ECLI:NL:GHDHA:2023:1672

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
200.304.435/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap en ontvankelijkheid in hoger beroep ondanks te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een minderjarige. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Den Haag aangevochten, waarin zijn vaderschap over de minderjarige niet werd erkend. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft het gezag over de minderjarige en heeft de man betwist als de biologische vader. De man heeft op 9 december 2021 hoger beroep ingesteld, maar de vrouw stelde dat hij niet-ontvankelijk was omdat hij de griffierechten niet tijdig had voldaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat, ondanks de te late betaling, de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat het hof de behandeling van de zaak heeft voortgezet.

De zaak betreft ook de vraag of de DNA-test, die is uitgevoerd om het vaderschap vast te stellen, rechtsgeldig is. De rechtbank had eerder bepaald dat de man de verwekker is van de minderjarige op basis van het DNA-onderzoek. De man heeft in hoger beroep zijn bezwaren tegen de DNA-afnameprocedure naar voren gebracht, maar het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het DNA-onderzoek aan de vereisten voldoet. Het hof heeft de grieven van de man verworpen en de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de proceskosten tussen partijen zijn gecompenseerd.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtsgeldige procedures bij DNA-onderzoek en de gevolgen van tijdige betaling van griffierechten in hoger beroep. Het hof heeft de belangen van de minderjarige en de rechtszekerheid in deze zaak vooropgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.304.435/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 19-5875
Zaaknummer rechtbank : C/09/578348
beschikking van de meervoudige kamer van 30 augustus 2023
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M. Bossers te Rotterdam
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] (Filipijnen),
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.G. Groen te Den Haag.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. [bijzondere curator] ,
advocaat te Den Haag, in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarige [minderjarige] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (eind)beschikking van 10 september 2021 van de rechtbank Den Haag, uitgesproken onder voornoemd zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 9 december 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 13 april 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De bijzondere curator heeft op 13 april 2023 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 14 februari 2022 met bijlagen, ingekomen op 15 februari 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 2 maart 2022 met bijlagen, ingekomen op 3 maart 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 12 juli 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.M. Bossers;
- de advocaat van de vrouw, mr. R.G. Groen.
Omdat de vrouw in het buitenland verblijft, heeft zij de zitting bijgewoond via een Teams-verbinding.
Bijzondere toegang is verleend aan een kantoorgenote van mr. Bossers, mevrouw M. Nolan.
De raad is conform zijn berichtgeving van 13 juli 2023 niet ter zitting verschenen.
2.6
Na de mondelinge behandeling is, zoals besproken ter zitting, nog een journaalbericht van de zijde van de man van 25 juli 2023 met bijlagen ingekomen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De vrouw en de man hebben een affectieve relatie gehad.
3.3
Uit verzoekster is geboren de thans nog minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , Filipijnen (hierna: [minderjarige] ).
3.4
[minderjarige] is niet erkend.
3.5
De vrouw heeft van rechtswege het gezag over [minderjarige] .
3.6
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw en [minderjarige] hebben beiden de Filipijnse nationaliteit.
3.7
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 oktober 2019 is mr. [bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator teneinde de minderjarige ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te vertegenwoordigen.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 2 maart 2020 is (onder meer) een DNA-onderzoek bevolen met betrekking tot het eventuele verwekkerschap van [minderjarige] door de man.
4.2
Bij beschikking van voormelde rechtbank van 25 mei 2020 is het verzoek van de man, om hem toestemming te verlenen om tussentijds van de tussenbeschikking van 2 maart 2020 hoger beroep in te stellen, afgewezen.
4.3
Bij beschikking van 5 maart 2021 heeft voormelde rechtbank de deskundige, verbonden aan [deskundigenkantoor] , verzocht een aantal vragen te beantwoorden met betrekking tot de afname-procedure van het DNA van de minderjarige.
4.4
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in deze procedure van belang, het vaderschap van de man over de op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , Filipijnen uit de vrouw geboren minderjarige [minderjarige] vastgesteld.
4.5
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te beslissen dat [minderjarige] niet door de man is verwekt, en dat de man noch de biologische, noch de juridische vader van [minderjarige] is. Kosten rechtens.
4.6
Het verweer van de vrouw strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn hoger beroep, dan wel tot afwijzing van het in hoger beroep meer of anders verzochte, alsmede tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.7
Het verweer van de bijzondere curator strekt tot afwijzing van het hoger beroep van de man.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat hij niet binnen de daarvoor geldende termijnen de griffierechten heeft voldaan. De man voert gemotiveerd verweer. Volgens de man heeft hij de oorspronkelijke griffierechtnota van 29 december 2021 nimmer ontvangen, doch is deze eerst tegelijk met de aanmaning van 26 januari 2022 bij zijn advocaat binnengekomen. De aanmaning heeft de man vervolgens van zijn advocaat ontvangen en deze is op 11 februari 2022 door de man betaald. Volgens de man zijn de griffierechten dan ook tijdig voldaan.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Hoewel de man enkel feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die in zijn risicosfeer liggen, is het hof in deze zaak van oordeel dat de man toch kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. Nadat is gebleken dat de griffierechten niet tijdig zijn voldaan, heeft het hof de behandeling van de zaak voortgezet. Beide partijen hebben stukken bij het hof ingediend en de zaak is vervolgens op zitting gepland en inhoudelijk behandeld. Het hof is van oordeel dat nu de zaak zich al in dit stadium bevindt, een niet-ontvankelijkverklaring van de man tot een voor hem onbillijke situatie zal leiden. Het hof verwijst hiertoe nog naar de uitspraak van de Hoge Raad van 18 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3630,
NJ2016/33). Het hof zal dan ook het beroep van de man inhoudelijk beoordelen.
Na de zitting ingekomen stukken
5.3.
Het hof heeft ter zitting de man in de gelegenheid gesteld om het deskundigenrapport van [deskundigenkantoor] en het verweerschrift van de bijzondere curator in eerste aanleg nog over te leggen. Voor zover de man nog andere stukken heeft overgelegd en voor zover daarbij nog een nadere reactie is gegeven door de advocaat van de man, zal het hof die stukken en die reactie buiten beschouwing gelaten omdat daarvoor geen toestemming was verleend.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.4
Vanwege het internationaal karakter van de zaak dient het hof ambtshalve vast te stellen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om van de onderhavige zaak kennis te nemen. Aangezien de gewone verblijfplaats van de man in Nederland was gelegen ten tijde van het inleiden van de procedure, komt de Nederlandse rechter in dit geval internationale bevoegdheid toe op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.5
Dat ingevolge het bepaalde in artikel 10:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Filipijns recht van toepassing is op de vraag of en onder welke voorwaarden ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, zoals de rechtbank heeft overwogen, is niet in geschil.
Het vaderschap over [minderjarige]
5.6
De rechtbank overwoog in eerste aanleg (onder meer) dat uit het verwantschapsonderzoek dat door [deskundigenkantoor] is verricht volgt dat praktisch is bewezen dat de man de verwekker is van [minderjarige] . Volgens de rechtbank voldoet het DNA-deskundigenrapport (hierna: het rapport) aan de daaraan te stellen eisen. Vervolgens heeft de rechtbank het vaderschap van de man over [minderjarige] vastgesteld.
5.7
De grieven van de man in het hoger beroep richten zich (voornamelijk) op de DNA-afnameprocedure die heeft plaatsgevonden op de Nederlandse ambassade in [plaats] (Filipijnen). Volgens de man is de in het rapport genoemde arts niet bekend bij het ziekenhuis waarvan [deskundigenkantoor] aangeeft dat deze arts daar werkzaam zou zijn. De man betwist dat de arts geregistreerd als arts nu de man de naam van de arts niet heeft kunnen terugvinden in de daartoe bestemde registers. De man stelt voorts vragen bij de identificatie van de vrouw en [minderjarige] door de betrokken medewerkers bij de DNA-afnameprocedure op de ambassade in [plaats] . Er is een foto overgelegd van een minderjarige van wie wangslijm is afgenomen, maar volgens de man betreft dat een andere minderjarige en niet [minderjarige] . [deskundigenkantoor] heeft zich aldus niet aan de protocollen gehouden die de Nederlandse ambassades in het buitenland in acht moeten nemen bij DNA-afnames. De man betwist tot slot nog dat de DNA-afname in december 2020 daadwerkelijk op de ambassade in [plaats] heeft plaatsgevonden nu deze ambassade op dat moment gesloten was in verband met de coronamaatregelen. Voorts ontbreekt volgens de man een handtekening van een medewerker van de ambassade die getuige was op het formulier, hetgeen vereist is. De vrouw voert gemotiveerd verweer.
5.8
Het hof overweegt als volgt. In hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gekomen, ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De rechtbank heeft uitvoerig overwogen op grond waarvan zij tot de conclusie is gekomen dat het rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat op grond van dat rapport kan worden geconcludeerd dat de man de verwekker is van [minderjarige] . De rechtbank heeft daarbij nog in een tussenbeschikking van 5 maart 2021 naar aanleiding van het verweer van de man tegen het deskundigenrapport vragen gesteld aan [deskundigenkantoor] over de gevolgde procedure bij DNA-afname. Deze zijn vervolgens door de deskundige beantwoord. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze – na een eigen afweging – tot de zijne. In hoger beroep is door de man niets aangevoerd dat tot een ander oordeel zou moeten leiden. In hoger beroep heeft de man geen nieuwe stellingen naar voren gebracht, maar heeft hij zich slechts beperkt tot het herhalen van de standpunten die hij reeds in eerste aanleg aanvoerde. Het hof overweegt voorts nog het volgende.
Uit het rapport van [deskundigenkantoor] volgt dat het vaderschap van de man over [minderjarige] praktisch bewezen is, hetgeen wil zeggen dat er een waarschijnlijkheid van het ouderschap van de man bestaat van 99,99%. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het rapport aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Het hof ziet aanleiding aan te sluiten bij de door de rechtbank volgens haar vaste beleid gehanteerde criteria voor een rechtsgeldige DNA-test (zie hiervoor onder meer de uitspraken van de Rechtbank Den Haag, 27 maart 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:3588, Rechtbank Den Haag, 6 september 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:11153 en Rechtbank Noord-Holland, 25 oktober 2017: ECLI:NL:RBNHO:2017:8922). Uit de stukken behorende bij het rapport blijkt afdoende dat er een verifieerbare identificatie van de vrouw en van [minderjarige] op de ambassade in [plaats] heeft plaatsgevonden alsook dat er een arts bij de afname van het DNA betrokken is geweest. Aan de stelling van de man dat de door [deskundigenkantoor] genoemde arts, [naam 1] , niet bestaat dan wel niet werkzaam is als arts, gaat het hof voorbij. Niet alleen is de man, zoals ook de bijzondere curator opmerkt, door te zoeken op de naam [naam 2] respectievelijk [naam 3] uitgegaan van een verkeerde spelling van de naam van de arts, maar tevens volgt ook uit het door de vrouw overgelegde registratiebewijs en de lijst van artsen dat er ene [naam 1] als arts is ingeschreven. Anders dan de man stelt, blijkt uit de door de vrouw overgelegde stukken dat de ambassade in december 2020 open was. Immers, volledig in samenspraak met [deskundigenkantoor] en de advocaat van de man is op 10 december 2020 een concrete afspraak voor DNA-afname op de ambassade gemaakt. Ter zitting in hoger beroep voert de man voorts en voor het eerst nog aan dat er sprake zou zijn van een ambassademedewerker die zou hebben meegewerkt aan het frauderen met de DNA-afname op de ambassade. Het hof gaat aan deze stelling voorbij nu de man deze stelling niet in zijn grieven heeft betrokken en hij voorts nalaat om deze stelling op enigerlei wijze nader te onderbouwen. Naar het oordeel van het hof is er dan ook sprake van een rechtsgeldige DNA-test en is komen vast te staan dat de man de verwekker is van [minderjarige] . Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten
5.9
Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, H.J.M. Smid-Verhage en B. du Fossé, bijgestaan door mr. A.M. Sipkes-Kerkman als griffier en is op 30 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.