ECLI:NL:GHDHA:2023:1781

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.310.033
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over vakantiebijslag, ploegentoeslag, overwerkvergoeding en bonus bij SGS Nederland B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van SGS Nederland B.V. tegen [geïntimeerde]. De zaak betreft de vraag of [geïntimeerde] recht heeft op vakantiebijslag over een ploegentoeslag, overwerkvergoeding en bonustoeslag. [geïntimeerde] stelt dat deze vakantiebijslag niet is inbegrepen in de uitbetaalde bedragen en dat deze bedragen met 8% moeten worden verhoogd. SGS betwist dit en beroept zich op een arbeidsvoorwaardenregeling en een dynamisch incorporatiebeding. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] recht heeft op de gevorderde vakantiebijslag, omdat de vakantietoeslag niet duidelijk was verdisconteerd in de uitbetaalde bedragen. Het hof heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en het vonnis van de rechtbank Rotterdam bekrachtigd. SGS is veroordeeld in de proceskosten van zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Zaaknummer : 200.310.033/01
Zaaknummer rechtbank : 9260516 CV EXPL 21-19487

arrest van 19 september 2023

inzake

SGS Nederland B.V. ,

gevestigd te Rotterdam,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: SGS,
advocaat: mr. B. Leeuwestein te Rotterdam,
tegen

[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.H.G. Evers te Leusden.

De zaak in het kort

[geïntimeerde] heeft recht op vakantiebijslag over (i) een ploegentoeslag, (ii) een overwerkvergoeding en (iii) een bonustoeslag. In geschil is of deze vakantiebijslag is begrepen in de uitgekeerde bedragen (‘all in’) of dat deze bedragen nog met 8% moeten worden verhoogd en betaald. SGS stelt dat er een arbeidsvoorwaardenregeling is waarin dit is geregeld en waaraan [geïntimeerde] volgens een dynamisch incorporatiebeding is gebonden. Verder beroept SGS zich op het niet naleven van de klachtplicht van art. 6:89 BW en stelt dat het toewijzen van de gevorderde verhoging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof wijst de vorderingen van [geïntimeerde] toe.

Het geding in hoger beroep

1. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 26 april 2022, waarmee SGS in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2022;
  • het tussenarrest van dit hof van 24 mei 2022;
  • de memorie van grieven van SGS;
  • de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel en vermeerdering van eis van [geïntimeerde] ;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel van SGS;
  • productie 12 van SGS.
2. Op 25 augustus 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn bijgestaan door hun advocaten. De advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van hun pleitaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd.

Feiten

3. Het gaat in deze zaak om de volgende feiten.
3.1.
[geïntimeerde] is op [datum 1] 2007 in dienst getreden bij SGS, althans haar rechtsvoorgangster. Op dit moment bekleedt [geïntimeerde] de functie van [functie] voor 38,75 uur per week tegen een salaris van € 2.134,76 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
3.2.
Aan het slot van de door partijen getekende schriftelijke arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen:
“In aanvulling op deze individuele arbeidsovereenkomst zijn de “Arbeidsvoorwaarden en huisregels van ALcontrol Laboratories” van toepassing hetgeen de werknemer reeds ter hand is gesteld. De bepalingen opgenomen in de “Arbeidsvoorwaarden en regelingen ALcontrol Labatoria” zijn van toepassing zoals deze thans luiden en in de toekomst zullen luiden”.
3.3.
De invulling van de vakantiebijslag is uitgewerkt in de
“Arbeidsvoorwaarden en regelingen ALcontrol Labatoria”(hierna: ‘Arbeidsvoorwaarden’). In
art. 1.3.7. van de Arbeidsvoorwaarden, versie 2015 is het volgende bepaald:

“1.3.7 Vakantietoeslag

Iedere medewerker heeft recht op vakantietoeslag, zijnde 8% van het basis (parttime) jaarsalaris. Het percentage zal worden aangepast aan de van overheidswege opgelegde normen. (…)”.
3.4.
Op 31 maart 2016 heeft SGS per e-mail aan haar medewerkers medegedeeld dat SGS met de Ondernemingsraad overeenstemming heeft bereikt over de Arbeidsvoorwaarden met ingang van 1 april 2016. In deze e-mail zijn ook de belangrijkste wijzigingen opgenomen. Art. 1.3.7 was daarbij ongewijzigd gebleven.
3.5.
In de notulen van de overlegvergadering van de Ondernemingsraad van
20 september 2016 is onder “rondvraag” het volgende opgenomen:
“In de Arbeidsvoorwaarden is niet duidelijk vernoemd of de ploegentoeslag inclusief vakantiegeld is. Dit is wel het geval.”De Arbeidsvoorwaarden zijn vervolgens per 11 oktober 2016 weer aangepast. Met ingang van die datum luidt art. 1.3.7 als volgt:

“1.3.7 Vakantietoeslag

Iedere medewerker heeft recht op vakantietoeslag, zijnde 8% van het basis (parttime) jaarsalaris. Het percentage zal worden aangepast aan de van overheidswege opgelegde normen. Vakantietoeslag is al verdisconteerd in de percentages en bedragen ter zake de ploegendienst, verschoven diensten en ongemakkentoeslag. De vakantietoeslag wordt over deze toeslagen dus niet nog separaat uitbetaald. (…)”.
3.6.
In de brief van 16 april 2018 van [betrokkene] namens SGS aan de Ondernemingsraad over de Arbeidsvoorwaarden van 2018 is het volgende vermeld:
“In het hoofdstuk vakantietoeslag zie 1.3.7 heb ik nog even expliciet overwerk als voorbeeld opgeschreven zodat daar geen onduidelijkheid over kan ontstaan.”
3.7.
In art. 1.3.7. van de Arbeidsvoorwaarden, versie 2018, is het volgende bepaald:

“1.3.7 Vakantietoeslag

Iedere medewerker heeft recht op vakantietoeslag, zijnde 8% van het basis (parttime) jaarsalaris). Het percentage zal worden aangepast aan de van overheidswege opgelegde normen. Vakantietoeslag is al verdisconteerd in de percentages en bedragen ter zake de ploegendienst, verschoven diensten, de ongemakkentoeslag, overwerk en eventuele overige bruto vergoedingen met uitzondering van de compensatie eigen bijdrage voor medewerkers die thans deelnemen aan één van de eindloonregelingen van SYNLAB en die niet mee zij gaan in de overgang naar een gewijzigde (collectieve) pensioenregeling per 1 april 2014. De vakantietoeslag wordt over deze toeslagen dus niet nog separaat uitbetaald. (…)”.
3.8.
[geïntimeerde] is sinds [datum 2] 2020 lid van de Ondernemingsraad van SGS.

Procedure in eerste aanleg

4. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] (samengevat) gevorderd SGS te veroordelen aan hem te betalen:
de vakantietoeslag over het door [geïntimeerde] ontvangen bedrag aan ploegentoeslag, overwerkvergoeding en bonus over de afgelopen vijf jaren (opeisbare bedrag vanaf 2016 tot aan maart 2021), zijnde een bedrag van € 3.053,82 bruto;
de wettelijke verhoging van 50% over het onder I. gevorderde bedrag;
wettelijke rente over het onder I. en II. gevorderde;
de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 427,30;
de proceskosten.
5. De rechtbank heeft bij eindvonnis de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen. De wettelijke verhoging is daarbij op 10% gesteld.

Vorderingen in principaal hoger beroep

6. SGS vordert in principaal hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog integraal afwijst, [geïntimeerde] veroordeelt aan SGS terug te betalen wat zij aan hem ter uitvoering van dat vonnis heeft betaald, te vermeerderen met wettelijke rente en [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van beide instanties.

Vorderingen in incidenteel hoger beroep

7. [geïntimeerde] vordert in aanvulling op wat in eerste aanleg is toegewezen – aldus een vermeerdering van eis – voor recht te verklaren dat SGS vanaf periode 2021-4 vakantiebijslag over de ploegentoeslag, bonus en overwerkvergoeding verschuldigd is en te bepalen dat SGS de wettelijke verhoging over de vakantiebijslag is verschuldigd, voor zover deze te laat wordt betaald, met veroordeling van SGS in de kosten van het incidenteel hoger beroep.

Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep

Kern van het principaal en incidenteel hoger beroep
8. In zowel het
principaal hoger beroepals in het
incidenteel hoger beroepgaat het in de kern om de vraag of [geïntimeerde] recht heeft op afzonderlijke en aanvullende betaling van de vakantiebijslag over (i) de ploegentoeslag, (ii) de overwerkvergoeding en (iii) de bonustoeslag vanaf 2016.
9. Het hof overweegt als volgt.
Het recht op vakantiebijslag over de ploegentoeslag, de overwerkvergoeding en de bonustoeslag
10. SGS heeft aangevoerd dat zij altijd al vakantiebijslag heeft betaald over de
“diverse toeslagen”doordat deze in de toeslagen en de overwerkvergoeding was verdisconteerd, wat zij met de Ondernemingsraad had afgesproken en dat deze afspraak
“nogmaals”in 2018 werd bevestigd
“ten aanzien van de overwerkvergoeding”(conclusie van antwoord 4). Verder stelt SGS dat zij
“sinds jaar en dag altijd over alle toeslagen, dus ook de vergoeding voor overwerk, vakantiebijslag [heeft] betaald (die zit verdisconteerd in de desbetreffende toeslag)”(conclusie van antwoord 24, 25 en 27). De kantonrechter heeft dit standpunt van SGS tot uitgangspunt genomen (r.o. 5.4.3. en 5.8 van het bestreden vonnis).
10. SGS verwijst in de toelichting op de
principale grief IIInaar het jaartal 2018 ten aanzien van het begin van het wettelijk recht op de vakantiebijslag over de overwerkvergoeding (memorie van grieven 28). Met de
principale grief Vbetoogt SGS dat de kantonrechter niet consistent heeft geoordeeld over de datum vanaf wanneer [geïntimeerde] recht heeft op vakantiebijslag over de overwerkvergoeding. Naar aanleiding van het voorgaande heeft SGS bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd verklaard dat [geïntimeerde] (contractueel) over de hele in het geding zijnde periode – dus met ingang van 2016 – recht heeft op vakantiebijslag over (ook) de overwerkvergoeding, zij het dat SGS het standpunt inneemt dat dit recht is verdisconteerd in deze vergoeding. Bij deze stand van zaken kan de principale grief V niet tot een ander oordeel leiden over dit recht op vakantiebijslag.
10. Tussen partijen staat aldus vast dat [geïntimeerde] recht heeft op vakantiebijslag over (i) de ploegentoeslag, (ii) de overwerkvergoeding en (iii) de bonustoeslag vanaf 2016 (hierna gezamenlijk: de toeslagen). Het debat tussen partijen spitst zich toe op de vraag of deze vakantiebijslag al is begrepen in de betaalde bedragen ter zake van deze toeslagen, dus ‘all in’ waren, of dat deze bedragen nog verhoogd moeten worden met 8% (art. 15 lid 1 WML) en alsnog aanvullend moeten worden betaald.
Maandelijkse betalingen
13. In eerste aanleg – en ook in het bestreden vonnis – is aan de orde geweest of het SGS was toegestaan om de vakantiebijslag maandelijks in plaats van jaarlijks te betalen, vanwege het bepaalde in art. 17 lid 2 WML over de wijze van betaling. Dit is in dit hoger beroep niet van belang en kan verder in het midden blijven. Immers, de wijze van betaling is op zichzelf beschouwd een andere kwestie dan de omvang daarvan en de vraag of er betaald is of niet.
Was discontering van de vakantiebijslag gebruikelijk?
14. SGS stelt met de
principale grief IIdat het ‘sinds jaar en dag gebruikelijk’ is binnen de onderneming dat de vakantiebijslag over de toeslagen verdisconteerd is in de genoemde percentages en niet afzonderlijk werd uitbetaald. Dit is ter verduidelijking en niet meer dan dat, in de Arbeidsvoorwaarden opgenomen. Deze gang van zaken werd door een ieder binnen de organisatie begrepen en heeft nimmer tot problemen geleid. De vakantiebijslag is dus al vanaf het in dienst treden van [geïntimeerde] begrepen in de toeslagen en uitbetaald. Van een wijziging van de arbeidsvoorwaarden is geen sprake, aldus nog steeds SGS.
14. [geïntimeerde] heeft betwist dat de verdiscontering gebruikelijk en duidelijk was. Deze betwisting vindt steun in het feit dat de Ondernemingsraad aan SGS om verduidelijking op dit punt heeft gevraagd. Kennelijk was dit ook voor de Ondernemingsraad niet duidelijk. Ook uit de notulen van de overlegvergadering van de Ondernemingsraad van 20 september 2016 volgt dat een en ander niet duidelijk was waarna 1.3.7. van de arbeidsvoorwaarden is gewijzigd.
14. Daar komt nog bij dat art. 7:626 BW de verplichting meebrengt dat de werkgever verplicht is bij elke voldoening van het in geld vastgestelde loon de werknemer een schriftelijke of elektronische opgave te verstrekken van het loonbedrag en van de gespecificeerde bedragen waaruit dit is samengesteld. Dat hier ook de vakantietoeslag apart gespecificeerd moet worden blijkt uit de wetgeschiedenis bij de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. In de Memorie van Toelichting staat:

De regering acht het nodig om de vereisten aan de loonstrook zoals opgenomen in artikel 7:626 BW te verduidelijken, zodat de werknemer en de toezichthouder beter inzicht krijgen in de betalingen en de aard en hoogte daarvan die zijn verricht ten gunste van de werknemer. (…) Anders dan in de WML is in het loonbegrip zoals dat in het BW wordt gehanteerd de vakantiebijslag begrepen. Omdat op de loonstrook gespecificeerd moet worden uit welke bedragen het loon is samengesteld, dient ook te worden aangegeven welk bedrag aan vakantiebijslag is uitbetaald. Net als op het minimumloon heeft de werknemer immers recht op uitbetaling van de vakantiebijslag. [1]
Tussen partijen staat vast dat in de loonstroken van [geïntimeerde] geen specificatie met betrekking tot de vakantiebijslag over de toeslagen is opgenomen. Bij deze stand van zaken heeft SGS onvoldoende concreet en feitelijk onderbouwd dat de verdiscontering altijd al gebruikelijk en duidelijk was en dat dit gebruik – los van de binding aan de Arbeidsvoorwaarden – tot gevolg heeft dat [geïntimeerde] aan die verdiscontering is gebonden.
17. Het hof verwerpt daarom het standpunt van SGS dat tussen partijen is afgesproken dat de vakantietoeslag was verdisconteerd in de uitbetaling van de toeslagen, omdat dit gebruikelijk was.. De principale grief II faalt daarom.
Zijn de arbeidsvoorwaarden gewijzigd?
18. SGS stelt subsidiair met de
principale grief IIIdat [geïntimeerde] is gebonden aan de Arbeidsvoorwaarden door de werking van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen dynamische incorporatiebeding. Door dat beding worden wijzigingen van de Arbeidsvoorwaarden, overeen te komen met de Ondernemingsraad, automatisch deel van de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] . In de Arbeidsvoorwaarden is opgenomen dat de vakantiebijslag over de toeslagen en/of de overwerkvergoeding verdisconteerd is in de genoemde percentages en [geïntimeerde] is daaraan in ieder geval vanaf 2016 gebonden, aldus nog steeds SGS.
18. Het hof verwerpt dit standpunt van SGS. Het incorporatiebeding is een beding in de zin van art. 7:613 BW en heeft dus niet tot gevolg dat [geïntimeerde] op voorhand en automatisch is gebonden aan met de Ondernemingsraad overeen te komen wijzigingen van de Arbeidsvoorwaarden. De instemming van de Ondernemingsraad kan in de weging van art. 7:613 BW een aanmerking te nemen omstandigheid zijn, maar ook niet meer dan dat [2] . Er is anders dan SGS betoogt geen reden om deze situatie gelijk te stellen aan die waarin door middel van een incorporatiebeding opvolgende collectieve arbeidsovereenkomsten bij voorbaat van toepassing worden verklaard, nog los van de vraag of ook in dat geval art. 7:613 BW van toepassing is. Bij incorporatie van een cao mag worden aangenomen dat deze is overeengekomen met een representatieve, deskundige en onafhankelijke vakorganisatie, waarmee is voorzien in de bescherming van de werknemer [3] . Dat is een wezenlijk verschil met arbeidsvoorwaarden die uitsluitend met een ondernemingsraad zijn overeengekomen.
20. SGS heeft geen beroep gedaan op art. 7:613 BW omdat zij van mening is dat deze bepaling niet van toepassing is. Evenmin heeft SGS een (onderbouwd) betoog ontwikkeld dat er op neerkomt dat zij bij de wijziging(en) van de Arbeidsvoorwaarden een zwaarwichtig belang heeft waarvoor het belang van [geïntimeerde] dat door de wijziging(en) zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Een beroep op art. 7:613 BW gaat dan ook niet op.
20. In de stellingen van SGS is niet te lezen dat een beroep op art. 7:611 BW [4] wordt gedaan. Ook de principale grief III slaagt dan niet.
Tussenconclusie
22. Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] nog recht heeft op verhoging van de toeslagen met 8% vakantiebijslag en op de uitbetaling daarvan.
Derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid
23. SGS betoogt met de
principale grief IVdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als de gehanteerde bedragen ter zake van de toeslagen verhoogd moeten worden met 8% en alsnog afzonderlijk en aanvullend moeten worden betaald. Dat zou vergaande financiële consequenties hebben omdat dit dan voor meer werknemers zou gelden. Dat zou tot een aanvullende kostenpost leiden van eenmalig € 500.000,-- en verder per jaar een bedrag tussen de € 50.000,-- en
€ 100.000,--. Daar komt bij dat de bestaande toeslagen al ruimschoots liggen boven het niveau van een
“aanvaardbare tegenprestatie voor de in dienstverband verrichte arbeid”. Door de wijziging van de WML per 1 januari 2018 is onbedoeld een recht op vakantiebijslag over een overwerkvergoeding ontstaan. Op grond van het voorgaande kan bijbetaling van de gevorderde vakantietoeslag niet gevergd worden, aldus nog steeds SGS.
23. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] deze grief niet zo hoeven te begrijpen dat alsnog een beroep op art. 7:613 BW en/of art. 7:611 BW werd gedaan.
23. Het beroep op art. 6:248 lid 2 BW faalt, om de volgende redenen in onderlinge samenhang beschouwd.
25.1.
De maatstaf is of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat SGS deze vakantiebijslag afzonderlijk en aanvullend moet betalen. Dit is een strenge maatstaf. Bij de toepassing van deze strenge maatstaf dient de civiele rechter de nodige terughoudendheid te betrachten.
25.2.
Het recht op deze vakantiebijslag is het gevolg van de toepassing van dwingend recht. Dit dwingt temeer tot terughoudendheid [5] .
25.3.
De gestelde financiële gevolgen van het toekennen van deze vakantiebijslag zijn van onvoldoende gewicht en betekenis. Dat SGS door het betalen van deze vakantiebijslag in ernstige financiële problemen zou komen is gesteld noch gebleken. De genoemde omvang van de kosten is op zichzelf beschouwd geen aanwijzing daarvoor. Zo is bij de mondelinge behandeling in hoger beroep namens SGS verklaard dat de loonsom van haar onderneming om en nabij een bedrag van € 80 miljoen betreft. De genoemde bedragen zijn een fractie daarvan.
25.4.
Op zichzelf is niet door [geïntimeerde] bestreden dat de door SGS betaalde salarissen en vergoedingen royaal zijn in vergelijking met andere branches en/of organisaties. Ook dit is van onvoldoende gewicht en betekenis.
25.5.
De kwestie van de wijziging van het wettelijk recht op vakantietoeslag over de overwerkvergoeding is niet relevant, omdat er al een contractueel recht op bestond (zie hiervoor r.o. 10 tot en met 12), zodat er van een wijziging op dit punt niet kan worden uitgegaan.
Schending klachtplicht?
26. Met
grief Ibetoogt SGS dat [geïntimeerde] de klachtplicht van art. 6:89 BW heeft geschonden. [geïntimeerde] wist of moest weten dat hij – zoals hij stelt – meer recht had op vakantiebijslag dan SGS hem betaalde, omdat hij maandelijks op zijn loonstroken kon zien dat deze vakantiebijslag niet werd betaald. Het gaat immers om de uitbetaling van toeslagen voor structureel door [geïntimeerde] uitgevoerd werk. Vanaf het moment dat [geïntimeerde] op zijn loonstrook kon zien dat niet alle vakantiebijslag werd betaald diende hij daarover te klagen. SGS behoefde zich niet meer in te stellen op een vordering als de onderhavige, aldus nog steeds SGS.
26. Het hof verwerpt het beroep van SGS op schending van de klachtplicht. Op grond van art. 7:626 BW en op grond van goed werkgeverschap [6] dient SGS aan [geïntimeerde] steeds een schriftelijke specificatie van het uitbetaalde loon te verstrekken, waaruit duidelijk blijkt waaruit het loonbedrag is samengesteld, waaronder de vakantiebijslag
(zie r.o. 16). Op de loonstroken staat niet dat de toeslagen en de overwerkvergoeding inclusief vakantiebijslag waren. Van [geïntimeerde] kon niet worden verlangd om (zelf) de Arbeidsvoorwaarden te raadplegen om te bezien of deze loonstroken juist waren. Op dit punt is van belang dat – zoals is geoordeeld in r.o. 14 tot en met 17 – niet is komen vast te staan dat ter zake van bedoelde vakantiebijslag sprake was van een gebruik of afspraak waaraan [geïntimeerde] was gebonden. Overigens, maar niet beslissend is - omdat een nadeel voor een beroep op de klachtplicht niet vereist is, maar wel een belangrijke mee te wegen omstandigheid [7] - dat onvoldoende is onderbouwd dat door het uitblijven van klachten van [geïntimeerde] de belangen van SGS onredelijk zijn geschaad, wat SGS stelt.
Slotsom
28. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [geïntimeerde] in de eerste aanleg terecht zijn toegewezen. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter om de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
28. Bij deze stand van zaken is de vermeerdering van eis ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar, behalve op het punt van de wettelijke verhoging. Immers, deze is verschuldigd op de wijze als door de wet bepaald. Er is geen aanleiding ter zake een verklaring voor recht te geven.
28. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van SGS. Dit aanbod ziet (a) in algemene termen op al haar stellingen en verder (b) concreet op de gang van zaken omtrent het overleg met de Ondernemingsraad en het gezamenlijk tot stand brengen van de Arbeidsvoorwaarden. Het algemene bewijsaanbod (a) is onvoldoende concreet op feiten gericht, zodat het om die reden wordt gepasseerd. Het bewijsaanbod (b) wordt ook gepasseerd, omdat als het aangeboden bewijs wordt geleverd dit niet tot een of meer andere oordelen zal leiden. Anders gezegd: dit bewijsaanbod (b) is niet ter zake dienend.
28. Kortom, het
principale hoger beroepfaalt en het
incidenteel hoger beroepslaagt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en de vermeerderde eis zal worden toegewezen, als hierna bepaald.
28. Bij deze uitkomst past dat SGS in de proceskosten in zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep wordt veroordeeld. De kosten van het incidenteel hoger beroep zullen op nihil worden gesteld omdat het debat daarin niet wezenlijk afwijkt van dat in het principaal hoger beroep. Dit arrest zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

Beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2022;
  • verklaart voor recht dat SGS vanaf periode 2021-4 vakantiebijslag over de ploegentoeslag, bonus en overwerkvergoeding aan [geïntimeerde] verschuldigd is;
  • veroordeelt SGS in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 343,-- aan griffierecht en € 2.366,-- aan salaris advocaat (2 punten, tarief II);
  • veroordeelt SGS in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op nihil;
  • wijst af het meer of anders gevorderde;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, M. Verkerk en A.R. Houweling en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.MvT, Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 108, nr. 3, blz. 8 en 9.
2.HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:72 (Fairplay II), r.o. 1.5.4.
3.Vergelijk HR 20 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF2166, r.o. 3.3.
4.HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1759.
5.Vergelijk HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:1374.
6.HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:BY4600, r.o. 4.2.5.
7.Zie noot 6, r.o. 4.2.4.