Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 1 augustus 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 8 juli 2022 (gepubliceerd onder ECLI:NL:RBDHA:2022:7208, hierna: het bestreden vonnis);
- de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;
- de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van Chronos, met bijlagen;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant], met bijlagen;
- twee akten overlegging producties van [appellant] (met producties 54 tot en met 58 en productie 59);
- vijf akten overlegging producties van Chronos (met producties 35 tot en met 49,
3.Feitelijke achtergrond
perceel 1510(hierna: perceel 1510). Dit perceel ligt aan de [straatnaam] en is sinds 1 juni 2018 eigendom van [appellant]. Daarvoor was mevrouw [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) eigenaar;
perceel 1690(hierna: perceel 1690). Dit perceel ligt (bezien vanaf de Hofdijklaan) achter perceel 1510. Het is sinds 1 februari 1991 eigendom van de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]);
perceel 1381(hierna: perceel 1381). Dit perceel ligt achter perceel 1690 en is sinds 2 februari 2022 eigendom van Chronos. Voorgaande eigenaren waren (onder meer): de heer [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]) en de vennootschap onder firma [naam] en Zonen (hierna: [betrokkene 5]).
ten laste van[perceel 1510]
en ten behoeve van[perceel 1381]
geen recht van weg bestaat ten behoeve van de exploitatie van het heersende erf als opslagterrein en/of als kampeer- dan wel zomerhuizenterrein”. Het gerechtshof Den Haag heeft de vordering van [betrokkene 1] afgewezen, bij arrest van 24 februari 2015 (gepubliceerd onder ECLI:NL:GHDHA:2015:215 en hierna te noemen: het 2015-arrest). Het hof heeft onder meer overwogen (onderstrepingen toegevoegd):
4.Kort geding bij de rechtbank
- primair: voorlopig bij wijze van noodmaatregel een noodweg ex artikel 5:57 BW aan te wijzen over de bestaande weg, tot het moment waarop in een bodemprocedure over de aanwijzing van een noodweg zal zijn beslist;
- subsidiair: [appellant] te veroordelen om te gehengen en gedogen dat de weg door Chronos als noodweg wordt gebruikt, tot het moment waarop in een bodemprocedure over de aanwijzing van een noodweg zal zijn beslist;
- met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
5.Vorderingen in hoger beroep
“onder de verplichting van Chronos om binnen 1 maand in een bodemprocedure aanwijzing van een noodweg te vorderen op straffe van verval van de noodmaatregel”.
6.Beoordeling in hoger beroep
- deze procedure betreft een kort gedingprocedure. Gelet op het voorlopige karakter van het kort geding, kan de kortgedingrechter slechts een voorlopig oordeel geven over de rechtsverhouding tussen partijen, en daarover geen definitieve uitspraak doen;
- in dit kort geding zijn de wettelijke regels van bewijsrecht niet van toepassing, in die zin dat er in beginsel geen plaats is voor nadere bewijslevering. Voldoende is dat feiten aannemelijk zijn.
exceptio plurium litis consortium. Volgens [appellant] is het niet nodig de nieuwe eigenaren in deze procedure op te roepen.
niet(voldoende) heeft onderbouwd waarom de erfdienstbaarheid
geenbetrekking kan hebben op de exploitatie van het terrein als opslagterrein (zie hiervoor onder 3.3, de tweede onderstreepte passage). Daarom is de in die procedure gevorderde verklaring voor recht dat “
ten laste van[perceel 1510]
en ten behoeve van[perceel 1381]
geen recht van weg bestaat ten behoeve van de exploitatie van het heersende erf als opslagterrein”afgewezen. Impliciet is daarmee geoordeeld dat de erfdienstbaarheid van weg ook voorziet, of in ieder geval kan voorzien, in het gebruik van perceel 1381 als opslagterrein. Dat oordeel is uitgangspunt in deze procedure, en daarom gaat het hof er hierna vanuit dat de erfdienstbaarheid ook strekte tot het gebruik van de weg over het dienend erf ten behoeve van het voormalig opslagterrein op het heersend erf. Het hof voegt hieraan toe dat, zoals [appellant] zelf heeft aangevoerd (zie memorie van grieven onder 7 sub b), geen betekenis toekomt aan het vonnis dat is voorafgegaan aan het 2015-arrest. Daarom gaat het hof voorbij aan hetgeen [appellant] daarover heeft aangevoerd tijdens de mondelinge behandeling van 31 maart 2023 (zie pleitnota onder 16).
nietonrechtmatig is verzwaard. Het hof licht dit hierna toe.
ten behoeve van het kampeerterreinstaat echter het verdwijnen van het gebruik van de weg
ten behoeve van de exploitatie van het opslagterrein,zoals Chronos terecht heeft aangevoerd met grief 1 in het incidenteel appel. Chronos heeft er op gewezen dat perceel 1381 in het verleden niet alleen (voor de helft) is gebruikt als kampeerterrein maar ook als (onder meer) opslagterrein voor een sloopbedrijf. Dat dit verkeer aanzienlijk was, heeft Chronos voldoende aannemelijk gemaakt met de schriftelijke verklaring van [betrokkene 2] (de buurman van [appellant]), waarin onder meer staat (productie 51 van Chronos):
“(…) Zelf ben ik werknemer geweest van het sloopbedrijf en heb ik jaren lang het terrein gebruikt voor het regelmatig aan- en afvoer van machines, containers en sloopmateriaal. Hiervoor werden grote sloopwagens gebruikt die bijna dagelijks over de ontsluitingsweg het terrein op- en af reden. (…)”.[appellant] heeft de juistheid van de verklaring van [betrokkene 2] weliswaar betwist, maar niet ten aanzien van het zojuist geciteerde onderdeel, en bovendien is er in dit kort geding geen plaats voor verdere bewijslevering. Het hof gaat er daarom (voorlopig) van uit dat de weg over perceel 1510 vrij intensief is gebruikt vanwege het destijds bestaande opslagterrein op perceel 1381. Dat opslagterrein is er nu niet meer.
ten behoeve van de exploitatie van het opslagterrein(voor een sloopbedrijf) niet “meetelt” omdat het bestemmingsplan dat bedrijf niet toestond. Zoals hiervoor in 6.10 is overwogen, moet op grond van het 2015-arrest uitgangspunt in dit kort geding zijn dat de erfdienstbaarheid het gebruik van de weg ten behoeve van de exploitatie als opslagterrein omvat. Het betoog van [appellant] moet bovendien worden verworpen, omdat de inhoud van de erfdienstbaarheid wordt bepaald door de plaatselijke gewoonte en de feitelijke uitoefening (zie artikel 5:73 BW), en niet door de inhoud van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.