In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2020 uitspraak gedaan op verzoek tot herstel of aanvulling van eerdere uitspraken van 29 november 2019, waarin het cassatieberoep van Fair Play Centers B.V. en Janshen-Hahnraths Exploitatie B.V. werd verworpen. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat S.F. Sagel, stelden dat niet alle cassatiemiddelen in de eerdere uitspraken inhoudelijk waren behandeld. Dit betrof vier zaken, genummerd 18/02224, 18/02225, 18/02226 en 18/02236, waarbij de werknemers, vertegenwoordigd door verschillende advocaten, als verweerders optraden.
De Hoge Raad overwoog dat de onderdelen van de cassatiemiddelen die stelden dat het hof niet had meegewogen dat de ondernemingsraad met de wijziging had ingestemd, niet op een wijze waren behandeld die aanleiding gaf tot herstel. De Hoge Raad concludeerde dat het hof in zijn eerdere oordelen voldoende had onderbouwd dat de wijziging van de arbeidsvoorwaarden voor de werknemers een substantiële inkomensachteruitgang betekende, en dat er geen bedrijfseconomische noodzaak was voor deze wijziging. De Hoge Raad wees het verzoek tot herstel of aanvulling af, zonder kostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de belangenafweging tussen werkgever en werknemer bij wijzigingen in arbeidsvoorwaarden, en de rol van de ondernemingsraad in dit proces. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijkheid biedt over de vereisten voor een zwaarwichtig belang bij een eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden.