ECLI:NL:GHDHA:2023:1609

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
22-001532-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens gebrek aan actuele bedreiging voor fundamenteel belang van de samenleving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden wegens verblijf als vreemdeling in Nederland zonder de juiste documenten. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof oordeelde anders. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit op 10 maart 2022 geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde. Het hof baseerde zich op eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de beoordeling van de bedreiging niet alleen op het moment van de zitting, maar ook op het moment van de tenlastelegging moet plaatsvinden. De verdachte had in de periode tussen de ongewenstverklaring en het tenlastegelegde feit geen strafbare feiten gepleegd die een bedreiging vormden. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001532-22
Parketnummer: 10-060974-22
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [datum].
Volgens mededeling van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep: feitelijk verblijvende te België, adres onbekend.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te Rotterdam, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden
- dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF
- dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 september 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2724, heeft de raadsman betoogd dat de strafrechter de aanwezigheid van de actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving moet beoordelen op de datum van het onderzoek ter terechtzitting.
Naar het oordeel van het hof berust dit betoog op een onjuiste lezing van het arrest van 19 september 2022. Het hof legt dat als volgt uit.
De strafrechter dient te beoordelen of de beschikking tot ongewenstverklaring niet (evident) in strijd is met het Unierecht op het moment van uitvaardigen van deze beschikking. Dit betekent dat de vraag of er sprake is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving
op het moment van uitvaardigen van deze beschikking– in casu 26 maart 2020 – in volle omvang ter beoordeling staat voor de strafrechter. Voorts dient de strafrechter te beoordelen of de ongewenstverklaring (ook)
ten tijde van de tenlastegelegde gedraging– in casu 10 maart 2022 – niet in strijd is met rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht. Het onderzoek strekt zich eveneens uit tot de vraag of het gedrag van de verdachte op laatstbedoeld moment nog altijd een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde. De strafrechter moet, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet het moment van het onderzoek ter terechtzitting als slotmoment van de te beoordelen periode nemen. Het hof verwijst in dit verband ook naar HR 9 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:687 (r.o. 2.3 en 2.4.1).
Voor het zojuist bedoelde onderzoek is derhalve in het bijzonder van belang wat er kan blijken van het gedrag van de verdachte in de periode tussen de twee genoemde data (die van de ongewenstverklaring en die van het tenlastegelegde feit). In een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 juli 2023 komt maar één strafbaar feit voor waarvan de pleegdatum gelegen is binnen de bedoelde periode. Het gaat hier om een overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, gepleegd op 21 december 2021. Voor dit feit is aan de verdachte bij arrest van 7 december 2022 een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Naar het oordeel van het hof kan uit deze veroordeling voor dit specifieke feit niet worden afgeleid dat de verdachte op 10 maart 2022 (nog steeds) een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde.
Objectieve gegevens die tot een ander oordeel zouden moeten leiden kan het hof niet ontlenen aan het in deze zaak opgemaakte politiedossier. Ook overigens beschikt het hof niet over dergelijke gegevens.
Het bovenstaande betekent dat het ervoor gehouden moet worden dat – voor zover van belang voor de beoordeling van de tenlastelegging – de verklaring d.d. 26 maart 2020 van verdachte tot ongewenst vreemdeling niet is geschied ‘op grond van een wettelijk voorschrift’ zoals bedoeld in artikel 197 Sr, hetgeen ertoe leidt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. V.M. de Winkel, mr. G.C. Haverkate en mr. M.A.C.L.M. Bonn, in bijzijn van de griffier mr. R. Dieteren.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 augustus 2023.
Mr. M.A.C.L.M. Bonn is buiten staat dit arrest te ondertekenen.