ECLI:NL:RBDHA:2022:7208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
C/09/63013 / KG ZA 22-522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omvang van erfdienstbaarheid in kort geding met betrekking tot recreatiewoningen en stacaravans

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is de omvang van een erfdienstbaarheid van weg aan de orde. De eisende partijen, aangeduid als '[eisende partij sub 1 c.s.]', hebben een vordering ingesteld tegen Chronos Participatie B.V. met betrekking tot het gebruik van een weg op perceel I, dat ten behoeve van de ontsluiting van recreatiewoningen en aanlegsteigers zou worden gebruikt. De eisende partijen stellen dat dit gebruik een verzwaring van de bestaande erfdienstbaarheid met zich meebrengt, terwijl Chronos betoogt dat het beoogde gebruik in overeenstemming is met de bestaande erfdienstbaarheid.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring en dat de omvang ervan moet worden beoordeeld aan de hand van de plaatselijke gewoonte en de feitelijke uitoefening. De voorzieningenrechter concludeert dat de erfdienstbaarheid in elk geval strekt tot exploitatie van een kampeerterrein, met daarop 26 stacaravans of recreatieve onderkomens. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van de eisende partijen worden afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het beoogde gebruik van de weg leidt tot een verzwaring van de erfdienstbaarheid. Chronos heeft bovendien maatregelen aangekondigd om eventuele overlast te compenseren, zoals snelheidsbeperkingen en het vestigen van een erfdienstbaarheid van beperking van geluiden.

De voorzieningenrechter heeft de eisende partijen veroordeeld in de kosten van het geding, omdat zij in het ongelijk zijn gesteld. Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en openbaar uitgesproken op 8 juli 2022.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/630713 / KG ZA 22-522
Vonnis in kort geding van 8 juli 2022
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] te [plaats] , gemeente [gemeente 1] ,

2.
[eisende partij sub 2] , handelend onder de naam [Handelsnaam] ,te [plaats] , gemeente [gemeente 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaten mrs. W.J. Bosma en P. Ligtenberg te Den Haag,
tegen:
Chronos Participatie B.V.te Katwijk,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. D.G. Lasschuit te Leiden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eisende partij sub 1 c.s.] ’ en ‘Chronos’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij en nadien overgelegde producties 1 tot en met 26;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in voorwaardelijke reconventie, met producties.
1.2.
De zitting is gehouden op 30 juni 2022. Hierbij zijn door [eisende partij sub 1 c.s.] pleitnotities overgelegd. Ter zitting is vonnis bepaald op 14 juli 2022. Vonnis is vervolgens nader bepaald op vandaag.
1.3.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben op 29 juni 2022, per e-mail verzonden om 22.24 uur, nog productie 27 overgelegd. Deze productie wordt buiten beschouwing gelaten. Uitgangspunt is dat producties uiterlijk 24 uur voor de mondelinge behandeling moeten worden overgelegd (artikel 6.2 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbank handel/familie). Deze termijn is niet in acht genomen en door de extreem korte termijn tussen het moment van het overleggen van deze productie (29 juni 2022 om 22.24 uur) en de zitting (30 juni 2022 om 9.00 uur) zou Chronos teveel in haar processuele belangen worden geschaad als de productie wel in acht wordt genomen.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Chronos houdt zich bezig met projectontwikkeling en algemene burgerlijke en utiliteitsbouw.
2.2.
[eisende partij sub 1 c.s.] zijn sinds 1 juni 2018 eigenaar van het perceel plaatselijk bekend [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie xx] , nummer [I] (hierna: ‘ [perceel I] ’). Rechtsvoorganger van [eisende partij sub 1 c.s.] was mevrouw J [X] (hierna: ‘ [X] ’). [X] was sinds 2 mei 2003 eigenaar van [perceel I] .
2.3.
Chronos is sinds 2 februari 2022 eigenaar van het perceel plaatselijk bekend [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie xx] , nummer [II] (hierna: ‘ [perceel II] ’). Rechtsvoorgangers van Chronos zijn de heer [A] (hierna: “ [A] ’) en mevrouw [B] (hierna: ‘ [B] ’). [A] was sinds 4 februari 1991 eigenaar van [perceel II] . Hij kreeg [perceel II] toen geleverd van de vennootschap onder firma [de V.O.F.] (hierna: ‘ [de V.O.F.] ’). Op 14 augustus 2003 heeft [A] de onverdeelde helft van [perceel II] in eigendom overgedragen aan [C] (hierna: ‘ [C] ’). [C] is overleden en [B] is zijn erfgename.
2.4.
[perceel II] is gelegen achter [perceel I] , met dien verstande dat tussen deze percelen in nog ligt perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie xx] , nummer [III] (hierna: ‘ [perceel III] ’). [perceel III] is sinds 1 februari 1991 eigendom van de heer [Y] (hierna: ‘ [Y] ’).
2.5.
Om vanaf [perceel II] de openbare weg te bereiken, moet gebruik gemaakt worden van een weg die is gelegen op [perceel III] en [perceel I] . Er is geen alternatieve mogelijkheid om vanaf [perceel II] de openbare weg te bereiken. In verband met het gebruik van deze weg gelden erfdienstbaarheden van weg ten laste van percelen [III] en [I] .
2.5.1.
De erfdienstbaarheid van weg op [perceel I] is ontstaan door bevrijdende verjaring. Hierover is een procedure gevoerd tussen [X] enerzijds en [A] en [C] anderzijds. Bij vonnis van deze rechtbank van 31 oktober 2012 is [X] in het ongelijk gesteld en is haar vordering strekkende tot, voor zover nu relevant, verklaring voor recht afgewezen. Zij heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Den Haag en heeft in hoger beroep gevorderd een verklaring voor recht dat ten laste van haar perceel en ten behoeve van het perceel van [A] en [C] geen recht van weg bestaat ten behoeve van de exploitatie van het heersende erf als opslagterrein en/of als kampeer- dan wel zomerhuizenterrein. Bij arrest van 24 februari 2015 heeft het gerechtshof het vonnis van 31 oktober 2012 bekrachtigd. Hierbij heeft het gerechtshof, voor zover nu relevant, als volgt overwogen:
“(…)
18. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan. Voor de beoordeling van de vordering van [X] dient vervolgens te worden onderzocht wat de omvang van de door de verjaring verkregen erfdienstbaarheid is. Uit artikel 5:73 lid 1 BW volgt dat de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regels daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. In geval van twijfel is de wijze van uitoefening beslissend wanneer een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze is uitgeoefend. Bij het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verjaring is er geen akte van vestiging en zal toepassing moeten worden gegeven aan hetgeen artikel 5:73 lid 1 BW bepaalt over de plaatselijke gewoonte en de feitelijke uitoefening. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat door verjaring zoveel recht wordt verkregen als is uitgeoefend.
19. [A c.s.] hebben zich in dit verband op het standpunt gesteld dat het gebruik van de erfdienstbaarheid al vele jaren ongewijzigd is gebleven. [X] heeft dit weersproken. Het hof stelt in de eerste plaats vast dat op het voorblad van de koopovereenkomst tussen [de V.O.F.] en [A] is opgenomen dat een perceel tuingrond met camping is verkocht. Het taxatierapport van 13 november 1990 hanteert een vergelijkbare omschrijving. Voorts is er een ongedateerde schriftelijke verklaring van [de V.O.F.] waarin is opgenomen dat hij in 1974 een camping is begonnen op het [perceel II] . Het hof passeert het betoog van [X] dat aan die verklaring geen waarde kan worden gehecht omdat er handgeschreven toevoegingen zijn. Die handgeschreven toevoegingen betreffen immers slechts het adres van [de V.O.F.] en het jaar waarin hij de camping is begonnen. Nu vaststaat dat [de V.O.F.] het perceel in 1991 heeft overgedragen is voldoende dat hij de camping is begonnen omdat daarmee vast staat dat dit vóór 1 januari 1992 is geweest. Op grond van de koopovereenkomst, de taxatie en de verklaring van [de V.O.F.] is het hof van oordeel dat moet worden aangenomen dat er op 1 januari 1992 onder meer een kampeerterrein was op het [perceel II] . Het andersluidende standpunt van [X] is in het licht hiervan onvoldoende onderbouwd. Daar komt bij dat er meerdere brieven door [A c.s.] zijn overgelegd van huurders van plaatsen op het kampeerterrein die betrekking hebben op de voortzetting van de huur. Voor zover de brieven zijn gedateerd, zijn ze uit het voorjaar van 2006, terwijl er één brief (van Schoonmaakbedrijf […] ) is die betrekking heeft op het seizoen 2003. Uit deze brieven is naar het oordeel van het hof voldoende af te leiden dat er in ieder geval tot 2006 een functionerend kampeerterrein op het [perceel II] aanwezig is geweest. Het feit dat in de leveringsakte waarmee [A] het [perceel II] geleverd heeft gekregen is opgenomen dat het perceel zal worden geleverd “vrij van huur” sluit niet uit dat [de V.O.F.] en [A] , zoals laatstgenoemde stelt, hiermee niet hebben gedoeld op de verhuur van individuele kampeerplekken. Nu hierboven reeds is vastgesteld dat de weg over het [perceel I] de enige ontsluiting van [perceel II] naar de openbare weg is geweest, is daarmee gegeven dat de weg mede ten behoeve van het kampeerterrein gebruikt is geweest en dat aldus een erfdienstbaarheid is ontstaan die dit gebruik omvat. De vraag of dit gebruik te goeder trouw is geweest zoals bedoeld in artikel 5:73 lid 1 BW en of dit gebruik in overeenstemming was met het toegestane gebruik van het perceel kan dan verder onbesproken blijven. De conclusie daarvan is dat niet kan worden gezegd dat de erfdienstbaarheid niet mede strekte tot exploitatie van het kampeerterrein.
20. Het feit dat het kampeerterrein in 2006 is ontruimd, brengt, zoals hierboven is overwogen, niet mee dat het bezit van de erfdienstbaarheid is geëindigd. Gelet op het feit dat de activiteiten van [A c.s.] erop gericht zijn geweest het [perceel II] weer als kampeerterrein in te richten, kan evenmin worden aangenomen dat de omvang van de erfdienstbaarheid door de ontruiming is beperkt.
(…)”
2.5.2.
Het arrest van het gerechtshof van 24 februari 2015 is op 28 september 2021 ingeschreven in het Kadaster.
2.6.
Bij besluit van 17 juni 2002 heeft [perceel II] de bestemming ‘kampeer- en zomerhuizenterrein’ gekregen. Op grond hiervan is [perceel II] bestemd voor kampeer- en zomerhuizenterrein voor niet-permanente verblijfsrecreatie, waarbij 26 zomerhuizen en recreatieve onderkomens met bijgebouwen en overkappingen, stacaravans, bij gebouwen en overkappingen bij vaste standplaatsen mochten worden gebouwd.
2.7.
Op 17 juni 2013 is voor het gebied waar percelen [I] , [II] en [III] onder vallen ( [het Gebied] ) een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. [perceel II] heeft toen de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie gekregen, met als functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – categorie 3’, met een maximum van 26 recreatieve onderkomens. Op grond van de bestemmingsplanvoorschriften (artikel 16, in verbinding met artikel 1.111 onder c) mag gebouwd worden een verblijfsrecreatief hoofdgebouw inclusief bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken tot 60m2 (bijvoorbeeld stacaravans, chalets, recreatiewoningen).
2.8.
Chronos is voornemens om op [perceel II] 26 recreatiewoningen te bouwen. Deze recreatiewoningen zijn vergunningvrij. Daarnaast wil Chronos 14 aanlegsteigers, met in totaal 21 ligplaatsen voor pleziervaartuigen aanleggen. Voor deze aanlegsteigers zijn op 15 maart 2022 en 29 maart 2022 omgevingsvergunningen verleend. Deze vergunningen zijn nog niet definitief.
2.9.
Chronos is voornemens de 26 recreatiewoningen – waarvan 21 met bijbehorende ligplaats – afzonderlijk te verkopen, daarbij zal [perceel II] worden gesplitst in 26 afzonderlijke percelen. Hierbij zal een beheersvereniging worden opgericht, voor het beheer van mandelige/gemeenschappelijke gronden. In deze beheersvereniging zullen alle eigenaren van de recreatiewoningen zijn vertegenwoordigd. In de verkoopbrochure over het project staat vermeld dat de woningen het gehele jaar mogen worden gebruikt, maar dat permanente bewoning niet is toegestaan. Eigenaren kunnen de woning volledig voor eigen recreatief gebruik benutten, maar aan hen wordt ook de mogelijkheid geboden om de woning te verhuren via Belvilla.
2.10.
[eisende partij sub 1 c.s.] stellen zich op het standpunt dat het voorgenomen gebruik van [perceel II] zal leiden tot een verzwaring van de bestaande erfdienstbaarheid. Chronos stelt zich op het standpunt dat het beoogde gebruik in overeenstemming is met de bestaande erfdienstbaarheid. Partijen hebben getracht overeenstemming te bereiken over dit geschil, waarbij aan de orde is geweest dat de / een erfdienstbaarheid alsnog in bij notariële akte zou worden gevestigd. Partijen hebben echter geen overeenstemming bereikt. [Y] verzet zich niet (meer) tegen het door Chronos beoogde gebruik van [perceel II] .

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen – zakelijk weergegeven – bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Chronos te verbieden om de weg op [perceel I] anders te gebruiken dan in overeenstemming met de bestaande erfdienstbaarheid, in het bijzonder te gebruiken ten behoeve van de ontsluiting van de recreatiewoningen dan wel aanlegsteigers die Chronos voornemens is te realiseren;
I. Chronos te gebieden om de weg op [perceel I] niet anders te gebruiken dan in overeenstemming met de bestaande erfdienstbaarheid, in het bijzonder niet ten behoeve van de ontsluiting van de recreatiewoningen dan wel aanlegsteigers die Chronos voornemens is te realiseren;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Chronos in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voeren [eisende partij sub 1 c.s.] – samengevat – het volgende aan. [eisende partij sub 1 c.s.] willen dat Chronos de bestaande erfdienstbaarheid en de daaruit voortvloeiende bevoegdheden respecteert en niet (meer) handelt in strijd met deze erfdienstbaarheid. De huidige erfdienstbaarheid is een erfdienstbaarheid van weg die het gebruik van [perceel II] als kampeerterrein omvat. Het gebruik van de weg ten behoeve van recreatiewoningen dan wel aanlegsteigers moet worden beschouwd als een verzwaring van de bestaande erfdienstbaarheid. Het gebruik van de weg ten behoeve van de recreatiewoningen dan wel aanlegsteigers is onrechtmatig jegens [eisende partij sub 1 c.s.]
3.3.
Chronos voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
Chronos vordert – zakelijk weergegeven – voorwaardelijk, voor het geval de voorzieningenrechter van oordeel zou zijn dat geen sprake is van een toereikende erfdienstbaarheid voor het beoogde gebruik, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
­
primair:bij wijze van noodmaatregel een noodweg ex artikel 5:57 BW aan te wijzen over de bestaande weg tot het moment waarop in een bodemprocedure over de aanwijzing van een noodweg zal zijn beslist;.
­
subsidiair:[eisende partij sub 1 c.s.] te veroordelen om te gehengen en gedogen dat de weg door Chronos als noodweg wordt gebruikt, tot het moment waarop in een bodemprocedure over de aanwijzing van een noodweg zal zijn beslist;
met veroordeling van [eisende partij sub 1 c.s.] in de kosten van het geding.
3.5.
Daartoe voert Chronos – samengevat – het volgende aan. [perceel II] kan alleen over de bestaande weg worden ontsloten. Als de stelling van [eisende partij sub 1 c.s.] – dat de bestaande erfdienstbaarheid ontoereikend is voor de beoogde bestemming – juist is, dan heeft Chronos er belang bij dat over diezelfde weg een noodweg wordt aangewezen die het gebruik van de beoogde bestemming wel mogelijk maakt. Uitgaande van de bestemming die een perceel heeft, moet immers worden onderzocht of een behoorlijke exploitatie van het erf overeenkomstig die bestemming zonder noodweg mogelijk is.
3.6.
[eisende partij sub 1 c.s.] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie
4.1.
Chronos betwist het spoedeisend belang van [eisende partij sub 1 c.s.] bij hun vorderingen. Dit verweer wordt verworpen. Weliswaar zijn de recreatiewoningen nog niet gebouwd, en staat dus ook niet vast of het gebruik daarvan – zoals [eisende partij sub 1 c.s.] stellen – zal leiden tot een frequenter gebruik van de weg en een verzwaring van de erfdienstbaarheid, maar als [eisende partij sub 1 c.s.] het gelijk aan hun zijde hebben, hebben zij er belang bij dat al voorafgaand aan ingebruikname van de recreatiewoningen een (orde)maatregel wordt getroffen. Omdat niet aannemelijk is dat de recreatiewoningen pas na afloop van een bodemprocedure in gebruik genomen zullen worden, is het spoedeisend belang van [eisende partij sub 1 c.s.] bij hun vorderingen gegeven.
4.2.
Uitsluitend in het kader van de onderbouwing van het spoedeisend belang hebben [eisende partij sub 1 c.s.] gesteld dat het gebruik van de weg ten behoeve van bouwverkeer in strijd is met de erfdienstbaarheid (omdat het gaat om bouwverkeer ten behoeve van recreatiewoningen en aanlegsteigers, terwijl dat gebruik in strijd is met de erfdienstbaarheid). Voor het overige hebben [eisende partij sub 1 c.s.] niets gesteld over het bouwverkeer ter onderbouwing van hun vorderingen. Gelet hierop hebben [eisende partij sub 1 c.s.] het geschil zoals zij dat nu voorleggen aan de voorzieningenrechter toegespitst op de vraag of er een verzwaring van de erfdienstbaarheid is door de voorziene exploitatie van recreatiewoningen en bijbehorende aanlegsteigers. Die vraag zal de voorzieningenrechter daarom in dit kort geding beantwoorden.
4.3.
De erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring en de omvang ervan moet – omdat een akte van vestiging ontbreekt – worden beoordeeld aan de hand van de plaatselijke gewoonte en de feitelijke uitoefening, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat door verjaring zoveel recht wordt verkregen als is uitgeoefend. Voor de uitleg van de inhoud van de erfdienstbaarheid moet aansluiting gezocht worden bij het arrest van het gerechtshof en niet – zoals Chronos stelt – overeenkomstig de uitleg van de rechtbank. Het gerechtshof heeft immers weliswaar de in het vonnis van de rechtbank genomen beslissing bekrachtigd, maar heeft aan die beslissing haar eigen overwegingen ten grondslag gelegd. Tussen partijen staat vast dat – op grond van het arrest van het gerechtshof – de erfdienstbaarheid in elk geval strekt tot exploitatie van een kampeerterrein. Partijen twisten over de vraag of voornoemd kampeerterrein dan mede omvat het gebruik van “zomerhuizen”. Daaromtrent overweegt de voorzieningenrechter dat het gerechtshof weliswaar in de overwegingen niets vermeldt over zomerhuizen, maar wel op grond van die overwegingen de vordering van [X] volledig afwijst. Die vordering omvat mede verklaring voor recht dat de erfdienstbaarheid ten laste van haar perceel niet inhoudt een recht van weg ten behoeve van – onder andere – een kampeer- dan wel zomerhuizenterrein. Gelet hierop kan voorshands niet worden uitgesloten dat het gerechtshof ook het oog heeft gehad op de aanwezigheid van ‘zomerhuizen’. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting acht de voorzieningenrechter in elk geval voldoende aannemelijk geworden dat er in het verleden sprake was van 26 stacaravans op [perceel II] . Dit volgt uit de bestemmingsplannen zoals vermeld onder 26 en 2.7 en door Chronos overgelegde luchtfoto’s. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter uit van een erfdienstbaarheid die strekt tot het gebruik van de weg ten behoeve van een exploitatie van [perceel II] als kampeer-/zomerhuizenterrein, met daarop 26 stacaravans / recreatieve onderkomens.
4.4.
De aanwezigheid van stacaravans op [perceel II] in het verleden betwisten [eisende partij sub 1 c.s.] overigens ook niet, zij stellen echter dat dit geen onroerende zaken betreffen en dat dit een relevant verschil is met de recreatiewoningen die Chronos gaat realiseren. Dit is echter geen relevant verschil, zoals uit het navolgende ook zal blijken.
4.5.
Chronos heeft nog gesteld dat [perceel II] in het verleden ook werd gebruikt als opslagterrein voor onder meer een sloopbedrijf en dat dat gebruik vervalt. Verder vervalt volgens Chronos de glastuinbouwbestemming met bebouwingsmogelijkheden. Dit alles levert volgens Chronos juist verlichting van de erfdienstbaarheid op. De voorzieningenrechter gaat er echter niet vanuit dat de erfdienstbaarheid mede omvat gebruik van de weg voor die doeleinden, nu daar in het arrest van het gerechtshof ook niet vanuit wordt gegaan. Voorshands kan dus ook niet worden aangenomen dat er door het wegvallen van deze gebruiksdoeleinden sprake is van verlichting van de erfdienstbaarheid.
4.5.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] willen dat het gebruik van [perceel II] niet wijzigt. Zij hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat zij zouden kunnen instemmen met een (hernieuwd) gebruik van [perceel II] als kampeerterrein (met een kleinschalige camping). Zij hebben bezwaar tegen het thans door Chronos beoogde gebruik, omdat dat volgens hun een intensivering van het gebruik van de weg met zich zal meebrengen en daarmee de erfdienstbaarheid te buiten gaat.
4.6.
Uitgangspunt bij de erfdienstbaarheid is dat de weg in het verleden werd gebruikt ter ontsluiting van een kampeerterrein, met daarop 26 stacaravans. De precieze, feitelijke invulling, is niet af te leiden uit het arrest van het gerechtshof en is ook binnen het bestek van dit kort geding niet komen vast te staan. Het had op de weg van [eisende partij sub 1 c.s.] gelegen voldoende aannemelijk te maken dat het door Chronos beoogde gebruik tot een (onrechtmatige) verzwaring van de erfdienstbaarheid zal leiden. Daarin zijn zij niet geslaagd.
4.7.
De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat niet aan de orde is dat de beoogde aanlegsteigers met ligplaatsen een zelfstandige reden zullen gaan vormen om naar [perceel II] te komen. Chronos heeft voldoende duidelijk gemaakt dat de ligplaatsen alleen tezamen met een recreatiewoning verkocht zullen worden en dat die ligplaatsen dus alleen gebruikt worden door de eigenaar / huurder van een recreatiewoning en dat geen gebruik gemaakt zal worden van een ligplaats zonder dat tevens gebruik gemaakt wordt van een recreatiewoning.
4.8.
[eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat [perceel II] in het verleden zo niet uitsluitend, dan toch in overwegende mate, werd gebruikt in het kampeerseizoen, wat slechts een beperkt aantal maanden betreft. De recreatiewoningen kunnen ‘jaarrond’ worden gebruikt en dat wordt door Chronos ook beoogd. Dit volgt ook uit de omstandigheid dat de recreatiewoningen kunnen worden verhuurd, zodat deze niet alleen door de eigenaren worden gebruikt, waardoor van een hogere bezettingsgraad sprake zal zijn. Daar komt volgens [eisende partij sub 1 c.s.] bij dat ook binnen het kampeerseizoen de bezetting van recreatiewoningen groter en vanzelfsprekender is dan de bezetting van een kampeerterrein, omdat bij het gebruik van een kampeerterrein weersomstandigheden een grotere rol spelen dan bij recreatiewoningen. Voorts stellen [eisende partij sub 1 c.s.] dat recreatiewoningen meer gebruiksmogelijkheden hebben dan een kampeerterrein, zoals het vieren van verjaardagen, het geven van een diner en als uitvalsbasis voor stedenbezoek. Ook dit leidt tot meer verkeersbewegingen dan in vergelijking met een kampeerterrein. Verder stellen [eisende partij sub 1 c.s.] dat het onderhoud van recreatiewoningen intensiever is dan het onderhoud van een kampeerterrein, omdat recreatiewoningen na ieder bezoek schoongemaakt moeten worden en onderhoud gepleegd zal moeten worden aan het groen en de woningen zelf.
4.9.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben niet geconcretiseerd hoe (weinig) intensief de weg gebruikt werd toen er nog sprake was van een kampeerterrein. Voorshands is niet aannemelijk geworden dat [perceel II] alleen in het kampeerseizoen werd gebruikt. Chronos heeft gesteld dat ook in het verleden sprake was van een jaarrond gebruik. Of dat het geval was, is evenmin gebleken, maar een ruime gebruik dan alleen in het kampeerseizoen acht de voorzieningenrechter wel aannemelijk. Stacaravans kunnen mogelijk niet in de wintermaanden gebruikt worden, maar ook buiten het kampeerseizoen, dat immers van beperkte duur is. Daar komt bij dat Chronos onweersproken heeft gesteld dat in het verleden niet alleen 26 stacaravans op [perceel II] stonden, maar dat er ook sprake was van dagrecreatie met tenten en andere kampeermiddelen. Het is dus niet gebleken dat er sprake was van een situatie waarbij er alleen 26 onderkomens op [perceel II] aanwezig waren, die uitsluitend in het kampeerseizoen werden gebruikt: de dagrecreatie zal in het kampeerseizoen tot meer drukte op het perceel hebben geleid dan uitsluitend de aanwezigheid van 26 stacaravans, terwijl de stacaravans mogelijk ook buiten het seizoen werden gebruikt.
4.10.
De stelling van [eisende partij sub 1 c.s.] dat recreatiewoningen anders worden gebruikt – omdat deze meer gebruiksmogelijkheden hebben – dan het kampeerterrein rechtvaardigt niet de conclusie dat de weg daardoor intensiever gebruikt zal worden. In dit verband hebben [eisende partij sub 1 c.s.] ook gesteld dat zij vrezen dat er sprake zal zijn van geluidsoverlast door gebruik van de weg van – bijvoorbeeld – feestvierende jongeren. De voorzieningenrechter merkt hierover op dat in redelijkheid te verwachten valt dat de recreatiewoningen een rustig publiek (zowel eigenaren, als eventuele huurders) zullen trekken, gelet op de landelijke ligging van de woningen, het gebrek aan voorzieningen zowel op [perceel II] zelf (zoals in andere recreatieparken vaak wel aanwezig zijn, zoals een snackbar, restaurant, zwembad), als in de nabije omgeving en de te verwachten forse huurprijzen. De vrees voor overlast van feestvierende jongeren is juist eerder gerechtvaardigd bij gebruik van [perceel II] als kampeerterrein dan bij het door Chronos beoogde gebruik.
4.11.
Voorts is niet voldoende onderbouwd dat het onderhoud in het beoogde gebruik tot intensiever gebruik van de weg zal leiden, nu niet is onderbouwd hoe de situatie ten aanzien van het onderhoud in de oude situatie was. Chronos heeft daarover gesteld dat er in de oude situatie sprake was van oude en versleten recreatiewoningen, die juist meer onderhoud vergden dan de recreatiewoningen zullen vergen.
4.12.
Het vorenstaande neemt niet weg dat de voorzieningenrechter wel aannemelijk acht dat de mogelijkheid van verhuur van de recreatiewoningen leidt tot een hogere bezetting jaarrond dan in het verleden het geval was. Hierbij is ook in aanmerking genomen dat de recreatiewoningen luxueuzer zijn dan de stacaravans, waardoor het aantrekkelijker is om daar ook in de wintermaanden / bij slechte weersomstandigheden gebruik van te maken. Voorzover dat gebruik jaarrond tot een intensiever gebruik van de weg zal leiden, leidt dat echter naar voorlopig oordeel niet zonder meer tot meer overlast voor [eisende partij sub 1 c.s.] – en daarmee niet tot verzwaring van de erfdienstbaarheid – gelet op de door Chronos aangekondigde maatregelen om overlast tegen te gaan. Gebleken is dat Chronos bereid is snelheidsbeperkende maatregelen – die er thans niet zijn – te nemen, om te voorkomen dat er harder dan stapsvoets wordt gereden. Daarnaast is Chronos bereid een erfdienstbaarheid van beperking van geluiden te vestigen, om te voorkomen dat geluidsoverlast zal optreden. Tot slot wordt een beheersvereniging opgericht, waarin alle eigenaren van de recreatiewoningen vertegenwoordigd zullen zijn. Anders dan [eisende partij sub 1 c.s.] menen hebben zij dus ook bij het beoogde gebruik een centraal aanspreekpunt, voor het geval dat ergens voor nodig is, ondanks het feit dat [perceel II] in de toekomst gesplitst zal gaan worden en er dus sprake zal zijn van meerdere eigenaren. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben niet weersproken dat Chronos bereid is deze maatregelen te treffen.
4.13.
Voornoemde maatregelen compenseren naar voorlopig oordeel in voldoende mate het (eventuele) extra / intensievere gebruik van de weg, waardoor onvoldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat dit gebruik leidt tot verzwaring van de erfdienstbaarheid. Gelet hierop is er geen reden voor het treffen van een ordemaatregel en zullen de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] worden afgewezen.
4.14.
[eisende partij sub 1 c.s.] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
In voorwaardelijke reconventie
4.15.
Aan de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld, is niet voldaan. Die vordering kan daarom onbesproken blijven.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij sub 1 c.s.] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Chronos begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2022.
idt