ECLI:NL:GHDHA:2023:1928

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
200.315.202/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over gebruik van erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van recreatiewoningen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en Chronos Participatie B.V. over het gebruik van een weg die over het perceel van [appellant] loopt. Chronos heeft nabij dat perceel recreatiewoningen gebouwd en [appellant] vordert een verbod voor Chronos om de weg te gebruiken ten behoeve van deze woningen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen, en ook het Gerechtshof Den Haag bevestigt deze beslissing. Het hof oordeelt dat er door verjaring een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan, en dat er geen sprake is van een onrechtmatige verzwaring van deze erfdienstbaarheid door het gebruik ten behoeve van de recreatiewoningen. Het hof concludeert dat het gebruik van de weg door Chronos niet onrechtmatig is, en bekrachtigt het bestreden vonnis. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.315.202/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/630713 / KG ZA 22-522
Arrest in kort geding van 17 oktober 2023
in de zaak van
1) […]en
2) […], h.o.d.n. [naam],
wonend in Oude Ade,
appellanten in het principaal hoger beroep,
verweerders in het incidenteel hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellant] (in mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. W.J. Bosma, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
Chronos Participatie B.V.,
gevestigd in Katwijk,
verweerster in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Chronos,
advocaat: mr. D.G. Lasschuit, kantoorhoudend in Leiden.

1.De zaak in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak om een weg over het perceel van [appellant]. Chronos heeft nabij dat perceel recreatiewoningen gebouwd. De vraag is of Chronos de weg over het perceel van [appellant] mag gebruiken ten behoeve van de recreatiewoningen. [appellant] meent van niet en vordert daarom een verbod aan Chronos om de weg te gebruiken.
1.2
De voorzieningenrechter heeft het door [appellant] gevorderde verbod afgewezen. Ook het hof wijst de vordering af. Chronos mag de weg over het perceel van [appellant] gebruiken, omdat in het verleden door verjaring een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan. Er is geen sprake van een onrechtmatige verzwaring van de erfdienstbaarheid.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 1 augustus 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 8 juli 2022 (gepubliceerd onder ECLI:NL:RBDHA:2022:7208, hierna: het bestreden vonnis);
  • de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van Chronos, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant], met bijlagen;
  • twee akten overlegging producties van [appellant] (met producties 54 tot en met 58 en productie 59);
  • vijf akten overlegging producties van Chronos (met producties 35 tot en met 49,
producties 50 tot en met 52, productie 53, productie 54 en producties 55 tot en met 60).
2.2
Op 31 maart 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben de zaak toen toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. De mondelinge behandeling is hervat op 30 juni 2023 ten behoeve van schikkingsonderhandelingen. Partijen hebben geen schikking bereikt en arrest gevraagd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Het gaat in deze zaak om de volgende percelen in Oude Ade:
-
perceel 1510(hierna: perceel 1510). Dit perceel ligt aan de [straatnaam] en is sinds 1 juni 2018 eigendom van [appellant]. Daarvoor was mevrouw [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) eigenaar;
-
perceel 1690(hierna: perceel 1690). Dit perceel ligt (bezien vanaf de Hofdijklaan) achter perceel 1510. Het is sinds 1 februari 1991 eigendom van de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]);
-
perceel 1381(hierna: perceel 1381). Dit perceel ligt achter perceel 1690 en is sinds 2 februari 2022 eigendom van Chronos. Voorgaande eigenaren waren (onder meer): de heer [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]) en de vennootschap onder firma [naam] en Zonen (hierna: [betrokkene 5]).
3.2
Om vanaf perceel 1381 van Chronos de openbare weg te bereiken, moet gebruik worden gemaakt van een weg die loopt over perceel 1690 van [betrokkene 2] en perceel 1510 van [appellant] (hierna: de weg). Er is geen alternatieve mogelijkheid om vanaf perceel 1381 de openbare weg te bereiken.
3.3
In verband met het gebruik van de weg bestaan er erfdienstbaarheden van weg ten laste van de percelen van [appellant] en [betrokkene 2] en ten gunste van het perceel van Chronos. De erfdienstbaarheid van weg op perceel 1510 van [appellant] (hierna: de erfdienstbaarheid) is ontstaan door (bevrijdende) verjaring. Hierover is een procedure gevoerd tussen de rechtsvoorgangers van partijen, [betrokkene 1] enerzijds en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] anderzijds. Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 31 oktober 2012 is [betrokkene 1] (de rechtsvoorganger van [appellant]) in het ongelijk gesteld. Zij heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. In dat hoger beroep heeft zij haar eis gewijzigd en gevorderd: een verklaring voor recht dat “
ten laste van[perceel 1510]
en ten behoeve van[perceel 1381]
geen recht van weg bestaat ten behoeve van de exploitatie van het heersende erf als opslagterrein en/of als kampeer- dan wel zomerhuizenterrein”. Het gerechtshof Den Haag heeft de vordering van [betrokkene 1] afgewezen, bij arrest van 24 februari 2015 (gepubliceerd onder ECLI:NL:GHDHA:2015:215 en hierna te noemen: het 2015-arrest). Het hof heeft onder meer overwogen (onderstrepingen toegevoegd):
“(…)
18. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan. Voor de beoordeling van de vordering van [betrokkene 1] dient vervolgens te worden onderzocht wat de omvang van de door de verjaring verkregen erfdienstbaarheid is. Uit artikel 5:73 lid 1 BW volgt dat de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regels daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. In geval van twijfel is de wijze van uitoefening beslissend wanneer een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze is uitgeoefend. Bij het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verjaring is er geen akte van vestiging en zal toepassing moeten worden gegeven aan hetgeen artikel 5:73 lid 1 BW bepaalt over de plaatselijke gewoonte en de feitelijke uitoefening. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat door verjaring zoveel recht wordt verkregen als is uitgeoefend.
19. [betrokkene 3] c.s. hebben zich in dit verband op het standpunt gesteld dat het gebruik van de erfdienstbaarheid al vele jaren ongewijzigd is gebleven. [betrokkene 1] heeft dit weersproken. Het hof stelt in de eerste plaats vast dat op het voorblad van de koopovereenkomst tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 3] is opgenomen dat een perceel tuingrond met camping is verkocht. Het taxatierapport van 13 november 1990 hanteert een vergelijkbare omschrijving. Voorts is er een ongedateerde schriftelijke verklaring van [betrokkene 5] waarin is opgenomen dat hij in 1974 een camping is begonnen op het perceel 1381. Het hof passeert het betoog van [betrokkene 1] dat aan die verklaring geen waarde kan worden gehecht omdat er handgeschreven toevoegingen zijn. Die handgeschreven toevoegingen betreffen immers slechts het adres van [betrokkene 5] en het jaar waarin hij de camping is begonnen. Nu vaststaat dat [betrokkene 5] het perceel in 1991 heeft overgedragen is voldoende dat hij de camping is begonnen omdat daarmee vast staat dat dit vóór 1 januari 1992 is geweest. Op grond van de koopovereenkomst, de taxatie en de verklaring van [betrokkene 5] is het hof van oordeel dat moet worden aangenomen dat er op 1 januari 1992 onder meer een kampeerterrein was op het perceel 1381. Het andersluidende standpunt van [betrokkene 1] is in het licht hiervan onvoldoende onderbouwd. Daar komt bij dat er meerdere brieven door [betrokkene 3] c.s. zijn overgelegd van huurders van plaatsen op het kampeerterrein die betrekking hebben op de voortzetting van de huur. Voor zover de brieven zijn gedateerd, zijn ze uit het voorjaar van 2006, terwijl er één brief (van Schoonmaakbedrijf Glasbergen) is die betrekking heeft op het seizoen 2003. Uit deze brieven is naar het oordeel van het hof voldoende af te leiden dat er in ieder geval tot 2006 een functionerend kampeerterrein op het perceel 1381 aanwezig is geweest. Het feit dat in de leveringsakte waarmee [betrokkene 3] het perceel 1381 geleverd heeft gekregen is opgenomen dat het perceel zal worden geleverd “vrij van huur” sluit niet uit dat [betrokkene 5] en [betrokkene 3], zoals laatstgenoemde stelt, hiermee niet hebben gedoeld op de verhuur van individuele kampeerplekken.Nu hierboven reeds is vastgesteld dat de weg over het perceel 1510 de enige ontsluiting van perceel 1381 naar de openbare weg is geweest, is daarmee gegeven dat de weg mede ten behoeve van het kampeerterrein gebruikt is geweest en dat aldus een erfdienstbaarheid is ontstaan die dit gebruik omvat.De vraag of dit gebruik te goeder trouw is geweest zoals bedoeld in artikel 5:73 lid 1 BW en of dit gebruik in overeenstemming was met het toegestane gebruik van het perceel kan dan verder onbesproken blijven. De conclusie daarvan is dat niet kan worden gezegd dat de erfdienstbaarheid niet mede strekte tot exploitatie van het kampeerterrein.
20. Het feit dat het kampeerterrein in 2006 is ontruimd, brengt, zoals hierboven is overwogen, niet mee dat het bezit van de erfdienstbaarheid is geëindigd. Gelet op het feit dat de activiteiten van [betrokkene 3] c.s. erop gericht zijn geweest het perceel 1381 weer als kampeerterrein in te richten, kan evenmin worden aangenomen dat de omvang van de erfdienstbaarheid door de ontruiming is beperkt.
21.[betrokkene 1] heeft in hoger beroep niet (voldoende) onderbouwd waarom de door verjaring verkregen erfdienstbaarheid niet betrekking kan hebben op de exploitatie van het terrein als opslagterrein.Het hof zal dat deel van de vordering dus als onvoldoende onderbouwd onweersproken laten. (…)”
3.4
Tegen het 2015-arrest is geen beroep in cassatie ingesteld. Het 2015-arrest is op 28 september 2021 ingeschreven in het Kadaster.
3.5
Chronos houdt zich bezig met projectontwikkeling en bouw. Tussen [appellant] en Chronos is een geschil ontstaan naar aanleiding van het voornemen van Chronos om recreatiewoningen op haar perceel te bouwen. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat uitvoering van dit voornemen zal leiden tot een verzwaring van de erfdienstbaarheid. [appellant] is daarom deze procedure gestart (zie hierna onder 4).
3.6
Gedurende deze procedure heeft Chronos haar perceel (1381) gesplitst in 26 percelen. Chronos heeft daarop 26 recreatiewoningen gebouwd en daarnaast aanlegsteigers aangelegd met in totaal 21 ligplaatsen voor pleziervaartuigen (hierna gezamenlijk: de recreatiewoningen). De 26 percelen hebben een nieuw kadastraal nummer gekregen, maar het hof zal die percelen gezamenlijk ‘perceel 1381’ blijven noemen.
3.7
In de verkoopbrochure over de recreatiewoningen is onder meer vermeld dat de woningen het gehele jaar mogen worden gebruikt, maar dat permanente bewoning niet is toegestaan. Verder is vermeld dat eigenaren de woning volledig voor eigen recreatief gebruik kunnen benutten, maar ook kunnen verhuren via Belvilla. In de brochure wordt die verhuur aangeprezen, omdat daarmee een hoog rendement kan worden behaald. Daarbij wordt benadrukt dat de inzet van Belvilla is om “een hoge bezetting” te realiseren. Op p. 19 van de verkoopbrochure staat hierover het volgende:
“Onder deze overeenkomst zorgt Belvilla voor de (ver)huurexploitatie van de recreatiewoningen in de perioden dat u er als eigenaar zelf geen gebruik van maakt. Dit kan leiden tot een aantrekkelijk bruto rendement van ca. 6%. De verhuurorganisatie ontvangt voor deze beheerwerkzaamheden provisie en
vergoedingen. De samenwerking tussen u als eigenaar en Belvilla als verhuurder heeft als inzet een hoge bezetting en daarmee samenhangend hoog rendement.”
3.8
Chronos heeft inmiddels een aantal recreatiewoningen verkocht en geleverd aan derden.

4.Kort geding bij de rechtbank

4.1
[appellant]heeft Chronos gedagvaard en gevorderd (samengevat):
I. Chronos te verbieden om de weg op perceel 1510 anders te gebruiken dan in overeenstemming met de bestaande erfdienstbaarheid, in het bijzonder te gebruiken ten behoeve van de ontsluiting van de recreatiewoningen dan wel aanlegsteigers die Chronos voornemens is te realiseren, op straffe van een dwangsom;
II. Chronos te gebieden om de weg op perceel 1510 niet anders te gebruiken dan in overeenstemming met de bestaande erfdienstbaarheid, in het bijzonder niet ten behoeve van de ontsluiting van de recreatiewoningen dan wel aanlegsteigers die Chronos voornemens is te realiseren, op straffe van een dwangsom;
III. veroordeling van Chronos in de proceskosten plus rente en nakosten.
4.2
[appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat door het gebruik van de weg ten behoeve van de recreatiewoningen, sprake is van een (onrechtmatige) verzwaring van de erfdienstbaarheid.
4.3
Chronosheeft op haar beurt in voorwaardelijke reconventie gevorderd - voor het geval de voorzieningenrechter van oordeel is dat geen sprake is van een toereikende erfdienstbaarheid voor het beoogde gebruik (samengevat):
  • primair: voorlopig bij wijze van noodmaatregel een noodweg ex artikel 5:57 BW aan te wijzen over de bestaande weg, tot het moment waarop in een bodemprocedure over de aanwijzing van een noodweg zal zijn beslist;
  • subsidiair: [appellant] te veroordelen om te gehengen en gedogen dat de weg door Chronos als noodweg wordt gebruikt, tot het moment waarop in een bodemprocedure over de aanwijzing van een noodweg zal zijn beslist;
  • met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
4.4
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen omdat [appellant] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het door Chronos beoogde gebruik van perceel 1381 zal leiden tot een (onrechtmatige) verzwaring van de erfdienstbaarheid. Kort gezegd is geoordeeld dat wel aannemelijk is dat de mogelijkheid van verhuur van de recreatiewoningen leidt tot een hogere bezetting jaarrond dan in het verleden het geval was, maar dit leidt niet zonder meer tot een verzwaring van de erfdienstbaarheid omdat Chronos maatregelen heeft aangekondigd om overlast tegen te gaan. Die maatregelen compenseren in voldoende mate het (eventuele) intensievere gebruik van de weg, aldus de voorzieningenrechter.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het bestreden vonnis. Hij heeft negen grieven naar voren gebracht. Die grieven richten zich in de kern tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het door Chronos beoogde gebruik van perceel 1381 zal leiden tot een (onrechtmatige) verzwaring van de erfdienstbaarheid. [appellant] handhaaft in hoger beroep zijn vorderingen.
5.2
[appellant] heeft onder meer aangevoerd (met grief 1) dat de voorzieningenrechter ten onrechte een productie (een gespreksverslag van 29 juni 2022) buiten beschouwing heeft gelaten. Bij de behandeling van deze grief heeft [appellant] echter geen belang, omdat het gespreksverslag in hoger beroep als productie is overgelegd en het hof dit verslag bij de beoordeling zal betrekken. Grief 1 zal daarom verder onbesproken blijven. De overige grieven zullen hierna gezamenlijk worden behandeld.
5.3
Ook Chronos is het niet eens met het bestreden vonnis. Zij heeft in het incidenteel appel met grief 1 aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten dat perceel 1381 in het verleden ook werd gebruikt als opslagterrein en dat dit nu niet meer het geval is, zodat sprake is van een verlichting van de erfdienstbaarheid. Verder heeft Chronos met grief 2 in het incidenteel appel haar vorderingen in voorwaardelijke reconventie gewijzigd, door aan haar primaire en haar subsidiaire vordering toe te voegen:
“onder de verplichting van Chronos om binnen 1 maand in een bodemprocedure aanwijzing van een noodweg te vorderen op straffe van verval van de noodmaatregel”.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Het gaat in deze zaak om een erfdienstbaarheid van weg ten laste van het perceel van [appellant] (hierna: de erfdienstbaarheid). Partijen strijden over de vraag of [appellant] op grond van de erfdienstbaarheid moet dulden dat Chronos de weg over het perceel van [appellant] gebruikt ten behoeve van de recreatiewoningen. [appellant] betoogt dat hij dat niet hoeft te dulden en vordert daarom een verbod om de weg daarvoor te gebruiken.
Uitgangspunten bij de beoordeling
6.2
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop:
  • deze procedure betreft een kort gedingprocedure. Gelet op het voorlopige karakter van het kort geding, kan de kortgedingrechter slechts een voorlopig oordeel geven over de rechtsverhouding tussen partijen, en daarover geen definitieve uitspraak doen;
  • in dit kort geding zijn de wettelijke regels van bewijsrecht niet van toepassing, in die zin dat er in beginsel geen plaats is voor nadere bewijslevering. Voldoende is dat feiten aannemelijk zijn.
Oproeping andere eigenaren recreatiewoningen?
6.3
Chronos heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij een aantal recreatiewoningen inmiddels aan derden heeft overgedragen. Volgens Chronos moeten die derden - de nieuwe eigenaren - in deze procedure worden opgeroepen omdat er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Chronos beroept zich met andere woorden op de
exceptio plurium litis consortium. Volgens [appellant] is het niet nodig de nieuwe eigenaren in deze procedure op te roepen.
6.4
Het hof stelt voorop dat de oproeping van de nieuwe eigenaren alleen nodig is als er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door de rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn. Daarvan is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in de zelfde zin luidt. In dit geval is dat niet zo. Het hof stelt in dit kort geding niet de inhoud en omvang van de erfdienstbaarheid vast, maar beoordeelt ‘slechts’ of aan Chronos, bij wijze van voorlopige voorziening, een verbod op het gebruik van de weg moet worden opgelegd.
6.5
Ook uit de beslissing die hierna volgt zal blijken dat het niet nodig is de andere eigenaren op te roepen.
Heeft [appellant] nog belang bij de procedure?
6.6
Chronos heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verder aangevoerd dat [appellant] geen belang meer heeft bij zijn vordering, omdat niet Chronos, maar de nieuwe eigenaren in de nabije toekomst gebruik zullen maken van de weg. Het hof verwerpt dit verweer. Uit hetgeen Chronos heeft aangevoerd, volgt dat zij nog steeds eigenaar is van een aantal recreatiewoningen. [appellant] heeft daarom nog steeds belang bij zijn vordering.
De inhoud van de erfdienstbaarheid volgens het arrest van 2015
6.7
Het hof komt nu toe aan de beantwoording van de vraag of [appellant] op grond van de erfdienstbaarheid moet dulden dat Chronos de weg over het perceel van [appellant] gebruikt ten behoeve van de recreatiewoningen.
6.8
De beantwoording van die vraag hangt af van de inhoud en omvang van de erfdienstbaarheid. De rechtsvoorgangers van partijen hebben daarover een bodemprocedure gevoerd. In dit kort geding zal de uitkomst van die procedure (het 2015-arrest) tot uitgangspunt worden genomen. Partijen zelf hebben dat ook gedaan (zie o.a. memorie van grieven 7 sub b en pleitnota Chronos 18-19).
6.9
In het 2015-arrest is geoordeeld dat de erfdienstbaarheid het volgende omvat: het gebruik van de weg over het dienend erf (perceel 1510 van [appellant]) ten behoeve van het kampeerterrein op het heersend erf (perceel 1381 van Chronos) (zie hiervoor onder 3.3, de eerste onderstreepte passage). Tussen partijen is dit niet in geschil. Wel in geschil is of de erfdienstbaarheid méér omvat. Volgens Chronos is dat zo; zij betoogt dat de erfdienstbaarheid ook omvat het gebruik van de weg over het dienend erf ten behoeve van de exploitatie van het heersend erf als opslagterrein (zie grief 1 in het incidenteel appel en pleitnota Chronos onder 18-19).
6.1
Naar het (voorlopig) oordeel van het hof omvat de erfdienstbaarheid inderdaad ook het gebruik van de weg ten behoeve van de exploitatie van het heersend erf als opslagterrein. Dit volgt uit het 2015-arrest. Daarin is overwogen dat de rechtsvoorganger van [appellant] ([betrokkene 1])
niet(voldoende) heeft onderbouwd waarom de erfdienstbaarheid
geenbetrekking kan hebben op de exploitatie van het terrein als opslagterrein (zie hiervoor onder 3.3, de tweede onderstreepte passage). Daarom is de in die procedure gevorderde verklaring voor recht dat “
ten laste van[perceel 1510]
en ten behoeve van[perceel 1381]
geen recht van weg bestaat ten behoeve van de exploitatie van het heersende erf als opslagterrein”afgewezen. Impliciet is daarmee geoordeeld dat de erfdienstbaarheid van weg ook voorziet, of in ieder geval kan voorzien, in het gebruik van perceel 1381 als opslagterrein. Dat oordeel is uitgangspunt in deze procedure, en daarom gaat het hof er hierna vanuit dat de erfdienstbaarheid ook strekte tot het gebruik van de weg over het dienend erf ten behoeve van het voormalig opslagterrein op het heersend erf. Het hof voegt hieraan toe dat, zoals [appellant] zelf heeft aangevoerd (zie memorie van grieven onder 7 sub b), geen betekenis toekomt aan het vonnis dat is voorafgegaan aan het 2015-arrest. Daarom gaat het hof voorbij aan hetgeen [appellant] daarover heeft aangevoerd tijdens de mondelinge behandeling van 31 maart 2023 (zie pleitnota onder 16).
6.11
Het hof overweegt ten aanzien van de inhoud van de erfdienstbaarheid verder nog dat de hiervoor onder 3.6 genoemde splitsing niet van invloed is op de erfdienstbaarheid. Uit artikel 5:76 BW volgt dat de erfdienstbaarheid blijft bestaan ten behoeve van de gesplitste percelen.
Is er sprake van een verzwaring van de erfdienstbaarheid?
6.12
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de erfdienstbaarheid onrechtmatig is verzwaard door de bouw en het gebruik van de recreatiewoningen op het heersend erf. Het hof acht voorshands aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat de erfdienstbaarheid daardoor
nietonrechtmatig is verzwaard. Het hof licht dit hierna toe.
6.13
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de weg in het verleden ook al is gebruikt ten behoeve van “recreatieve onderkomens” op het kampeerterrein. Volgens [appellant] stonden er destijds echter minder “recreatieve onderkomens” op het kampeerterrein, namelijk twintig, en ging het om veel primitievere onderkomens, die beperkt werden gebruikt, en niet het hele jaar door.
6.14
Naar het (voorlopig) oordeel van het hof heeft [appellant] op zichzelf voldoende aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de weg over zijn perceel ten behoeve van het kampeerterrein aanmerkelijk is toegenomen door de bouw en aanleg van de recreatiewoningen, die geschikt zijn voor jaarrond gebruik en voor commerciële verhuur. [appellant] heeft meer in het bijzonder voldoende aannemelijk gemaakt dat de “recreatieve onderkomens” die in het verleden op het kampeerterrein stonden, niet jaarrond werden gebruikt. Dit volgt uit de schriftelijke verklaring van de heer en mevrouw [naam] (productie 32 van [appellant]). Zij hebben daarin verklaard, kort gezegd, dat zij een volkstuin/moestuin op perceel 1381 hebben gehad, dat daar in de loop der jaren “heel kleine huisjes” in de volkstuinen zijn gebouwd waardoor de eigenaren er in warme nachten konden blijven slapen, dat er geen sprake was van commerciële verhuur en ook niet van een jaarrond verblijf omdat er in de winter niet werd getuinierd en ook niet werd geslapen. Er waren ook weinig voorzieningen: twee gezamenlijke toiletten en elektriciteit tot 6 ampère.
6.15
Het door de heer en mevrouw [naam] geschetste beeld van het gebruik van het kampeerterrein in het verleden, staat in schril contrast met de huidige situatie. Uit de verkoopbrochure blijkt dat de recreatiewoningen van alle gemakken zijn voorzien. Niet alleen zijn die woningen daardoor uitermate geschikt voor jaarrond gebruik, dit gebruik wordt ook gepromoot en is financieel aantrekkelijk, omdat daarmee een hoog rendement kan worden behaald (zie hiervoor in 3.7). Het hof acht zeer aannemelijk dat het verkeer ten behoeve van de recreatiewoningen al met al veel intensiever is dan het verkeer in het verleden ten behoeve van de “recreatieve onderkomens” in de volkstuintjes op het kampeerterrein. In zoverre is er sprake van een verzwaring.
6.16
Tegenover dit toegenomen gebruik van de weg
ten behoeve van het kampeerterreinstaat echter het verdwijnen van het gebruik van de weg
ten behoeve van de exploitatie van het opslagterrein,zoals Chronos terecht heeft aangevoerd met grief 1 in het incidenteel appel. Chronos heeft er op gewezen dat perceel 1381 in het verleden niet alleen (voor de helft) is gebruikt als kampeerterrein maar ook als (onder meer) opslagterrein voor een sloopbedrijf. Dat dit verkeer aanzienlijk was, heeft Chronos voldoende aannemelijk gemaakt met de schriftelijke verklaring van [betrokkene 2] (de buurman van [appellant]), waarin onder meer staat (productie 51 van Chronos):
“(…) Zelf ben ik werknemer geweest van het sloopbedrijf en heb ik jaren lang het terrein gebruikt voor het regelmatig aan- en afvoer van machines, containers en sloopmateriaal. Hiervoor werden grote sloopwagens gebruikt die bijna dagelijks over de ontsluitingsweg het terrein op- en af reden. (…)”.[appellant] heeft de juistheid van de verklaring van [betrokkene 2] weliswaar betwist, maar niet ten aanzien van het zojuist geciteerde onderdeel, en bovendien is er in dit kort geding geen plaats voor verdere bewijslevering. Het hof gaat er daarom (voorlopig) van uit dat de weg over perceel 1510 vrij intensief is gebruikt vanwege het destijds bestaande opslagterrein op perceel 1381. Dat opslagterrein is er nu niet meer.
6.17
Het hof verwerpt het betoog van [appellant] dat het gebruik van de weg
ten behoeve van de exploitatie van het opslagterrein(voor een sloopbedrijf) niet “meetelt” omdat het bestemmingsplan dat bedrijf niet toestond. Zoals hiervoor in 6.10 is overwogen, moet op grond van het 2015-arrest uitgangspunt in dit kort geding zijn dat de erfdienstbaarheid het gebruik van de weg ten behoeve van de exploitatie als opslagterrein omvat. Het betoog van [appellant] moet bovendien worden verworpen, omdat de inhoud van de erfdienstbaarheid wordt bepaald door de plaatselijke gewoonte en de feitelijke uitoefening (zie artikel 5:73 BW), en niet door de inhoud van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
6.18
Omdat aan de ene kant sprake is van een toename van het verkeer over de weg op het perceel van [appellant] (ten behoeve van de (bouw van de) recreatiewoningen) maar aan de andere kant een afname (wegens het verdwijnen van het opslagterrein en het daarmee gepaard gaande verkeer), kan per saldo niet worden vastgesteld dat er sprake is van een onrechtmatige verzwaring van de erfdienstbaarheid. Ook het hof is daarom van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een onrechtmatige verzwaring van de erfdienstbaarheid. [appellant] heeft met zijn grieven weliswaar vele redenen opgesomd waarom de recreatiewoningen hebben geleid tot een intensiever gebruik van de weg, maar daar staat tegenover dat het (aanzienlijke) verkeer ten behoeve van het opslagterrein is verdwenen. Dat laatste heeft [appellant] geheel buiten beschouwing gelaten bij zijn betoog dat sprake is van een onrechtmatige verzwaring van de erfdienstbaarheid. Daarom kunnen de grieven niet tot toewijzing van zijn vordering leiden. Die grieven behoeven geen verdere bespreking.
6.19
[appellant] heeft ook nog aangevoerd dat, door de aanleg van de recreatiewoningen, de weg over zijn perceel met een meter moet worden verbreed (ten behoeve van de doorgang van de brandweer). Ook daarom is er volgens [appellant] sprake van een verzwaring van de erfdienstbaarheid. Chronos heeft echter gemotiveerd betwist dat een verbreding van de weg noodzakelijk is en [appellant] heeft ook niet gesteld dat er een verbreding heeft plaatsgevonden, terwijl de recreatiewoningen wel al zijn gebouwd. Het hof gaat daarom voorbij aan de stelling van [appellant] dat de weg moet worden verbreed.
6.2
De conclusie is dat er geen sprake is van een onrechtmatige verzwaring van de erfdienstbaarheid. Daarom is het gebruik van de weg door Chronos naar voorlopig oordeel van het hof niet onrechtmatig jegens [appellant].
6.21
Aan de voorwaarde waaronder Chronos haar vordering in reconventie heeft ingesteld, is niet voldaan. Die vordering is dus niet ingesteld en behoeft geen bespreking.
Conclusie en proceskosten
6.22
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt, omdat het hof (op andere gronden dan de voorzieningenrechter) van oordeel is dat de vordering van [appellant] moet worden afgewezen. Daarom zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep in het principaal appel en het incidenteel appel, waarbij de kosten van het incidenteel appel worden begroot op nihil.

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep in het principaal en het incidenteel appel, tot op heden aan de kant van Chronos in het principaal appel begroot op € 783,- aan griffierecht en € 3.549,- (3 punten x tarief II) aan salaris advocaat, en in het incidenteel appel op nihil, en
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Honée, A.M. Voorwinden en H.D. van Romburgh en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023 in aanwezigheid van de griffier.