ECLI:NL:GHDHA:2023:1988

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
200.296.630/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij brand door werkzaamheden met open vuur in huurpand

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant 1] c.s. voor schade veroorzaakt door een brand in een huurpand. De brand ontstond op 10 november 2010 tijdens werkzaamheden aan het dak van het pand, dat door [appellant 1] c.s. werd verhuurd aan de vof Audio Time. Achmea, de verzekeraar van de vof, heeft schadevergoeding gevorderd van [appellant 1] c.s. op grond van onrechtmatige daad, stellende dat [appellant 1] in strijd heeft gehandeld met de veiligheidsnormen zoals neergelegd in NEN:6050. Het hof oordeelt dat [appellant 1] c.s. aansprakelijk is voor de schade, omdat hij niet de vereiste veiligheidsmaatregelen heeft genomen bij het werken met open vuur. De NEN:6050 schrijft voor dat bij het werken met open vuur op daken, er thermisch isolatiemateriaal moet worden aangebracht om brand te voorkomen. Het hof concludeert dat de brand het gevolg is van de fout van [appellant 1] en dat hij zich niet kan beroepen op de exoneratie in de huurovereenkomst, omdat hij handelde als verhuurder. De zaak wordt naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.296.630/01
Zaaknummer rechtbank : 553314 / HA ZA 18-622
arrest van 6 juni 2023
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellante 2],
3.
[appellante 3],
allen wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellant 1] c.s. respectievelijk [appellant 1] , [appellante 2] en [appellante 3] ,
advocaat: mr. F.R.A. Schaaf,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat voorheen: mr. R.V. Montulet, thans mr. S.D. Palper.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij exploot van 29 april 2021 is [appellant 1] c.s. in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen tussenvonnissen van 24 december 2019 en 17 februari 2021.
1.2.
Het hof heeft een rolbeslissing gegeven.
1.3.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- een akte van [appellant 1] c.s. na tussenarrest;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, tevens voorwaardelijk incidenteel appel, met producties,
- de akte van [appellant 1] c.s.,
- de antwoordakte van Achmea.
1.4.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

2.De feiten

2.1.
Het gaat in deze zaak in hoger beroep om het volgende.
2.2.
[appellant 1] c.s. is eigenaar en verhuurder van een pand aan de Valkenierslaan 45 te Breda (hierna: het pand).
2.3.
Per 1 januari 2005 is het pand door [appellant 1] c.s. verhuurd aan de eenmanszaak Trade-Time, vertegenwoordigd door dhr. [vennoot Trade Time] . De eenmanszaak Trade-Time is de rechtsvoorganger van de huidige huurder, Audio Time VOF (hierna: de vof). [vennoot Trade Time] en zijn echtgenote zijn de vennoten van de vof en Achmea is de verzekeraar van de vof.
2.4.
Op de huurovereenkomst zijn de ‘Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW’ (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing. De voor dit geschil relevante bepalingen daarvan luiden:
“[…]
Schade en aansprakelijkheid
[…]
11.6.
Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade toegebracht aan de persoon of goederen van huurder en huurder heeft geen recht op huurprijsvermindering, geen recht op verrekening of opschorting van enige betalingsverplichting en geen recht op ontbinding van de huurovereenkomst in geval van vermindering van huurgenot ten gevolge van gebreken, waaronder die ten gevolge van zichtbare en onzichtbare gebreken aan het gehuurde of het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt, weersomstandigheden, stagnatie in de bereikbaarheid van het gehuurde, leegstand elders, stagnatie in de voorziening van gas, water, elektriciteit, warmte, ventilatie of luchtbehandeling, storing van de installaties en apparatuur, in- en uitstroming van gassen of vloeistoffen, brand, ontploffing, tekortkomingen in de levering en diensten. Eveneens is verhuurder niet aansprakelijk voor schade aan de persoon of goederen van derden die in het gehuurde aanwezig zijn en huurder vrijwaart verhuurder voor aanspraken van die derden ter zake.
[…]
11.8.
Verhuurder is niet aansprakelijk voor bedrijfsschade van huurder, of voor schade als gevolg van de activiteiten van andere huurders of van belemmeringen in het gebruik van het gehuurde die derden veroorzaken of voor gebreken die zijn ontstaan doordat huurder zijn onderhoudsplicht niet is nagekomen.
11.9.
Het gestelde in 11.6 en 11.8 ten aanzien van de bedrijfsschade geldt niet bij schade als gevolg van grove schuld of ernstige nalatigheid van verhuurder ten aanzien van de staat van het gehuurde of van het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt[…].”
2.5.
[appellant 1] , die ruim 30 jaar als dakdekker werkzaam is geweest, heeft op 10 november 2010 samen met een door hem ingeschakelde zzp’er, [… 1] , werkzaamheden uitgevoerd op het dak van het pand om de lekkages op het dak te verhelpen die onder meer zijn veroorzaakt door de pijp van een heater die via een gat door het dak van het magazijn naar buiten loopt. Op diezelfde dag is in het pand brand ontstaan.
2.6.
Uit hoofde van de met de vof en haar vennoten gesloten verzekeringsovereenkomst heeft Achmea uitkeringen verstrekt in verband met schade voor een totaalbedrag van € 920.124,27. Achmea is als gevolg van die betaling in de rechten van de vof en van de heer [vennoot Trade Time] en zijn echtgenote getreden.
2.7.
[appellant 1] c.s. heeft een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij ASR
Schadeverzekering N.V. (hierna: ASR).
2.8.
Achmea heeft als de verzekerde van de vof opdracht gegeven aan [deskundige verzekeraar] Expertise B.V. (hierna: [deskundige verzekeraar] ) voor een technische expertise naar aanleiding van het ontstaan van de brand. Het rapport van [deskundige verzekeraar] houdt – voor zover hier relevant – in:
“[…]
Aan de hand van het in het magazijn aangetroffen brandbeeld kon niet worden herleid wat de plaats van oorsprong van deze brand is geweest, zelfs niet bij benadering.
Tijdens de ingestelde expertise is verklaard dat aan de, gezien vanaf de zijde van de woning, rechter achterzijde van het magazijn de rookgasafvoer van een heater verwijderd zou zijn en aansluitend een gat (of gaten) in het dak zou(den) zijn gerepareerd. Gerelateerd naar deze werkzaamheden dient te worden gesteld, dat uit het brandbeeld niet kan worden afgeleid dat deze brand in aanvang heeft gewoed op/in het dak, boven de plaats waar de omschreven heater tegen de onderzijde van het dak aangebracht was geweest. Uit het algemene brandbeeld, aangetroffen in het magazijn, mag worden afgeleid dat deze brand niet op of in het dak is aangevangen, maar onder het dak. Immers de mate van cumulatie van hitte wijst er op dat deze brand in aanvang woedde in een aanvankelijk geheel gesloten ruimte, in casu onder danwel direct onder een (nagenoeg) geheel gesloten dak. Op de vloer tussen de brandresten in de nabijheid van deze hoek is inderdaad een heater aangetroffen (foto 19 en 20). Van grote delen van het dak waren de draagbalken en het dakhout diep ingekoold en plaatselijk zelfs geheel verbrand. Uit het brandbeeld in het dak kon niet worden afgeleid dat deze brand per definitie in aanvang had gewoed in of bij voormelde hoek (foto 21 t/m. 25).[…]
3.7
Gebruikte gasbrander
De kennelijk door de heer [appellant 1] gebruikte apparatuur, een gasfles, slang en handbrander, werd achter de woning aangetroffen (foto 31). Bijzonderheden hierop zijn niet geconstateerd en de gasslang was recent (2009) gefabriceerd (foto 32 en 33).[…]

7.Samenvatting en conclusie

Gezien het vorenstaande, kan als resultaat van de ingestelde technische expertise en daarbij gelet op de inhoud van de afgelegde verklaringen en de gedane mededelingen, worden gesteld dat:
-
de plaats van oorsprong van de brand in het magazijn, aan de hand van het algemene brandbeeld, niet meer kon worden vastgesteld;
-
dit evenmin blijkt uit de inhoud van de verklaringen, immers men spreekt slechts over een brand in het magazijn;
-
uit het brandbeeld in het magazijn wordt afgeleid dat deze brand in aanvang heeft gewoed in het magazijn;
-
deze brand dan ook kan zijn ontstaan door een elektrische oorzaak, hoewel geen sporen van sluiting zijn aangetroffen, of door het werken met de omschreven brander, van een andere oorzaak is niet gebleken en
-
in chronologie van tijd is de laatstgenoemde oorzaak meer waarschijnlijk;
Resumerend wordt dan ook gesteld, dat de oorzaak van het ontstaan van deze brand niet is vastgesteld. Een technische brandoorzaak wordt niet uitgesloten maar een oorzaak die in causaliteit staat met de dakreparatie wordt meer waarschijnlijk geacht.
2.9.
Op 12 november 2010 heeft [appellant 1] : een verklaring afgelegd tegenover een schade-expert van zijn eigen verzekeraar (ASR). De schriftelijke verslaglegging daarvan houdt in:
“[…]
De lekkage bleek te zitten rondom de dakdoorvoeren van de[heater, hof]
welke in het magazijn van de winkel hing. We hebben de rookgasafvoer op de heater ontkoppeld en weggehaald.
Gasleiding naar heater was al afgesloten en de elektrische aansluiting was al lang geleden verbroken en weggehaald. Daarna zijn we op het dak opgegaan. Plakstuk van de dakdoorvoer hebben [… 1] en ikzelf losgesneden en weggehaald. Het zichtbare gat hebben we gedicht met een plaat zink. Die had ik vooraf meegenomen. De plaat werd door de bestaande dakbedekking vastgeschroefd op het houten dakbeschot. Daarna heb ik een strook dakbedekkingmateriaal (APP) afgesneden. Deze mat ongeveer 2 x 1 meter. Deze strook heb ik daarna zelf op de zinken plaat en de aangrenzende bedekking vastgebrand.[…]”
2.10.
De schriftelijke verklaring van [vennoot Trade Time] van 12 november 2010 luidt, voor zover van belang:
“[…]
We zijn begonnen met het dak boven de werkplaats. Daar hing een heater onder het dak die weg gehaald moest worden. De pijpen van de heater kwamen door het dak. [… 1] en [appellant 1] hebben de twee pijpen verwijderd waardoor er twee gaten in het dak over bleven. Tijdens het verwijderen van de pijpen boven het dak hebben [appellant 1] en [… 1] de pijp of flens een beetje verwarmd met de brander waardoor de pijpen makkelijker door gesneden konden worden.[…]
De gaten in het dak hebben [appellant 1] en [… 1] afgedicht met stukken platgeslagen pijp die ze op het dak hebben geschroefd. Wat ze precies gedaan hebben weet ik niet want ik was toen met de waterstofzuiger bezig aan de achterzijde op het dak boven de garage om het waterweg te halen en met het maken van het toilet binnen in mijn woning. Ik heb wel gezien dat [appellant 1] de brander in zijn hand had om een bitumen rol op het dak aan te brengen. […]”
2.11.
De aanvullende schriftelijk verklaring van [vennoot Trade Time] van 23 mei 2011 luidt :
“[…]
Om het stuk pijp dat boven het dak zat er uit te kunnen trekken, moest de bitumen van de flens en een deel van de pijp verwarmd worden. Ik heb [appellant 1] wel met de brander bezig gezien maar of dit ook was voor of tijdens het verwijderen van de pijp kan ik me niet meer herinneren. Ik ben namelijk tijdens het branden niet continue bij [appellant 1] en [… 1] gebleven. [appellant 1] was de enige die met de brander werkte.[…]
. Nadat de pijp uit het dak was, heb ik [appellant 1] en [… 1] beneden bij de bus de pijp plat zien slaan. Waarom ze dit deden weet ik niet.
Ik ben onlangs bij ASR Verzekeringen in Utrecht geweest en daar vroegen ze mij of deze platgeslagen pijp voor de afdichting van het gat is gebruikt. Ik weet dat niet. Ik ben niet bij de werkzaamheden rondom het gat van de pijp geweest, ik had mijn eigen ding en ik ben ook nog van het dak af geweest om aan het toilet beneden te werken. Of ze de plat geslagen pijp voor de afdichting hebben gebruikt of dat ze daar een metalen plaat voor bij zich hadden, weet ik niet. Ik kan mij niet herinneren dat ze een metalen plaat op het dak hadden liggen, maar het kan zijn dat ze die uit de bus hebben gehaald. Het kan ook zo zijn dat ze de pijp plat hebben geslagen om deze beter te kunnen vervoeren in de bedrijfsbus, ik heb niet continu zicht gehad op [… 1] en [appellant 1] .[…]”
2.12.
De tweede schriftelijke verklaring [appellant 1] van 22 juni 2011 luidt:
“[…]
Door de heer [… 1] en de heer [appellant 1] werd in het magazijn de pijp van de heater losgekoppeld. In het magazijn hing tegen het plafond een heater die al enkele jaren niet was gebruikt. De gasleiding naar de heater was al sinds het niet meer gebruiken van de heater afgesloten en de elektrabekabeling naar de heater was al jaren geleden doorgeknipt. De heater was niet weggehaald maar omtimmerd met houten platen.[…] Na
het losmaken van de pijp boven de heater zijn de heren [… 1] en [appellant 1] het dak op gegaan om de dakplaat los te snijden.[…]
De dakplaat die op het dak vast zat, zat onder de tweede bitumenlaag van de dakbedekking geplakt. De dakplaat is losgesneden en met een schep is de dakplaat van het dak gewrikt en getrokken. Hierbij is de brander niet gebruikt. Dat is ook niet logisch want koud bitumen is makkelijker te snijden en te verwijderen dan warm gestookte bitumen. Koude bitumen brokkelt namelijk sneller af en warme bitumen gaat vloeien en is daardoor kleverig. Na het verwijderen van de dakplaat was er een vierkant stuk bitumen uit de tweede bitumenlaag verwijderd. De eerste bitumenlaag over het houten dakbeschot (planken zonder isolatie) was nog wel zichtbaar en aanwezig. Verder was er dus door het verwijderen van de pijpen en de dakplaat een rond gat van ongeveer 20 á 25 cm doorsnee in het dak ontstaan. Het gat is afgedekt met een zinken plaat van 60cmx60cm. Deze zinken plaat was door de heer [… 1] uit de werkplaats in Utrecht mee genomen. De zinken plaat werd eerst aan de onderzijde aan de randen voorzien van een zwarte pasta. Door deze pasta hechtte de plaat al aan de dakbedekking. De zinken plaat met pasta aan de onderzijde werd over het gat van de pijpen gelegd en aangedrukt. Daarna werd de plaat vastgeschroefd op dak dat nog voorzien was van de bitumen laag. Door de plaat die groter was dan het gat en de pasta die door het vastschroeven uitvloeide onder de plaat was het gat in het dak al afgedicht.
Hierna heeft de heer [appellant 1] de mee gebrachte rol bitumen van 1 meter breed gepakt. De brander die was meegebracht werd ontstoken waarna de rol over de plaat werd aangebracht. De onderzijde van de rol werd hierbij met de vlammen van de korte brander verwarmd en de bovenzijde van de bitumenlaag werd verwarmd waarna de rol werd afgerold en er een versmelting van de materialen plaats vond.[…]
De pijpen die verwijderd zijn, zijn plat geslagen zodat de pijpen niet zoveel ruimte in de bus van de heer [… 1] in zouden nemen. De pijpen, die overigens van aluminium waren, zijn niet gebruikt voor de afdichting van het gat.[…]”
2.13.
De schriftelijke verklaring van [… 1] van 17 november 2010 luidt:
“[…]
De plakplaat waarin de pijp was gemonteerd heb ik uit het bitumen gesneden. Daarna heb ik samen met [appellant 1] een zinken plaat, die groter was dan het uitgesneden stuk, op het dak vastgeschroefd. Deze zinken plaat had ik ook uit de werkplaats van [appellant 1] mee genomen. Op het dak zat geen isolatiemateriaal.[…]
Na het schroeven van de zinken plaat op het dak moest er dakbedekking aangebracht worden. [appellant 1] weet dat ik geen brandwerkzaamheden uitvoer, dus [appellant 1] gaf mij aan dat hij de bitumen laag zou gaan branden. […]”
2.14.
Op de comparitie zitting bij de rechtbank heeft [appellant 1] blijkens het proces-verbaal verklaard:
“[…]
We hebben de zinken buis met de plakplaat losgesneden. Deze zat ook vastgespijkerd. We hebben een schep onder de plaat gezet en deze omhoog gewrikt. Onder de plaat zat een stuk teer. We hebben het gat met een zinken plaat dichtgemaakt. De pijpdoorsnede was ongeveer 18-19 cm en de plaat was 60 cm bij 60 cm. We hebben om het gat pasta gespoten en ook nog in het vierkant om het gat heen, ter grootte van de zinken plaat. We hebben de zinken plaat op de pasta op de pasta op het dak gelegd en vervolgens vastgeschroefd. De pasta verspreid zich, de constructie is dan al water- en vuurdicht. Omdat de pasta verdroogt, kan dit in de toekomst anders zijn en daarom branden we er altijd een strook dakmateriaal (APP) op.
Ik heb de brander niet gebruikt om de pijp weg te halen. Als je de pijp warm maakt, of de plaat warm maakt, dan wordt het materiaal zacht en kun je het niet meer verwijderen. Ik heb de brander pas gebruikt toen ik het gat ging dichtmaken met het dakmateriaal. De pijp/buis is platgeslagen om deze makkelijker te kunnen vervoeren.
[…]
Het branden ging als volgt. Ik heb het stuk dakmateriaal uitgesneden. Vervolgens heb ik het over de zinken plaat gelegd. Het dakmateriaal was zo’n anderhalf a twee meter, dus ruimschoots groter dan de zinken plaat. De ene helft van het materiaal heb ik opgerold. Vervolgens heb ik de bovenkant van de rol warm gemaakt en een stukje uitgerold, waarna ik het volgende stuk warm maakte en uitrolde, en zo verder tot het hele materiaal was uitgerold. De brander heb ik steeds op de rol gericht. Er komt dan ook warmte op de zinken plaat, maar daar kun je niet doorheen branden. De brander wordt er niet rechtstreeks op gericht en je gebruikt geen grote vlam, de vlam komt niet op de zinken plaat.[…]
Ik heb de onderkant van het dak na mijn werkzaamheden niet geïnspecteerd. Ik wist dat [vennoot Trade Time] beneden was, maar ik had daar niets met hem over afgesproken. Het is onmogelijk om aan de onderkant iets te zien, omdat daar eerst nog het plafond zit. Inspecteren heeft dus geen zin.[…]”

3.De procedure bij de rechtbank

3.1.
In eerste aanleg vorderde Achmea als gesubrogeerde verzekeraar van de vof een al dan niet hoofdelijke veroordeling van [appellant 1] c.s. tot betaling van € 500.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Bij tussenvonnis van 17 februari 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant 1] c.s. aansprakelijk is voor de schade. Bij vonnis van 7 april 2021 en hersteld op 28 juli 2021 heeft de rechtbank tussentijds hoger beroep opengesteld van de tussenvonnissen van 24 december 2019 en 17 februari 2021.

4.De vordering en het verweer in hoger beroep

4.1.
[appellant 1] c.s. vordert in principaal hoger beroep dat het hof de tussenvonnissen vernietigt en de vorderingen van Achmea alsnog afwijst.
4.2.
Achmea heeft geconcludeerd tot bekrachtiging en vordert in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, voor het geval dat de vraag of [appellant 1] in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheidsnormen zoals neergelegd in NEN:6050 niet binnen de grenzen van het principaal hoger beroep valt, dat het hof oordeelt dat [appellant 1] c.s. aansprakelijk is voor de schade van Achmea.

5.De beoordeling in hoger beroep

Verjaring (grief 1)
5.1.
[appellant 1] c.s. beroept zich erop dat de vordering van (de vof en dus van) Achmea is verjaard. Het hof overweegt als volgt.
5.2.
Op 10 november 2010 is de brand uitgebroken. Kort daarna was de vof op de hoogte van de schade en de (volgens haar) aansprakelijke persoon. Een vordering als deze verjaart na verloop van 5 jaar (art 3:310 BW). De brief van Achmea van 2 januari 2013 (gericht aan [appellant 1] ) heeft de verjaring van de vordering gestuit: dat betekent dat daarna een nieuwe termijn van vijf jaar is gaan lopen (artt. 3:317 BW en 3:319 BW). Op 6 april 2017 heeft Achmea weer een stuitingsbrief aan [appellant 1] verzonden. In de processtukken in eerste aanleg is de ontvangst van die brief niet betwist. [appellant 1] heeft hierover op comparitiezitting bij de rechtbank blijkens het proces-verbaal daarvan gezegd: “
Het adres op de brief van 6 april 2017 is mijn adres. De brief zegt mij niets. Als ik deze al ontvangen zou hebben, dan had ik deze naar mijn tussenpersoon of naar ASR gestuurd.” Dat is geen voldoende gemotiveerde betwisting van de ontvangst van deze brief. [appellant 1] is – bijvoorbeeld – niet nagegaan bij zijn tussenpersoon en verzekeraar of hij deze brief wel heeft ontvangen en heeft doorgestuurd. Het hof zal daarom – als onvoldoende gemotiveerd betwist – aannemen dat de brief van 6 april 2017 aan [appellant 1] is verzonden en ook door [appellant 1] is ontvangen. De verjaring is daarom door die brief opnieuw gestuit. De dagvaarding is daarna op 11 juni 2018 betekend, voor het verstrijken van de lopende verjaringstermijn van vijf jaar.
5.3.
Dat betekent dat de vordering op [appellant 1] niet is verjaard. Uit niets blijkt dat de brieven aan [appellant 1] (of het contact met de aansprakelijkheidsverzekeraar van [appellant 1] ) ook de verjaring van de vordering op mw. [appellante 2] of mw. [appellante 3] hebben gestuit. Achmea stelt niet dat de stuitingsbrieven ook aan hen gericht waren en evenmin stelt zij feiten of omstandigheden op basis waarvan zij meende of mocht menen dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van [appellant 1] ook namens [appellante 2] en [appellante 3] optrad. Dat betekent dat de vordering op [appellante 2] en [appellante 3] is verjaard.
5.4.
Het hof zal daarom hierna alleen de vordering op, en het verweer van, [appellant 1] behandelen.
Aansprakelijkheid wegens schending NEN:6050
5.5.
Het hof zal eerst het meest verstrekkende betoog van Achmea dat [appellant 1] in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheidsnormen zoals neergelegd in NEN:6050 en daarom aansprakelijk is, behandelen.
5.6.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van gevaarzettend gedrag dat onrechtmatig is, moet niet alleen worden gelet op de kans op schade, maar ook op de aard van de gedraging, de aard en de ernst van de eventuele schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen. Gevaarscheppend gedrag is alleen onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden.
5.7.
Het is Achmea op wie de stelplicht (en de bewijslast) ter zake rust. Zij beroept zich er immers op dat [appellant 1] aansprakelijk is op grond van onrechtmatig handelen. Achmea verwijt [appellant 1] dat hij bij het verwijderen van de pijp open vuur heeft gebruikt, om het verwijderen van de pijp te vergemakkelijken. Zij baseert zich op de eerste verklaring van [vennoot Trade Time] . In een tweede verklaring heeft [vennoot Trade Time] aangegeven dat hij niet zeker weet of de brander ook gebruikt is bij het verwijderen van de pijp. [appellant 1] betwist dat: het gebruik van hitte zou de aluminium buis alleen maar zacht maken en daarom lastiger te verwijderen zijn. Achmea heeft haar stelling verder niet onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde betwisting, kan Achmea niet volstaan met de verwijzing naar de later gewijzigde verklaring van [vennoot Trade Time] . Op dit punt heeft Achmea daarom niet aan haar stelplicht voldaan, zodat het hof ervan uitgaat dat de gasbrander niet gebruikt is bij het verwijderen van de pijp.
5.8.
Het verwijt van Achmea dat de platgeslagen aluminiumbuis is gebruikt als dakafdekking acht het hof onvoldoende onderbouwd. Ook hier heeft [vennoot Trade Time] later anders over verklaard. Dat de zinken plaat niet is gevonden bij het opruimen van het magazijn, acht het hof niet doorslaggevend, nu niet blijkt dat ernaar gezocht is. Het hof komt op dit punt niet aan bewijslevering toe.
5.9.
Achmea stelt verder in de context van de grief in het voorwaardelijke incidenteel hoger beroep dat het aanbrengen van het nieuwe bitumen op het dak, met open vuur, in strijd is geweest met de NEN:6050. [appellant 1] voert aan dat hij een zinken plaat van 60 bij 60 cm heeft gebruikt om de opening af te dekken en de gasbrander niet op de zinken plaat heeft gericht, maar alleen op het bitumen op de rol. Volgens Achmea is die plaat te klein en is het noodzakelijk om niet alleen het bitumen op de strook te verwarmen, maar moet – om een goede afdichting te creëren – ook het bitumen op het dak worden verwarmd. Volgens Achmea heeft [appellant 1] de brand daardoor veroorzaakt.
5.10.
In dit verband is het volgende van belang: [appellant 1] heeft vele jaren ervaring als professionele dakdekker en heeft als eigenaar en verhuurder van het pand zelf een dakreparatie uitgevoerd, waarbij gewerkt is met open vuur. Onder die omstandigheden kon van [appellant 1] gevergd worden dat hij de op zo een situatie toegesneden veiligheidsnormen zoals verwoord in de NEN:6050 aanhield. [appellant 1] voert niet aan dat hij die veiligheidsnormen niet kende of niet behoorde kennen.
5.11.
Uitgangspunt van de NEN:6050 is dat kiergevoelige onderconstructies, brandbaar stof en vuil in kieren en holle ruimtes niet in aanraking komen met open vuur (artikel 4.1. NEN:6050). Daarvoor geldt dat bij kiergevoelige en brandbare onderconstructies, voorzieningen moeten worden getroffen zodat alle onderdelen van het dakbedekkingssysteem veilig kunnen worden aangebracht (artikel 4.3. NEN:6050). Daarvoor moet over een afstand van minimaal 400 mm vanaf de dakdoorbreking thermisch isolatiemateriaal worden aangebracht.
5.12.
Het hof overweegt als volgt. NEN:6050 schrijft voor dat op een afstand van 40 cm (400 mm) vanaf de dakdoorbreking thermisch isolatiemateriaal moet worden aangebracht. Na het verwijderen van de pijp bleef er een gat (een dakdoorbreking) achter met een doorsnede van 18 cm, zoals [appellant 1] zelf op de zitting bij de rechtbank heeft verklaard, zoals blijkt uit het proces-verbaal van die zitting. Daaruit volgt dat een zinken plaat van 60 bij 60 cm te klein is en niet voldoet aan NEN:6050, want als de zinken plaat midden over het gat wordt geplaatst, bevindt de rand van de plaat zich immers aan alle vier zijden slechts 21 centimeter van de rand van de dakdoorbreking en niet 40 centimeter. Het gaat hier om een concrete veiligheidsnorm om brand te voorkomen. Van [appellant 1] kan worden gevergd dat hij aan die norm voldoet: hij had een zinken plaat, of ander thermisch isolatiemateriaal, van 1 meter bij 1 meter kunnen gebruiken of ervoor kunnen kiezen de lekkage zonder open vuur “koud” te herstellen. Dat zijn in beginsel geen voor [appellant 1] bezwaarlijke veiligheidsmaatregelen of alternatieven en hij voert ook niet aan dat het niet van hem gevergd zou kunnen worden. De kans op brand bij het niet volgen van deze veiligheidsmaatregel is reëel. De mogelijke schade in geval van brand is zonder meer groot: niet alleen het pand (dat weliswaar van [appellant 1] zelf is maar in gebruik is als bedrijfs-en woonruimte door de vof)) kan daardoor ernstig beschadigd raken, maar er kan ook gevaar voor personen die zich in het pand bevinden en voor goederen ontstaan. Naar maatstaven van zorgvuldigheid had [appellant 1] de veiligheidsmaatregelen van de NEN:6050 moeten volgen.
Oorzaak van de brand
5.13.
Het hof is van oordeel dat deze fout van [appellant 1] ook de oorzaak van de brand is geweest. In deze civiele procedure is voor het vaststellen van de oorzaak van de brand niet vereist dat de oorzaak onomstotelijk komt vast te staan. Voldoende is dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de brand is ontstaan als gevolg van de fout van [appellant 1] . Daaraan is voldaan. De exacte locatie waar de brand is ontstaan, is niet vastgesteld. Uit het rapport van [deskundige verzekeraar] (zie 2.8 hiervoor) volgt dat de brand is ontstaan in de afgesloten ruimte tussen het plafond van het magazijn en het dak. Daar bevond zich de houten dakconstructie. Het hof acht de meest waarschijnlijke oorzaak van de brand dan ook dat bij de werkzaamheden met open vuur op het dak de houten dakconstructie of materiaal dat zich daar bevond is gaan smeulen. De door Achmea ingeschakelde deskundige overwoog dat er geen aanwijzingen zijn voor een technische oorzaak, maar dat die ook niet kan worden uitgesloten. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de werkzaamheden die de huurder zelf op het toilet heeft verricht, de brand zoals die heeft gewoed in het magazijn kan hebben veroorzaakt. [appellant 1] heeft onvoldoende concrete feiten en geen statistische gegevens aangevoerd om op te kunnen baseren dat de conclusie van [deskundige verzekeraar] , dat het meer waarschijnlijk is dat de brand is veroorzaakt door de werkzaamheden, onjuist zou zijn. Dat betekent dat het hof die redenering volgt: daarmee is met een redelijke mate van zekerheid vast te stellen dat de werkzaamheden met open vuur de brand hebben veroorzaakt.
5.14.
Zodoende komt het hof tot het oordeel dat de brand het gevolg is van de fout van [appellant 1] , zodat hij – in beginsel – aansprakelijk is voor de schade die daardoor is veroorzaakt.
Exoneratie (grief 2)
5.15.
[appellant 1] beroept zich op de exoneratie in de huurovereenkomst (zie hiervoor onder 2.4). De rechtbank oordeelde dat [appellant 1] zich daarop niet kon beroepen, omdat hij niet optrad in hoedanigheid van verhuurder. Daartegen richt zich grief 2.
5.16.
De huurovereenkomst is in 2005 gesloten tussen [appellant 1] als verhuurder en de eenmanszaak Trade-Time, vertegenwoordigd door [vennoot Trade Time] . Deze huurovereenkomst is kennelijk, zo begrijpt het hof, op enig moment, nadien met wederzijds goedvinden overgenomen door de vof met als vennoten [vennoot Trade Time] en diens echtgenote. [appellant 1] is de verhuurder van het pand aan de vof. Op de tussen partijen gesloten huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen van toepassing, waarin in art. 11.6 het exoneratiebeding is opgenomen. [appellant 1] heeft op 10 november naar aanleiding van klachten van de huurder herstelwerkzaamheden aan het dak van het pand uitgevoerd om lekkages aan het gehuurde te verhelpen. Aangenomen moet worden dat hij dat deed als verhuurder van het pand. De omstandigheid dat [appellant 1] vele jaren als dakdekker werkzaam is geweest acht het hof in dit verband niet meer dan een toevallige, en niet beslissende, omstandigheid. Omdat hij het herstel aan het dak verrichtte als verhuurder, kan [appellant 1] zich dus beroepen op de exoneratie uit de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst.
5.17.
Partijen twisten over de uitleg van het exoneratiebeding zoals dat is opgenomen in art. 11.6 van de Algemene bepalingen bij de huurovereenkomst tussen [appellant 1] als verhuurder en de vof als huurder. Bij de uitleg daarvan komt het niet alleen aan op de letterlijke bewoordingen maar ook op de betekenis van de bepaling die partijen daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en van hetgeen zij over en weer redelijkerwijs van elkaar konden verwachten (art. 3:33-3:35 BW). Het hof stelt vast dat tussen partijen niet is onderhandeld over het exoneratiebeding, zodat een groter belang toekomt aan de taalkundige uitleg van de bepaling, bezien in het licht van de overeenkomst als geheel.
5.18.
Het hof leest het artikel als verschillende nevengeschikte bepalingen. Het eerste deel “Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade toegebracht aan de persoon of goederen van huurder” wordt niet geclausuleerd door de overige bepalingen van het beding. De uitsluiting van de aansprakelijkheid is niet beperkt tot gevallen van vermindering van huurgenot door gebreken. Het tweede deel van de clausule bepaalt dat als er wel sprake is van vermindering van huurgenot door gebreken, verhuurder daarop geen recht op huurprijsvermindering, verrekening, opschorting of ontbinding kan baseren. De uitleg van Achmea dat de uitsluiting van aansprakelijkheid beperkt is tot gebreken, leidt overigens tot hetzelfde resultaat. Brand is een gebrek in de woning in de zin van 7:204 lid 2 BW: een niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen van het gehuurde. Uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade als gevolg van brand is ook uitdrukkelijk opgenomen in artikel 11.6 van de algemene bepalingen en er is geen grond om brand niet onder de uitsluiting van de aansprakelijkheid te brengen, ook niet in dit geval waar de brand het gevolg is van een fout van de verhuurder, [appellant 1] , zelf. Concrete feiten en omstandigheden op grond waarvan de vof als huurder redelijkerwijs van een andere betekenis van deze bewoordingen mocht uitgaan zijn niet gesteld en daarvan is ook overigens niet gebleken. [appellant 1] verrichtte, als gezegd, de reparatiewerkzaamheden naar aanleiding van klachten van zijn huurder, als verhuurder en eigenaar van het pand: op die verhouding zijn de algemene bepalingen en daarom ook de exoneratie van toepassing.
5.19.
Dat betekent dat in de contractuele verhouding tussen de huurder en de verhuurder sprake is van een uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade als gevolg van brand waarop [appellant 1] zich in beginsel in relatie tot de gesubrogeerde verzekeraar van de huurder bij wijze van verweer tegen de vordering (art. 6:145 BW) kan beroepen. Achmea stelt echter in haar memorie van antwoord in haar reactie op grief 2 dat het beroep van [appellant 1] op de exoneratie in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit standpunt neemt Achmea voor het eerst in hoger beroep in en [appellant 1] is nog niet in de gelegenheid geweest daarop te reageren. Dat mag hij desgewenst alsnog bij akte doen, in verband waarmee het hof de zaak naar de rol zal verwijzen voor het nemen van een akte door [appellant 1] op uitsluitend dit punt.
5.20.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van 4 juli 2023 voor akte aan de zijde van [appellant 1] tot het hiervoor in 5.19 vermelde doel, waarna Achmea in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en J.G.J. Rinkes en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023 door de rolraadsheer mr. C.A. Joustra in aanwezigheid van de griffier.