Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant 1],
[appellant 2],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 13 juni 2022 waarmee [appellant 1] en [appellant 2] in hoger beroep zijn gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 maart 2022;
- het arrest van dit hof van 9 augustus 2022 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 oktober 2022;
- de memorie van grieven van [appellant 1] en [appellant 2], met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [verweerder], met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
mediation, een vaststellingsovereenkomst gesloten. Die overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
“
De omgevingsvergunning, activiteit bouwen1.1 [verweerder] zorgt voor melding bij de Omgevingsdienst Midden-Holland (hierna: ODMH) van een wijziging van het vergunde bouwplan door het indienen van een gewijzigde tekening.(…)1.3 De onder 1.1 en 1.2 bedoelde tekening is de tekening waarover partijen op 30 oktober 2018 definitief overeenstemming hebben bereikt. Deze tekening is aan deze overeenkomst gehecht en maakt deel uit van deze overeenkomst.”
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
primairhetzelfde als bij de rechtbank en
subsidiairdat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van € 20.000,- aan schadevergoeding. Zij vinden wat de aanpassingsvorderingen betreft dat de vaststellingsovereenkomst gewoon moeten worden nagekomen en wat de schadevordering betreft dat [verweerder] schadeplichtig is omdat hij de tekening uit de vaststellingsovereenkomst niet heeft gevolgd en zij daardoor schade hebben geleden.
6.Beoordeling in hoger beroep
Geen voldoende belang bij de primaire vordering (a) tot aanpassing van het dak
mediation-traject, de vaststellingsovereenkomst en de diverse procedures en uit dwangsommen die hij heeft verbeurd omdat hij een veroordeling in kort geding niet heeft nageleefd om aan [verweerder] het ladderrecht te gunnen. Hij heeft echter niet uitgelegd waarom hij die kosten niet zou hebben gemaakt en die dwangsommen niet zou hebben verbeurd als [verweerder] zich (in zijn visie) aan de vaststellingsovereenkomst had gehouden. Wat de kosten van procedures betreft geldt daarnaast dat zij vallen onder de uitputtende en uitsluitende regeling van de artikelen 237 e.v. Rv.
Haviltex-maatstaf). [1] Bij die gegeven omstandigheden is onder andere relevant tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren, dat zij over de overeenkomst hebben onderhandeld en hoe omvangrijk en gedetailleerdheid de overeenkomst is. [2]
mediation-proces en onder begeleiding van de betrokken
mediator, dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst waarmee een geschil moest worden beëindigd, dat daarbij over elke centimeter is onderhandeld, en dat partijen de tekening bij de overeenkomst daarom zo hebben bedoeld dat elke overschrijding, ook op de centimeter, een tekortkoming zou opleveren.
7.Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 maart 2022;
- veroordeelt [appellant 1] en [appellant 2] hoofdelijk in de kosten van de procedure in hoger beroep, die het hof tot op vandaag aan de zijde van [verweerder] vaststelt op € 343,- aan griffierecht en € 2.366,- aan salaris van de advocaat;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorbaat.