering herstellen binnen de erfgrens volgens opgave van de constructeur.
De kosten van herstel worden als volgt geraamd:
  • werkvoorbereiding en controle tijdens herstelwerkzaamheden € 1.500,-
  • constructeur € 2.500,-
  • betonherstel
Totaal inclusief BTW € 6.000,-

punt 2 kwaliteit en maatvoering betonvloer
Onder dit punt worden op p. 10 van het rapport drie gebreken genoemd.
Gebrek 3houdt in dat de betonvloer niet waterpas is gestort. De kosten van de herstelmaatregelen (restbeton weghakken en afvoeren en peilmaat vloer controleren) worden begroot op totaal € 450,- inclusief BTW.
Gebrek 4betreft het ontbreken van een ventilatiekoker (p. 11). De herstelkosten bedragen volgens het rapport € 650,-.
Gebrek 5betreft de kwaliteit van de vloer (ook p. 11): of de vloer voldoet aan de berekeningen van Can Engineering bouwadviesbureau zal in overleg met de constructeur bepaald worden, aldus het rapport. Kosten herstel (werkvoorbereiding, overleg met de constructeur): totaal € 500,- inclusief BTW.

waardering uitgevoerde werkzaamheden
Het rapport vermeldt tot slot dat de kosten voor de fundering en de vloer van de uitbouw ongeveer een derde deel van de totale kosten van de uitbouw uitmaken. Uitgaande van de aanneemsom van € 25.414,77 inclusief BTW bedragen de door [verweerder] uitgevoerde werkzaamheden volgens het rapport daarom € 8.471,59 inclusief BTW.
3.5
[appellant 1] c.s. heeft [verweerder] bij brief van 9 december 2020 in gebreke gesteld en hem gesommeerd de gebreken binnen vier weken te herstellen, bij gebreke waarvan [appellant 1] c.s. de overeenkomst als ontbonden beschouwde. [appellant 1] c.s. heeft daarbij een kopie van het rapport van Dutch Property meegestuurd. [verweerder] heeft daarna geen werkzaamheden meer verricht.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant 1] c.s. heeft [verweerder] gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, de rechtbank – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis – [verweerder] veroordeelt tot betaling van € 25.017,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2021, en tot vergoeding van de proceskosten.
4.2
[appellant 1] c.s. heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [verweerder] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden uit hoofde van de tussen hen gesloten aannemingsovereenkomst. Volgens [appellant 1] c.s. blijkt uit het rapport van Dutch Property dat sprake is van vijf gebreken. Nadat [verweerder] had laten weten het werk niet te willen afmaken of herstellen, heeft [appellant 1] c.s. de overeenkomst ontbonden. Het gevorderde bedrag van € 25.017,70 valt in de volgende onderdelen uiteen:
€ 15.482,70: terugbetaling van het door [appellant 1] c.s. al aan [verweerder] betaalde bedrag (ongedaanmakingsverbintenis door middel van een waardevergoeding);
€ 7.600,- aan herstelkosten conform rapport Dutch Property (€ 6.000,- + € 450,- + € 650,- + € 500,-);
€ 1.000,- aan extra kosten door het gefaseerd moeten aanleggen van vloerverwarming en vloerbedekking;
€ 935,- aan kosten voor het rapport van Dutch Property.
4.3
[verweerder] heeft verweer gevoerd.
4.4
De rechtbank heeft de vorderingen deels toegewezen. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
  • (4.2.) [verweerder] heeft niet weersproken dat sprake is van een geldige ingebrekestelling en dat de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden, zodat dit vast staat.
  • (4.4.) Het rapport van Dutch Property vermeldt dat het werk voor 1/3e deel klaar was. [verweerder] heeft zijn betoog dat het werk voor 2/3e deel gereed was onvoldoende onderbouwd. Vaststaat dus dat het werk voor 1/3e deel gereed was ten tijde van de ontbinding en dat het verrichte werk een waarde van € 8.471,59 (1/3e deel van de aanneemsom) vertegenwoordigde op dat moment. Daarbij moet ervan worden uitgegaan dat Dutch Property en [appellant 1] c.s. , hebben bedoeld te zeggen dat het werk die waarde zou hebben gehad als het deugdelijk zou zijn uitgevoerd.
  • (4.5.) [verweerder] heeft niet onderbouwd dat hem een opschortingsrecht toekwam en dat niet hij, maar [appellant 1] c.s. als eerste in verzuim was.
  • (4.6.-4.11) Gebreken 1 en 5 moeten worden aangemerkt als toerekenbare tekortkomingen, maar ten aanzien van gebreken 2, 3 en 4 is dat onvoldoende onderbouwd. Vordering 2) wordt dus toegewezen tot een bedrag van (€ 6.000,- + € 500,- =) € 6.500,- plus rente, maar wordt voor het overige afgewezen.
  • (4.12.) Vordering 3) is niet onderbouwd en wordt afgewezen.
  • (4.13.) Vordering 4) van € 935,- wordt toegewezen.
  • (4.14.) De slotsom is dat [verweerder] wordt veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 7.435,- plus rente.
  • (4.14.) Verder rust op [verweerder] ook een ongedaanmakingsverbintenis, en wel in de vorm van een verplichting tot betaling van een waardevergoeding (artikel 6:271 BW). [verweerder] moet aan [appellant 1] c.s. terugbetalen een bedrag van € 7.010,11 plus rente, te weten € 15.481,70 (het al door [verweerder] betaalde bedrag van € 15.481,70) minus € 8.471,59 (de waarde van het geleverde werk ten tijde van de ontbinding).
  • [verweerder] wordt in de kosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant 1] c.s. is in hoger beroep gekomen. Hij wil dat het hof zijn vorderingen alsnog geheel toewijst. Hij voert daartoe vijf grieven aan. Grieven 1 tot en met 3 zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden aangenomen dat de gebreken 2 tot en met 4 toerekenbare tekortkomingen zijn. Grief 4 betreft de afwijzing van vordering 3 (de extra kosten in verband met gefaseerd aanleggen) en grief 5 ziet op de (omvang van de) ongedaanmakingsverbintenis. Volgens [appellant 1] c.s. moet [verweerder] alles terug betalen en niet slechts een deel.
5.2
[appellant 1] c.s. heeft verder zijn eis in hoger beroep vermeerderd. Hieronder (6.9. e.v.) wordt daarop teruggekomen.

6.Beoordeling in hoger beroep

Inleiding

6.1
Bij de beoordeling van het hoger beroep van [appellant 1] staat het volgende voorop. De beslissingen van de rechtbank die in het voordeel van [appellant 1] c.s. zijn, vallen buiten de omvang van dit hoger beroep. Het gaat daarbij om:
- de veroordeling van [verweerder] tot betaling van € 6.500,- aan herstelkosten ter zake van gebreken 1 en 5,
- de veroordeling van [verweerder] tot vergoeding van de kosten van het rapport van Dutch Property van € 935,- en
- de veroordeling van [verweerder] in de proceskosten van de procedure bij de rechtbank (oftewel dictum onder 5.2., 5.3. en 5.4., althans voor zover 5.4. betrekking heeft op 5.2. en 5.3.).
Wel ligt aan het hof de vraag voor hoeveel [verweerder] uit hoofde van zijn ongedaanmakingsverplichting moet terugbetalen aan [appellant 1] c.s. en of [appellant 1] c.s. daarnaast ook nog recht heeft op een vergoeding van de kosten van het boren van een ventilatiekoker en van herstelwerkzaamheden ten aanzien van de vloer.
6.2
[verweerder] heeft in hoger beroep verstek laten gaan en heeft dus ook niet gereageerd op de memorie van grieven van [appellant 1] c.s. Ook in hoger beroep geldt dat de rechter in een verstekzaak de vordering toewijst, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv in verbinding met artikel 353 Rv). Wel heeft het hoger beroep ook in het geval waarin de wederpartij niet is verschenen zogeheten “devolutieve werking”. Dat houdt in dat als de vordering in de procedure bij de rechtbank (deels) is afgewezen en de eiser hoger beroep instelt, de rechter in hoger beroep ook rekening moet houden met dat wat de gedaagde in de procedure voor de rechtbank als verweer heeft aangevoerd. Het hof mag dus niet zomaar aannemen dat [verweerder] het wel eens zal zijn met de oordelen van de rechtbank over zijn verweren. Het feit dat [verweerder] in hoger beroep niet is verschenen, heeft echter wèl tot gevolg dat dat hij daarmee de gelegenheid voorbij heeft laten gaan om eventuele
nieuwestellingen van [appellant 1] c.s. waarmee hij zijn eerder naar voren gebrachte standpunt in hoger beroep nader onderbouwt of in hoger beroep zijn eis mee vermeerdert, te weerspreken. Dergelijke nieuwe stellingen kunnen daarom in beginsel als juist worden aangemerkt.
Inhoudelijk – oorspronkelijke vordering en bespreking grieven
6.3
Het hof komt nu toe aan de inhoudelijke beoordeling. Het hof stelt daarbij net als de rechtbank vast dat [verweerder] niet heeft weersproken dat hij in gebreke is gesteld en dat [appellant 1] c.s. de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Ook volgt het hof het oordeel van de rechtbank dat [verweerder] niet heeft onderbouwd dat hem een opschortingsrecht toekwam.
6.4
Het hof ziet aanleiding te beginnen met de beoordeling van grief 5, die inhoudt dat de rechtbank [verweerder] had moeten veroordelen tot terugbetaling van het gehele door [appellant 1] c.s. aan [verweerder] betaalde bedrag van € 15.481,70, en dus niet alleen tot terugbetaling van 1/3e deel van dat bedrag. [appellant 1] c.s. heeft daartoe aangevoerd dat het werk misschien met het blote oog bezien voor 1/3e deel af was, maar dat het geleverde werk niet een waarde van 1/3e deel van de afgesproken aanneemsom vertegenwoordigde. [appellant 1] c.s. wijst erop dat de rechtbank terecht heeft overwogen (vonnis 4.4.) dat zij aanneemt dat Dutch Property heeft bedoeld te zeggen dat het werk die waarde (van 1/3e deel van de aanneemsom) zou hebben gehad als het deugdelijk zou zijn uitgevoerd. [appellant 1] c.s. voert aan dat van een deugdelijke uitvoering echter geen sprake is, zodat het door [verweerder] geleverde werk geen waarde heeft. Er moet daarom niets in mindering worden gebracht, zodat [verweerder] het hele bedrag van € 15.481,70 moet terugbetalen, aldus [appellant 1] c.s.
6.5
In dit verband is van belang dat [appellant 1] c.s. in hoger beroep ook heeft aangevoerd dat hij een nieuwe aannemer is gaan zoeken, dat geen van de geraadpleegde aannemers het aandurfde om verder te bouwen op het door [verweerder] al aangelegde werk en dat zij ook geen garantie durfden te geven op dat deel dat door [verweerder] al was aangelegd. Verder heeft [appellant 1] c.s. in hoger beroep aangevoerd dat is gebleken dat het onderzoeken en herstellen van het reeds gebouwde duurder zou zijn dan alles te slopen en opnieuw te bouwen en dat daarom voor het laatste is gekozen. [verweerder] heeft de gelegenheid voorbij laten gaan om deze (nieuwe) stellingen te weerspreken. Het hof gaat er daarom van uit dat deze stellingen juist zijn en dat [appellant 1] c.s. er in redelijkheid voor mocht kiezen om niet te herstellen en verder te bouwen, maar om te slopen en een en ander opnieuw aan te leggen en vervolgens de uitbouw af te ronden.
6.6
Dit betekent dat [appellant 1] c.s. op zich terecht stelt dat het door [verweerder] aangelegde voor hem geen waarde vertegenwoordigt. Het moet immers allemaal over worden gedaan. Echter, [appellant 1] c.s. kan niet én een vergoeding vragen van de kosten van het herstel van het reeds aangelegde werk én terugbetaling eisen van de volledige aanneemsom op grond van de stelling dat hij alles helemaal opnieuw zal laten doen. Dat is dubbelop. Het hof gaat ervan uit dat [appellant 1] c.s. de voorkeur geeft aan terugbetaling van de totale aanneemsom van € 15.481,70, omdat a) dit een hoger bedrag is dan de optelsom van alle opgevoerde posten ter zake van gebreken 1 tot en met 5 en de post ter zake van extra kosten en b) omdat hij kennelijk van plan is om alles inderdaad helemaal opnieuw te laten uitvoeren. Daar komt bij dat [appellant 1] c.s. met die posten ter zake van de gestelde gebreken en extra kosten in feite vervangende schadevergoeding (gebreken 1, 2, 3 en 5) respectievelijk nakoming (gebrek 4) vordert. Dat is hoe dan ook niet mogelijk omdat hij de overeenkomst zelf heeft ontbonden. De vordering tot terugbetaling van het al betaalde deel van de aanneemsom na ontbinding kan wel worden gecombineerd met aanvullende schadevergoeding, zoals sloopkosten en eventuele prijsverhogingen door tijdsverloop. [appellant 1] c.s. vordert een vergoeding van dergelijke kosten; het hof komt daarop hierna terug bij de bespreking van de eisvermeerdering.
6.7
Terugbetaling van het bedrag van € 15.481,70 is toewijsbaar. Daarvan is door de rechtbank al € 6.000,- en € 500,- toegewezen en die toewijzing valt buiten dit hoger beroep (zie hierboven 6.1). Een toewijzing van € 15.481,70 bovenop de al toegewezen € 6.500,- zou zoals hierboven al overwogen dubbelop zijn en in zoverre acht het hof de vordering dan ook ongegrond. Het hof zal daarom een (aanvullend) bedrag van (€ 15.481,70 - € 6.500,00 =) € 8.981,70 toewijzen, zodat [appellant 1] c.s. per saldo wel recht heeft op het door hem gewenste bedrag van € 15.481,70.
6.8
Om de onder 6.7 vermelde redenen kunnen grieven 1 tot en met 4 niet slagen.
Inhoudelijk – de eisvermeerdering
6.9
[appellant 1] c.s. vordert in hoger beroep aanvullend € 28.875,- aan “extra gemaakte kosten”. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
a. a) € 4.100,- aan sloopkosten
b) € 1.280,- aan kosten grondwerk
c) € 1.925,- aan kosten nieuwe funderingsbalken
d) € 2.990,- aan kosten nieuwe betonvloer
e) € 4.875,- aan kosten nieuwe staalbalken
f) € 12.705,- aan prijsstijgingen in afgelopen 1,5 jaar
6.1
Ook deze eisvermeerdering bevat een overlap met de vordering tot terugbetaling van het al door [appellant 1] c.s. aan [verweerder] betaalde. Door toewijzing van het onder 6.7 vermelde bedrag wordt [appellant 1] c.s. als het ware in de situatie gebracht waarin hij verkeerde toen hij met [verweerder] contracteerde, met alleen dit verschil (i) dat hij nog kosten moet maken om te slopen wat [verweerder] heeft achtergelaten (zie post a) en (ii) dat hij nu méér moet betalen als hij hetzelfde werk door een andere aannemer laat uitvoeren omdat de prijzen in de tussentijd zijn gestegen (zie post f). [appellant 1] c.s. kan niet óók nog eens de kosten vorderen van de door die aannemer te verrichten werkzaamheden respectievelijk van de door die nieuwe aannemer te gebruiken materialen (kosten sub b tot en met e). Ook hiervoor geldt (vergelijk 6.6.) dat dit dubbelop zou zijn en dat dit bovendien zou neerkomen op een vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding terwijl dat niet mogelijk is omdat hij de overeenkomst heeft ontbonden.
6.11
[appellant 1] c.s. heeft zoals gezegd wel recht op aanvullende schadevergoeding. De sloopkosten (post a) vallen daaronder. Het bedrag van € 4.100,- is niet betwist en dus toewijsbaar. De prijsstijgingen (post f) heeft [appellant 1] c.s. als volgt berekend. De offerte van [verweerder] bedroeg 25.750,- en die van de nieuwe aannemer € 49.155,-. Het verschil is € 23.405,-. Daarop moeten in mindering worden gebracht de sloopkosten van € 4.100,- (want al afzonderlijk gevorderd) en de kosten van de aan te brengen schuifpui van € 10.500,- (want niet inbegrepen in de offerte van [verweerder] ). Er resteert aldus een bedrag ter zake van prijsverhoging van € 8.805,- en tot zo ver kan het hof deze – niet weersproken – berekening volgen. [appellant 1] c.s. telt hier echter vervolgens de kosten van de funderingspalen van € 3.900,- bij op. Hiervoor geldt echter hetzelfde als voor de posten b tot en met e (zie 6.10), zodat voor een vergoeding van deze kosten geen grondslag bestaat. Het hof concludeert dat [appellant 1] c.s. recht heeft op aanvullende schadevergoeding van (€ 4.100 + € 8.805,- is) € 12.905,-. Dit bedrag zal het hof toewijzen.
Conclusie en proceskosten
6.12
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant 1] c.s. grotendeels slaagt. Daarom zal het hof het vonnis – voor zover dat aan het hof voorligt (zie 6.1) – vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoende [verweerder] veroordelen tot betaling van (€ 8.981,70, - + € 12.905,- is) € 21.886,70. Het bedrag van € 8.981,70 moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding en het bedrag van € 12.905,- met de wettelijke rente vanaf de dag van deze uitspraak, zoals [appellant 1] c.s. voor de rechtbank respectievelijk het hof heeft gevorderd zonder dat [verweerder] daartegen verweer heeft gevoerd. Het hof zal [verweerder] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. De veroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals eveneens gevorderd.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag Rechtbank Civiel van 20 oktober 2021 voor zover dat aan het hof voorligt, namelijk het dictum onder 5.1., 5.4. (voor zover 5.4. betrekking heeft op 5.1.) en 5.5.;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [verweerder] tot vergoeding van € 8.981,70 uit hoofde van ongedaanmakingsverbintenissen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 februari 2021;
- veroordeelt [verweerder] tot vergoeding van € 12.905,- ter zake van aanvullende schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van deze uitspraak;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van dit hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant 1] c.s. begroot op € 783,- aan griffierecht, € 133,45 aan kosten exploot en € 1.183,- aan salaris advocaat;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, H.M.H. Speyart van Woerden en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2023 in aanwezigheid van de griffier.