ECLI:NL:GHDHA:2023:1784

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.312.141/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende belang bij vordering tot aanpassing van dakopbouw en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, hebben appellanten [appellant 1] en [appellant 2] een vordering ingesteld tegen hun achterbuurman [verweerder] met betrekking tot een dakopbouw. De appellanten stelden dat de dakverhoging van [verweerder] niet in overeenstemming was met een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst, omdat het nieuwe dak bij een knik halverwege de helling iets buiten de afgesproken lijn uitsteekt. Het hof oordeelde dat de appellanten onvoldoende belang hadden bij hun vordering tot aanpassing van het dak, omdat zij niet konden aantonen dat zij schade hadden geleden die voor vergoeding in aanmerking kwam. Het hof concludeerde dat de afspraken in de vaststellingsovereenkomst zo moesten worden uitgelegd dat het geringe uitsteken van het dak niet betekende dat [verweerder] zich niet aan de overeenkomst had gehouden. De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellanten afgewezen, en het hof bekrachtigde dit vonnis. De appellanten werden ook veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van schade en het hebben van voldoende belang bij een vordering in civiele procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.312.141/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/601741 / HA ZA 20-1049
Arrest van 20 juni 2023
in de zaak van

1.[appellant 1],

2.
[appellant 2],
beiden wonend in [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellanten,
advocaat: mr. H.C. Uittenbogaart, kantoorhoudend in Alphen aan den Rijn,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats], gemeente [gemeente],
verweerder,
advocaat: mr. M.J.S. Spanjersberg, kantoorhoudend in Zoetermeer.
Het hof noemt partijen hierna bij hun respectieve achternamen.

1.De zaak in het kort

1.1
[verweerder] is de achterbuurman van [appellant 1] en, voorheen, schuin, van [appellant 2], die inmiddels zijn naburig huis heeft verkocht en ergens anders is gaan wonen. Toen [appellant 2] nog in dat huis woonde hebben partijen afspraken gemaakt over een door [verweerder] gewenste dakverhoging. Na voltooiing bleek dat de nieuwe kap bij een knik halverwege de dakhelling in de breedte iets buiten een afgesproken lijn uitsteekt. In dit arrest oordeelt het hof dat [appellant 1] en [appellant 2] onvoldoende belang hebben bij hun vordering tot nakoming van die afspraken, die tot afbraak van het dak zou leiden, en dat zij niet hebben uitgelegd dat zij schade hebben geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Daarnaast oordeelt het hof dat de afspraken in die zin moeten worden uitgelegd dat het iets uitsteken niet betekent dat [verweerder] die afspraken niet is nagekomen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 13 juni 2022 waarmee [appellant 1] en [appellant 2] in hoger beroep zijn gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 maart 2022;
  • het arrest van dit hof van 9 augustus 2022 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 oktober 2022;
  • de memorie van grieven van [appellant 1] en [appellant 2], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [verweerder], met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[verweerder] en [appellant 1] zijn en [verweerder] en [appellant 2] waren directe buren aan de [straat] in [plaats]: [appellant 2] woonde op nummer 120, [appellant 1] woont op nummer 122 en [verweerder] woont op nummer 130. Het woonhuis van [verweerder] staat (vanuit de [straat] gezien) op een perceel achter dat van [appellant 1] en is in het verlengde en tegen de achterkant van dat van [appellant 1] gebouwd. Dat woonhuis grenst (ook vanuit de [straat] gezien) met het voorste deel van zijn linker zijgevel aan het achterste deel van de rechter zijgevel van het voormalige huis van [appellant 2]. Een en ander is zichtbaar op het volgende detail uit de kadastrale kaart:
3.2
[verweerder] wilde op enig moment de kap van zijn woning verhogen en [appellant 1] en [appellant 2] hebben een aantal keer bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunningen die [verweerder] daarvoor had aangevraagd.
3.3
Partijen hebben daarna in 2018, na
mediation, een vaststellingsovereenkomst gesloten. Die overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:

De omgevingsvergunning, activiteit bouwen1.1 [verweerder] zorgt voor melding bij de Omgevingsdienst Midden-Holland (hierna: ODMH) van een wijziging van het vergunde bouwplan door het indienen van een gewijzigde tekening.(…)1.3 De onder 1.1 en 1.2 bedoelde tekening is de tekening waarover partijen op 30 oktober 2018 definitief overeenstemming hebben bereikt. Deze tekening is aan deze overeenkomst gehecht en maakt deel uit van deze overeenkomst.”
Aan de overeenkomst is een bouwtekening gehecht met een dwarsdoorsnede van het woonhuis van [verweerder] in de bestaande toestand en twee dwarsdoorsnedes van dat huis in gewijzigde toestand, waarvan een ter plaatse van een dakkapel en de ander over de rest van de lengte van het dak. Deze laatste dwarsdoorsnede ziet er, wat het dak betreft, als volgt uit:
3.4
[verweerder] heeft daarna zijn dak laten verbouwen. Het nieuwe dak steekt in de breedte bij de knik ongeveer halverwege de helling iets uit ten opzichte van de op de dwarsdoorsnede opgenomen maat van 2640 (mm).
3.5
Op de volgende foto, die is genomen in de lengterichting van het nieuwe dak van [verweerder], is te zien hoe dat dak aansluit op de achtergevel van het huis van [appellant 1], die zichtbaar is als het witte vlak met twee dakpunten:
3.6
[appellant 2] heeft zijn huis in juni 2021 geleverd aan derden en is ergens anders gaan wonen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant 1] en [appellant 2] hebben [verweerder] gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, [verweerder] op straffe van dwangsommen (a) de afstand tussen de knikken van zijn dak aanpast tot een buitenmaat van 2,64 m en (b) en (c) zijn dak en de dakgoot aan de kant van [appellant 2] aanpast zodat het dak op de zijmuur eindigt en de dakgoot niet meer dan 15cm buiten die zijmuur uitsteekt.
4.2
De rechtbank heeft die vordering afgewezen en [appellant 1] en [appellant 2] in de kosten veroordeeld. Wat vordering (a) betreft heeft zij geoordeeld dat het voor [verweerder] onevenredig kostbaar en daarmee (relatief) onmogelijk is om daaraan te voldoen. Wat vorderingen (b) en (c) betreft heeft zij geoordeeld dat [appellant 1] en [appellant 2] tijdens de mondelinge behandeling hebben erkend dat [verweerder] de betrokken problemen al had verholpen, waardoor zij geen belang meer hebben bij die vorderingen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant 1] en [appellant 2] zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen en vorderen, met wijziging van eis,
primairhetzelfde als bij de rechtbank en
subsidiairdat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van € 20.000,- aan schadevergoeding. Zij vinden wat de aanpassingsvorderingen betreft dat de vaststellingsovereenkomst gewoon moeten worden nagekomen en wat de schadevordering betreft dat [verweerder] schadeplichtig is omdat hij de tekening uit de vaststellingsovereenkomst niet heeft gevolgd en zij daardoor schade hebben geleden.

6.Beoordeling in hoger beroep

Geen voldoende belang bij de primaire vordering (a) tot aanpassing van het dak

6.1
[appellant 1] en [appellant 2] hebben in hun memorie van grieven geen klachten verwoord tegen het oordeel waarmee de rechtbank hun vorderingen (b) en (c) heeft afgewezen. Dat oordeel blijft daarom in stand, met als gevolg dat die vorderingen niet kunnen worden toegewezen.
6.2
Met betrekking tot vordering (a) hebben zij het oordeel bestreden dat het voor [verweerder] relatief onmogelijk is om zijn dak aan te passen aan de tekening. [verweerder] weerspreekt die klacht, maar voert ook aan dat [appellant 1] en [appellant 2] geen voldoende belang hebben bij die vordering (artikel 3:303 BW). Het hof ziet aanleiding met dat punt te beginnen en geeft [verweerder] op dat punt om de volgende redenen gelijk.
6.3
[appellant 2]heeft zijn huis in juni 2021, tijdens de procedure voor de rechtbank, aan derden verkocht. Tijdens de mondelinge behandeling voor de rechtbank heeft hij verklaard dat hij er niet meer woont. Hij en zijn vrouw hadden daarom op dat moment niet meer met de kap van [verweerder] te maken. Tijdens de mondelinge behandeling na aanbrengen in hoger beroep heeft [appellant 2] verklaard dat de koper het huis heeft gekocht “zoals het is”, zonder daarbij te stellen dat hij er voordeel bij heeft als het hof vordering (a) zou toewijzen, bijvoorbeeld omdat hij met de koper zou hebben afgesproken dat hij een nabetaling ontvangt als [verweerder] alsnog zijn dak aanpast. Als het hof de vordering zou toewijzen, zou [appellant 2] daar daarom niets aan hebben, en dan moet het hof die vordering als het om hem gaat afwijzen wegens gebrek aan belang. Hetzelfde gold ook al toen de rechtbank haar vonnis uitsprak.
6.4
[appellant 1]heeft tijdens de mondelinge behandeling voor de rechtbank verklaard dat hij geen last ondervond van het dak van [verweerder] en dat zijn belang is gelegen in nakoming. Ook in hoger beroep heeft hij tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat het hem te doen is om het principe dat afspraken gewoon moeten worden nagekomen. Dat principe als zodanig levert echter geen voldoende belang op. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij aan zijn achtergevel geen ramen heeft, althans, zo begrijpt het hof, niet aan die achtergevelhelft (zie de foto hiervoor onder 3.5) en dat hij daarom wat het zicht betreft geen last heeft van het uitsteken van het dak. Hij heeft daaraan toegevoegd dat de hele constructie van het dak van [verweerder], dat negentien meter lang is, aan die achtergevelhelft hangt, maar heeft niet uitgelegd wat het uitsteken daaraan verandert. Ook voor [appellant 1] geldt daarom dat hij , behalve zijn genoegdoening bij het principe, niet gebaat is bij toewijzing van vordering (a).
6.5
Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan de belangenafweging die het bij toepassing van artikel 3:303 moet maken tussen enerzijds de belangen van de eiser en anderzijds die van de gedaagde om verschoond te blijven van een juridische procedure, en die van een behoorlijke rechtspleging.
Geen voor vergoeding in aanmerking komende schade
6.6
[verweerder] betwist dat [appellant 1] en [appellant 2] enige schade hebben geleden als gevolg van het feit dat hij bij de knik van zijn kap mogelijk niet heeft voldaan aan de vaststellingsovereenkomst.
6.7
Het hof volgt hem daarin, om de volgende redenen. Bij memorie van grieven hebben [appellant 1] en [appellant 2] aangevoerd dat zij ergernis en stress ervaren omdat [verweerder] zich nooit aan enige afspraken zou hebben gehouden. Dat is echter geen vermogensschade in de zin van artikel 6:96 BW en [appellant 1] en [appellant 2] hebben niet gesteld dat sprake is van een van de omstandigheden waaronder ander nadeel in de zin van artikel 6:106 BW voor vergoeding in aanmerking komt, namelijk (a) de aansprakelijke persoon had het oogmerk dat nadeel toe te brengen; (b) de benadeelde heeft lichamelijk letsel opgelopen, is in zijn eer of goede naam geschaad of is op andere wijze in zijn persoon aangetast; of (c) het nadeel is gelegen in aantasting van de nagedachtenis van, kort gezegd, een verwante overledene. Wat het nadeel onder (b) betreft geldt daarbij dat voor het op andere wijze in de persoon aangetast zijn niet voldoende is dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen, maar dat moet worden aangetoond dat sprake is van het toebrengen van geestelijk letsel. De door [appellant 1] en [verweerder] gestelde schade is bovendien volgens hun eigen stellingen het gevolg van de ergernis en stress die zij al jaren ervaren door het handelen van [verweerder]. Dat de gestelde schade daarmee in causaal verband staat tot de (mogelijke) tekortkoming, namelijk de overstekende dakopbouw, volgt niet uit hun stellingen.
6.8
Tijdens de mondelinge behandeling na aanbrengen heeft [appellant 2] daarnaast aangevoerd dat de schade bestaat uit de kosten van het
mediation-traject, de vaststellingsovereenkomst en de diverse procedures en uit dwangsommen die hij heeft verbeurd omdat hij een veroordeling in kort geding niet heeft nageleefd om aan [verweerder] het ladderrecht te gunnen. Hij heeft echter niet uitgelegd waarom hij die kosten niet zou hebben gemaakt en die dwangsommen niet zou hebben verbeurd als [verweerder] zich (in zijn visie) aan de vaststellingsovereenkomst had gehouden. Wat de kosten van procedures betreft geldt daarnaast dat zij vallen onder de uitputtende en uitsluitende regeling van de artikelen 237 e.v. Rv.
6.9
[appellant 2] heeft ten slotte aangevoerd dat hij zijn huis naast dat van [appellant 1] niet zou hebben verkocht en daar nog zou wonen als [verweerder] zich aan de afspraak had gehouden. Ook die stelling kan de vordering niet dragen, omdat [appellant 2] niet heeft uitgelegd wat voor vermogensschade of ander nadeel in de zin van artikel 6:106 BW hij daardoor heeft geleden en waarom het iets uitsteken van de daklijn van [verweerder] heeft gerechtvaardigd dat hij is verhuisd.
Ten overvloede: geen tekortkoming
6.1
Ten overvloede overweegt het hof als volgt over de vraag of het feit dat het nieuwe dak bij de knik iets uitsteekt betekent dat [verweerder] zich niet aan de overeenkomst heeft gehouden.
6.11
Partijen zijn het met elkaar eens dat zij met de tekening bij de vaststellingsovereenkomst hebben bedoeld een omtrek te geven van het nieuw door [verweerder] te bouwen dak en dat het dak bij de knik iets buiten die omtrek uitsteekt. Zij verschillen echter van mening over de vraag of die overeenkomst in die zin moet worden uitgelegd, dat dat uitsteken betekent dat [verweerder] zich niet aan de overeenkomst heeft gehouden.
6.12
Voor de beantwoording van die vraag moet in de eerste plaats worden bepaald hoe ver het dak bij de knik buiten de tekening uitsteekt. [appellant 1] en [appellant 2] hebben een meting laten doen door de Omgevingsdienst Midden-Holland, die heeft verklaard dat het dak ter hoogte van die knik aan elke kant 7cm uitsteekt buiten de omtrek op de tekening. [verweerder] heeft een tegenmeting laten doen door Bureau Hatch, dat de volgende dwarsdoorsnedetekening heeft gemaakt, waarop de lijn op de tekening bij de vaststellingsovereenkomst met een stippellijn is weergegeven:
6.13
Met die tegenmeting heeft [verweerder] de feiten die [appellant 2] en [appellant 1] hebben gesteld met een onderbouwing betwist. [appellant 2] en [appellant 1], op wie in verband met de tekortkoming op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast rusten, hebben die betwisting niet anders weersproken dan met de opmerking dat op de tekening van Bureau Hatch geen maten zijn weergegeven. Het hof gaat aan die opmerking voorbij omdat [verweerder] heeft toegelicht dat Bureau Hatch een professioneel bureau is aan wie hij opdracht heeft gegeven om precies in te meten wat is afgesproken en hoe zijn dak uiteindelijk is gebouwd. Dat de tekening van Bureau Hatch geen maten bevat, is daarom niet van belang.
6.14
Uit die tekening blijkt dat het dak van [verweerder] overal binnen de omtrek van de tekening bij de vaststellingsovereenkomst blijft, behalve bij de knik, waar de onderste rij dakpannen van de bovenste helft van het dak aan het uiteinde net iets buiten de stippellijn uitsteekt.
6.15
Vervolgens moet de overeenkomst worden uitgelegd. Bij die uitleg komt het aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op datgene wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de
Haviltex-maatstaf). [1] Bij die gegeven omstandigheden is onder andere relevant tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren, dat zij over de overeenkomst hebben onderhandeld en hoe omvangrijk en gedetailleerdheid de overeenkomst is. [2]
6.16
[verweerder] voert aan dat de bij de vaststellingsovereenkomst horende tekening een versimpelde weergave is van de werkelijkheid. In die werkelijkheid verloopt een dak niet langs een volmaakt rechte lijn, maar bestaat het uit afzonderlijke dakpannen die op elkaar moeten haken om het waterdicht te maken. Bij een knik moet de onderste rij dakpannen van de bovenste helft van het dak voor die waterdichtheid iets uitkragen boven de bovenste rij van de onderste helft. Partijen hebben met de buitenomtrek op de tekening niet bedoeld dat zo’n gering uitkragen niet zou mogen.
6.17
[appellant 1] en [appellant 2] zijn het daar niet meer eens. Zij voeren aan dat de overeenkomst met veel pijn en moeite tot stand is gekomen na een
mediation-proces en onder begeleiding van de betrokken
mediator, dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst waarmee een geschil moest worden beëindigd, dat daarbij over elke centimeter is onderhandeld, en dat partijen de tekening bij de overeenkomst daarom zo hebben bedoeld dat elke overschrijding, ook op de centimeter, een tekortkoming zou opleveren.
6.18
Het hof geeft [verweerder] gelijk. Aan [appellant 1] en [appellant 2] kan weliswaar worden toegegeven dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst waarmee partijen een geschil hebben willen beëindigen en [verweerder] heeft niet betwist dat daarbij over elke centimeter is onderhandeld, maar het belang van [appellant 1] en [appellant 2] was daarbij gelegen in het feit dat het volume van het dak binnen bepaalde grenzen zou blijven, en dat laatste is het geval. Bij de hiervoor vastgestelde geringe overschrijding gaat het namelijk niet om een overschrijding waarbij een heel vlak van het dak (boven of onder de knik) een paar cm buiten de lijn van de tekening zou zijn gebouwd, maar slechts om het met een paar cm uitsteken van de onderkant van een rij dakpannen, hetgeen slechts een verwaarloosbaar effect heeft op het volume van het dak. [appellant 1] en [appellant 2] hebben ook niet weersproken dat dat uitsteken noodzakelijk is om het dak ter hoogte van de knik waterdicht te maken, en dat het geheel binnen de lijnen van de tekening brengen van de uitstekende rij dakpannen daarom het ongerijmde gevolg zou hebben dat het hele dak ter hoogte van de knik niet die lijnen zou kunnen volgen, maar verder naar binnen zou moeten blijven.
6.19
Omdat dat uitsteken daarom niet betekent dat [verweerder] zijn afspraken niet is nagekomen, is er ook om die reden geen reden om een vordering tot aanpassing uit hoofde van nakoming toe te wijzen. Hetzelfde geldt voor de vordering tot schadevergoeding.
Slotsom en proceskosten
6.2
Uit de voorgaande beoordeling volgt al dat de vorderingen niet kunnen worden toegewezen. Bij deze stand van zaken hoeft het hof de grieven van [appellant 1] en [appellant 2] niet te behandelen. Het hof zal het bestreden vonnis daarom bekrachtigen en [appellant 1] en [appellant 2] hoofdelijk veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, met verklaring van uitvoerbaarheid bij voorbaat, zoals [verweerder] heeft gevorderd. Het hof zal het salaris voor de advocaat van [verweerder] daarbij vaststellen op € 2.366,-, gebaseerd op twee punten (mondelinge behandeling na aanbrengen en memorie van antwoord) in tariefcategorie II.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 maart 2022;
  • veroordeelt [appellant 1] en [appellant 2] hoofdelijk in de kosten van de procedure in hoger beroep, die het hof tot op vandaag aan de zijde van [verweerder] vaststelt op € 343,- aan griffierecht en € 2.366,- aan salaris van de advocaat;
  • verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorbaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.H. Speyart van Woerden, J.J. van der Helm en E. Bauw en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (
2.HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178 (