ECLI:NL:GHDHA:2023:1754

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
200.317.032/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek in hoger beroep over ontbinding operational leaseovereenkomst en schadevergoeding toekomstige leasetermijnen

In deze zaak heeft Grenkefinance N.V. (hierna: Grenke) in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam, waarin de vorderingen van Grenke deels zijn toegewezen. Grenke had in 2021 een operational leaseovereenkomst gesloten met [Verweerder], die zijn betalingsverplichtingen niet nakwam. Grenke heeft de overeenkomst ontbonden en vorderde betaling van zowel vervallen als toekomstige leasetermijnen. [Verweerder] is in beide procedures verstek gegaan.

De kantonrechter heeft de vorderingen van Grenke deels toegewezen, maar de toekomstige leasetermijnen afgewezen op grond van de ontbinding van de overeenkomst. Grenke is het hier niet mee eens en vordert in hoger beroep volledige toewijzing van haar vorderingen, inclusief de toekomstige leasetermijnen. Het hof oordeelt dat de toekomstige termijnen, conform de algemene voorwaarden van Grenke, wel degelijk verschuldigd zijn, omdat deze niet in strijd zijn met de wet.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover het de toekomstige leasetermijnen betreft en wijst de vordering van Grenke in hoger beroep toe. Het hof veroordeelt [Verweerder] tot betaling van een totaalbedrag van € 2.428,10, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt [Verweerder] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 5 september 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.317.032/01
Zaaknummer rechtbank : 9875147\ CV EXPL 22-14895
Arrest van 5 september 2023
in de zaak van
Grenkefinance N.V.,
gevestigd in Vianen, gemeente Vijfheerenland,
appellante,
advocaat: mr. O.J.W. Reijnders, kantoorhoudend in Eindhoven,
tegen
[Verweerder] handelend onder de naam […],
wonend [woonplaats],
verweerder,
niet in hoger beroep verschenen.
Het hof zal partijen hierna noemen Grenke en [Verweerder] .

1.De zaak in het kort

1.1
Partijen hebben in 2021 een operational leaseovereenkomst gesloten. [Verweerder] heeft niet voldaan aan zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst, waarna Grenke de ontbinding daarvan buitengerechtelijk heeft ingeroepen. Grenke heeft onder meer betaling van de volgens haar verschuldigde (vervallen en toekomstige) leasetermijnen gevorderd. [Verweerder] heeft zowel in de procedure voor de kantonrechter als in hoger beroep verstek laten gaan.
1.2
De kantonrechter heeft de vorderingen deels toegewezen. In hoger beroep gaat het met name om de vraag of de toekomstige leasetermijnen ook verschuldigd zijn. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 22 september 2022, waarmee Grenke in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2022;
  • de memorie van grieven van Grenke, met bijlagen;
  • de verstekverlening tegen [Verweerder] .

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Grenke heeft in maart 2021 met [Verweerder] een operational leaseovereenkomst gesloten voor een computer (een zogeheten Macbook). Het leaseobject was en bleef gedurende de looptijd van de leaseovereenkomst juridisch en economisch eigendom van Grenke.
3.2
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Grenke van toepassing. In artikel 11 is onder meer bepaald dat bij ontbinding van het contract Grenke recht heeft op onmiddellijke betaling van een schadevergoeding, bestaande uit de vervallen nog niet betaalde huurtermijnen en de huurtermijnen die [Verweerder] bij het in stand houden van het contract gehouden zou zijn te voldoen, vermeerderd met rente en kosten, waaronder de kosten die Grenke moet maken in verband met de ontbinding van de overeenkomst.
3.3
[Verweerder] heeft ondanks herhaald verzoek niet voldaan aan de betalingsverplichting, voortvloeiende uit de overeenkomst. Grenke heeft de overeenkomst ontbonden bij brief van 18 juni 2021 en aangezegd dat het leaseobject moet worden geretourneerd en dat het verschuldigde moet worden voldaan. Daarbij is ook aanspraak gemaakt op betaling van de toekomstige, nog niet vervallen leasetermijnen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Grenke heeft [Verweerder] gedagvaard en gevorderd, samengevat,
een verklaring voor recht dat de operational leaseovereenkomst is ontbonden;
veroordeling van [Verweerder] tot betaling aan Grenke van
€ 1.791,83 voor resterende achterstallige en toekomstige termijnen, met rente vanaf 4 mei 2022,
€ 336,27 aan incassokosten, exclusief btw,
€ 160,74 aan rente tot 4 mei 2022,
€ 300 aan contractuele boete en
de proceskosten;
veroordeling van [Verweerder] tot afgifte van het leaseobject binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag met een maximum van € 5.000.
4.2
De kantonrechter heeft de vorderingen onder A en C toegewezen. De vordering onder B is toegewezen tot een bedrag van € 127,37, vermeerderd met de wettelijke rente, op grond van de volgende overwegingen:
  • Na ontbinding van de overeenkomst op 18 juni 2021 is er geen grond meer voor toewijzing van de toekomstige leasetermijnen. Wel toewijsbaar is een bedrag van € 237,37 aan achterstallige termijnen ten tijde van de ontbinding.
  • De contractuele boete van € 300 is ook toewijsbaar.
  • De gevorderde incassokosten kunnen slechts tot een bedrag van € 40 worden toegewezen, dit in verband met de lagere toewijsbare hoofdsom.
  • In totaal is dus een bedrag van € 127,37 toewijsbaar, te weten € 237,37 plus € 40 plus € 300 minus de betaling van € 450.
  • Omdat Grenke van een onjuist bedrag aan hoofdsom is uitgegaan, is het gevorderde bedrag van € 160,74 aan vervallen rente niet toewijsbaar (in het vonnis staat abusievelijk een bedrag van € 336,27 aan vervallen rente genoemd maar dat is een kennelijke vergissing omdat dit het bedrag aan gevorderde incassokosten betreft).
Dit heeft geleid tot een veroordeling van [Verweerder] tot betaling aan Grenke van een bedrag van € 127,37,
“vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens na elke credit- en debetmutatie heeft uitgestaan, vanaf de dag van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening”.[Verweerder] is in de proceskosten veroordeeld.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
Grenke is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Grenke vordert in hoger beroep dat haar vorderingen alsnog volledig worden toegewezen, met veroordeling van [Verweerder] in de kosten, inclusief de nakosten. De enige grief van Grenke houdt samengevat in dat de kantonrechter ten onrechte [Verweerder] niet heeft veroordeeld tot betaling van de toekomstige leasetermijnen. Omdat de kantonrechter is uitgegaan van een te laag bedrag aan hoofdsom, heeft hij, zo begrijpt het hof de stellingen van Grenke, ten onrechte ook een te laag bedrag aan incassokosten en rente toegewezen.

6.Beoordeling in hoger beroep

Inleidende opmerkingen

6.1
[Verweerder] heeft zowel in de procedure voor de kantonrechter als in hoger beroep verstek laten gaan en heeft de stellingen van Grenke dus onweersproken gelaten. Ook in hoger beroep geldt dat de rechter in een verstekzaak de vordering toewijst, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv in verbinding met artikel 353 Rv).
6.2
De beslissingen van de kantonrechter die in het voordeel van Grenke zijn, vallen buiten de omvang van dit hoger beroep. Het gaat daarbij om:
  • de toewijzing van vordering A (verklaring voor recht dat de overeenkomst is ontbonden) en vordering C (afgifte leaseobject);
  • de toewijzing van de achterstallige termijnen van € 237,37 plus het oordeel dat hierover wettelijke rente is verschuldigd (deel van vordering B);
  • de toewijzing van de contractuele boete van € 300 plus het oordeel dat hierover wettelijke rente is verschuldigd (ook deel van vordering B);
  • het oordeel dat over de buitengerechtelijke incassokosten wettelijke rente is verschuldigd, en
  • de veroordeling van [Verweerder] in de proceskosten in eerste aanleg.
6.3
Dat Grenke in haar memorie van grieven bij de begroting van haar vordering uitgaat van een lager bedrag aan achterstallige termijnen dan toegewezen (€ 137,54 in plaats van € 237,37), maakt dit niet anders. Het verbod van reformatio in peis laat immers niet toe dat Grenke door haar hoger beroep in een ongunstiger positie komt te verkeren, terwijl uit de appeldagvaarding en memorie van grieven niet blijkt dat zij afstand doet van het meerdere. De omstandigheid dat Grenke in het petitum vraagt om “alsnog” volledige toewijzing van haar vorderingen, wijst juist op het tegendeel.
6.4
Het gaat in hoger beroep dus alleen nog om de vraag of ook de toekomstige termijnen ad € 2.004,46 (inclusief btw) toewijsbaar zijn en, daarmee samenhangend, om de daarover toewijsbare rente en om de omvang van de incassokosten.
Inhoudelijk
6.5
De kantonrechter heeft de toekomstige termijnen afgewezen op de grond dat de leaseovereenkomst is ontbonden bij de onder 3.3 genoemde brief en Grenke teruggave van het leaseobject vordert. De kantonrechter was van oordeel dat Grenke na de ontbinding van de overeenkomst geen nakoming meer kan vorderen.
6.6
Grenke heeft aangevoerd dat artikel 11 van de algemene voorwaarden verplicht om in geval van ontbinding een gefixeerde schadevergoeding bestaande uit de vervallen en toekomstige leasetermijnen te betalen. Een dergelijk beding is in de branche gebruikelijk en redelijk, komt niet voor op de zwarte of grijze lijst (artikelen 6:236 en 237 BW) en is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad toelaatbaar, aldus Grenke.
6.7
Dit betoog is niet weersproken door [Verweerder] en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De toekomstige termijnen ad € 2.004,46 (inclusief btw) zijn dus wel verschuldigd. Dit betekent ook dat de door Grenke berekende hoofdsom van meet af aan juist was en dat de kantonrechter de met die hoofdsom samenhangende, in eerste aanleg berekende incassokosten ten onrechte niet heeft toegewezen.
6.8
Wat betreft die hoofdsom geldt nog het volgende. In hoger beroep heeft Grenke haar vordering opnieuw gespecificeerd, waarbij zij aan de post achterstallige en toekomstige termijn een bedrag van € 100 aan ontbindingskosten heeft toegevoegd. Voor zover Grenke heeft bedoeld haar eis wat betreft de vervallen en toekomstige termijnen te vermeerderen, geldt dat zo’n eisvermeerdering is uitgesloten als de wederpartij in hoger beroep niet is verschenen, tenzij eiser de vermeerdering tijdig bij exploot aan die wederpartij kenbaar heeft gemaakt, rekening houdend met de termijnen van artikel 120 lid 3 Rv (zie artikel 130 Rv in verbinding met artikel 353 Rv). Dat dit is gebeurd is niet gesteld of gebleken. Daar komt bij dat het petitum evenmin duidt op een eisvermeerdering (zie 6.3 hierboven). De ontbindingskosten zijn reeds om deze reden niet toewijsbaar.
6.9
Wat betreft de rente over de hoofdsom overweegt het hof het volgende. Grenke heeft een bedrag van € 160,74 aan (tot 4 mei 2022) vervallen wettelijke handelsrente gevorderd en daarnaast de wettelijke handelsrente vanaf 4 mei 2022. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van het bedrag van € 160,74 afgewezen, omdat Grenke van een onjuist bedrag aan hoofdsom zou zijn uitgegaan. Uit het bovenstaande volgt dat deze motivering van de kantonrechter geen stand kan houden omdat ook de toekomstige termijnen verschuldigd zijn, zodat over dat meerdere eveneens rente verschuldigd is. Dat leidt er echter niet toe dat het bedrag van € 160,74 alsnog zal worden toegewezen. Dit bedrag betreft namelijk in zijn geheel wettelijke handelsrente en voor vergoeding van wettelijke handelsrente bestaat geen grond waar het gaat om de toekomstige termijnen. Artikel 6:119a BW betreft immers alleen de primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst (in dit geval dus de achterstallige termijnen) en niet andere geldelijke verplichtingen. Voor zover de vordering van Grenke er dus toe strekt dat [Verweerder] wettelijke handelsrente is verschuldigd over het in hoger beroep alsnog toe te wijzen bedrag aan toekomstige termijnen, is die vordering dan ook ongegrond. Verder geldt dat Grenke geen grief heeft gericht tegen het (impliciete) oordeel van de kantonrechter dat over achterstallige termijnen geen handelsrente maar de “gewone” wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is verschuldigd en dat dit oordeel daarom in stand blijft. De slotsom is dat [Verweerder] alleen wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW verschuldigd is en wel op de wijze zoals hierna vermeld.
6.1
In de procedure bij de kantonrechter heeft Grenke een bedrag van € 336,27 aan incassokosten gevorderd. In de in de memorie van grieven opgenomen specificatie van haar vordering heeft Grenke een bedrag van € 253,80 genoemd. Dit zou kunnen wijzen op een eisvermindering. Daar staat echter tegenover dat Grenke in haar memorie van grieven (onder 3 en 4) betoogt dat zij alsnog de bij de kantonrechter volledig gevorderde incassokosten toegewezen wil krijgen. Dit wordt ook bevestigd door het petitum. De vordering tot betaling van € 336,27 aan incassokosten komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof zal daarom [Verweerder] veroordelen om dit bedrag aan Grenke te betalen.
Conclusie en proceskosten
6.11
Een en ander leidt ertoe dat de kantonrechter vordering B ten onrechte slechts heeft toegewezen voor een bedrag van € 127,37. Het hof zal het vonnis in zoverre (derde onderdeel van het dictum, alsmede het vijfde onderdeel voor zover daar staat dat het meerdere wordt afgewezen) vernietigen en opnieuw rechtdoende [Verweerder] veroordelen tot een bedrag van (€ 237,37 aan achterstallige termijnen plus € 2.004,46 aan toekomstige termijnen plus € 300 aan contractuele boete plus € 336,27 aan incassokosten minus € 450 aan betalingen, is totaal) € 2.428,10, te vermeerderen met de wettelijke rente op de hierna vermelde wijze.
6.12
Het hof zal [Verweerder] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd. De veroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, eveneens zoals gevorderd.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2022 voor zover [Verweerder] daarin is veroordeeld tot betaling aan Grenke van € 127,37, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens na elke credit- en debetmutatie heeft uitgestaan, vanaf de dag van verzuim tot de dag van algehele voldoening (derde deel van het dictum) en voor zover daarbij het méér gevorderde is afgewezen (laatste deel van het dictum), en
in zoverre opnieuw recht doende:
  • veroordeelt [Verweerder] tot betaling aan Grenke van een bedrag van € 2.428,10, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens na elke credit- en debetmutatie heeft uitgestaan, vanaf de dag van verzuim tot de dag van algehele voldoening;
  • bekrachtigt het vonnis voor het overige;
  • veroordeelt [Verweerder] in de kosten van dit hoger beroep, tot op heden aan de kant van Grenke begroot op € 783 aan griffierecht, € 110,39 aan verschotten en € 836 aan salaris advocaat en op € 173 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 90 indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
  • verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, D. Aarts en F.M. Bus en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2023 in aanwezigheid van de griffier.