Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
5.De motivering van de beslissing
NJ2016/33). Het hof zal dan ook het beroep van de man inhoudelijk beoordelen.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een minderjarige. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Den Haag aangevochten, waarin zijn vaderschap over de minderjarige niet werd erkend. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft het gezag over de minderjarige en heeft de man betwist als de biologische vader. De man heeft op 9 december 2021 hoger beroep ingesteld, maar de vrouw stelde dat hij niet-ontvankelijk was omdat hij de griffierechten niet tijdig had voldaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat, ondanks de te late betaling, de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat het hof de behandeling van de zaak heeft voortgezet.
De zaak betreft ook de vraag of de DNA-test, die is uitgevoerd om het vaderschap vast te stellen, rechtsgeldig is. De rechtbank had eerder bepaald dat de man de verwekker is van de minderjarige op basis van het DNA-onderzoek. De man heeft in hoger beroep zijn bezwaren tegen de DNA-afnameprocedure naar voren gebracht, maar het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het DNA-onderzoek aan de vereisten voldoet. Het hof heeft de grieven van de man verworpen en de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de proceskosten tussen partijen zijn gecompenseerd.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtsgeldige procedures bij DNA-onderzoek en de gevolgen van tijdige betaling van griffierechten in hoger beroep. Het hof heeft de belangen van de minderjarige en de rechtszekerheid in deze zaak vooropgesteld.