Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant 1] ,
[appellante 2],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 8 april 2022, waarmee [appellant 1] c.s. in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2021;
- de memorie van grieven van [appellant 1] c.s. , tevens akte vermeerdering van eis, met bijlagen;
- de akte van 1 augustus 2023 waaruit blijkt dat [appellant 1] c.s. (na daartoe verkregen toestemming van het hof) de eisvermeerdering alsnog heeft betekend aan [verweerder] en dat hij [verweerder] heeft opgeroepen tegen de rolzitting van 1 augustus 2023.
3.Feitelijke achtergrond
punt 1 kwaliteit en maatvoering fundering
Gebrek 1betreft de maatvoering van de fundering.
Gebrek 2betreft de kwaliteit van de fundering. Het rapport vermeldt dat de rechter funderingsbalk (balk 3) in verband met het spatten van de bekisting gemiddeld 80 mm over de erfgrens is gestort en dat funderingsbalk 2 ongeveer 60 mm uitloopt van links naar rechts. De EPS-bekisting is onvoldoende afgestempeld voor het storten van de funderingsbalken, de stalen bovenbeugels zijn niet voorzien van houten regels en de hoeken zijn niet extra geschoord. Verder is het beton tijdens de stort niet verdicht; er is geen trilnaad toegepast.
- werkvoorbereiding en controle tijdens herstelwerkzaamheden € 1.500,-
- constructeur € 2.500,-
- betonherstel
punt 2 kwaliteit en maatvoering betonvloer
waardering uitgevoerde werkzaamheden
4.Procedure bij de rechtbank
- (4.2.) [verweerder] heeft niet weersproken dat sprake is van een geldige ingebrekestelling en dat de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden, zodat dit vast staat.
- (4.4.) Het rapport van Dutch Property vermeldt dat het werk voor 1/3e deel klaar was. [verweerder] heeft zijn betoog dat het werk voor 2/3e deel gereed was onvoldoende onderbouwd. Vaststaat dus dat het werk voor 1/3e deel gereed was ten tijde van de ontbinding en dat het verrichte werk een waarde van € 8.471,59 (1/3e deel van de aanneemsom) vertegenwoordigde op dat moment. Daarbij moet ervan worden uitgegaan dat Dutch Property en [appellant 1] c.s. , hebben bedoeld te zeggen dat het werk die waarde zou hebben gehad als het deugdelijk zou zijn uitgevoerd.
- (4.5.) [verweerder] heeft niet onderbouwd dat hem een opschortingsrecht toekwam en dat niet hij, maar [appellant 1] c.s. als eerste in verzuim was.
- (4.6.-4.11) Gebreken 1 en 5 moeten worden aangemerkt als toerekenbare tekortkomingen, maar ten aanzien van gebreken 2, 3 en 4 is dat onvoldoende onderbouwd. Vordering 2) wordt dus toegewezen tot een bedrag van (€ 6.000,- + € 500,- =) € 6.500,- plus rente, maar wordt voor het overige afgewezen.
- (4.12.) Vordering 3) is niet onderbouwd en wordt afgewezen.
- (4.13.) Vordering 4) van € 935,- wordt toegewezen.
- (4.14.) De slotsom is dat [verweerder] wordt veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 7.435,- plus rente.
- (4.14.) Verder rust op [verweerder] ook een ongedaanmakingsverbintenis, en wel in de vorm van een verplichting tot betaling van een waardevergoeding (artikel 6:271 BW). [verweerder] moet aan [appellant 1] c.s. terugbetalen een bedrag van € 7.010,11 plus rente, te weten € 15.481,70 (het al door [verweerder] betaalde bedrag van € 15.481,70) minus € 8.471,59 (de waarde van het geleverde werk ten tijde van de ontbinding).
- [verweerder] wordt in de kosten veroordeeld.
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Inleiding
nieuwestellingen van [appellant 1] c.s. waarmee hij zijn eerder naar voren gebrachte standpunt in hoger beroep nader onderbouwt of in hoger beroep zijn eis mee vermeerdert, te weerspreken. Dergelijke nieuwe stellingen kunnen daarom in beginsel als juist worden aangemerkt.