De maatschappij is geen vergoeding verschuldigd:(…)4.9 voor schade door brand, blikseminslag, ontploffing en kortsluiting aan motorrijtuigen bestemd voor de verkoop voor zover die motorrijtuigen zich bevinden in een gebouw of op een terrein van of in gebruik bij de verzekeringnemer.
(…)”
4. NN beroept zich op de uitsluiting als vermeld in artikel 4.9 van de polisvoorwaarden rubriek Casco (hierna: artikel 4.9), en stelt zich op het standpunt dat uit artikel 4.9 voortvloeit dat de garageverzekering onder de rubriek Casco geen dekking biedt voor schade aan de handelsvoorraad van Astarte als gevolg van brand.
5. Astarte betwist dit, en voert in dit verband de volgende verweren:
NN heeft nooit eerder, ook niet in haar brief van 29 april 2011 waarin ze het verzoek van Astarte om vergoeding van de brandschade na een uitgebreid onderzoek afwees, een beroep gedaan op het ontbreken van dekking onder de garageverzekering op grond van artikel 4.9. Bovendien heeft NN in haar conclusie van antwoord zelf gesteld dat, als het beroep van NN op het schenden van de mededelingsplicht niet opgaat, Astarte recht heeft op vergoeding van haar schade onder de polissen. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid en met een behoorlijke procesorde dat NN zich na deze uitputtende procedure alsnog op artikel 4.9 beroept;
Een redelijke uitleg van de verzekeringsovereenkomst brengt mee dat schade door brand aan motorrijtuigen in het gebouw of op het terrein van Astarte wel gedekt is. In de index van de algemene voorwaarden van de garageverzekering wordt de ‘rubriek casco’ genoemd ‘Eigen motorrijtuigen en handelsvoorraad’. Daarvan is sprake. Verder staat op het polisblad de clausule vermeld:
“CASCO HANDELSVOORRAADHET BEPAALDE IN ARTIKEL 2 (…) IS ALLEEN VAN TOEPASSING VOOR MOTORRIJTUIGEN BESTEMD VOOR DE VERKOOP EN ZICH BEVINDEN IN EEN GEBOUW OF OP HET TERREIN VAN VERZEKERINGNEMER EN INDIEN ER GEREDEN WORDT MET HET HANDELAARSKENTEKEN DIE OP NAAM STAAT VAN DE VERZEKERINGNEMER.”Uit deze clausule volgt dat de door Astarte geleden brandschade aan haar handelsvoorraad onder artikel 2 van de rubriek Casco van de garageverzekering, waarin uitdrukkelijk het brandrisico is vermeld, is gedekt. Deze clausule is strijdig met artikel 4.9. De clausule op het polisblad gaat voor op artikel 4.9 van de polisvoorwaarden;
De polisvoorwaarden van de garageverzekering, die kwalificeren als algemene voorwaarden, zijn door NN niet kort voor of bij het sluiten van de verzekering ter hand gesteld aan Astarte. Op die grond heeft Astarte artikel 4.9 bij e-mail van 24 december 2022 aan de advocaat van NN vernietigd.
6.
Ad b)Het hof zal eerst beoordelen of de garageverzekering in beginsel dekking biedt voor schade door brand aan de handelsvoorraad van Astarte. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend, en motiveert dit oordeel als volgt.
7. Uit de polisvoorwaarden van de garageverzekering rubriek Casco volgt dat schade aan motorrijtuigen in beginsel is gedekt onder de verzekering. De clausule op het polisblad (zoals hierboven onder punt 5b geciteerd) beperkt de in artikel 2 van de polisvoorwaarden omschreven dekking tot – kort gezegd – motorrijtuigen die behoren tot de handelsvoorraad. In artikel 4.9 is echter schade aan de handelsvoorraad uitgesloten, voor zover deze schade het gevolg is van brand, blikseminslag, ontploffing of kortsluiting voor zover de betreffende motorrijtuigen zich bevinden in een gebouw of op een terrein van of in gebruik bij de verzekeringnemer.
8. Het verweer van Astarte dat uit de clausule op het polisblad volgt dat brandschade aan haar handelsvoorraad wel onder de dekking valt, en dat deze clausule voorrang heeft op artikel 4.9 dat daarmee in strijd is, wordt verworpen. Uit de formulering van de clausule op het polisblad kan redelijkerwijs niet worden afgeleid dat hiermee beoogd is af te wijken van artikel 4.9, dan wel op andere wijze de dekking zoals deze is omschreven in de polisvoorwaarden uit te breiden. Integendeel, de woorden in de clausule “is alleen van toepassing voor” wijzen niet op een uitbreiding maar op een beperking van de dekking, namelijk tot schade aan (alleen) de handelsvoorraad. De in artikel 4.9 opgenomen uitsluiting van schade aan de handelsvoorraad als gevolg van onder meer brand in een gebouw of op een terrein van of in gebruik bij de verzekeringnemer, is hiermee niet in strijd en blijft van toepassing.
9. Uit het bovenstaande volgt dat de brandschade aan de handelsvoorraad waarvan Astarte in deze procedure vergoeding vordert, op grond van artikel 4.9 niet is gedekt onder de polisvoorwaarden van de garageverzekering. Het hof komt daarom toe aan het bespreken van de in overweging 5 onder a en c vermelde verweren van Astarte.
10. Ad a) Het hof verwerpt het verweer van Astarte dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en met een behoorlijke procesorde dat NN zich nu alsnog op artikel 4.9 beroept. Het debat tussen partijen over de aard en omvang van de schade, en de vraag in hoeverre (een deel van) deze schade (dat wil zeggen specifiek aan de handelsvoorraad) is gedekt onder de polisvoorwaarden van ofwel de garageverzekering ofwel de ZCB-polis, is in deze procedure als zodanig nog niet eerder gevoerd. Dit debat is uitgesteld totdat eerst duidelijk was of en in hoeverre NN zich kon beroepen op verzwijging. Pas na het laatste tussenarrest van het hof is duidelijk geworden dat de schade waarvan Astarte vergoeding vordert
in zijn geheelschade aan haar handelsvoorraad als gevolg van brand in het gebouw/op het terrein van Astarte betreft. Astarte heeft eerder in deze procedure niet concreet en gemotiveerd gesteld dat en waarom haar schade (ook) gedekt was onder de garageverzekering, integendeel. Uit de stukken kan redelijkerwijs niet anders worden afgeleid dan dat Astarte zich er in deze procedure steeds van bewust is geweest dat de garageverzekering slechts een beperkte dekking bood en dat de discussie tussen partijen met name zag op de eventuele dekking van de schade onder de (uitgebreide) ZCB-polis. Het hof wijst op de conclusie na enquête van Astarte in eerste aanleg onder punt 12, en de memorie van grieven onder punt 97, waarin Astarte zelf stelt dat het aanvraagformulier van de garageverzekering materieel minder relevant is omdat de gevorderde schade ziet op de uitkering die NN zou hebben te doen uit hoofde van de ZCB-polis. Dat NN dit ook zo heeft begrepen blijkt uit haar memorie van antwoord onder punt 1, waarin zij schrijft dat het in deze zaak gaat om de vraag of Astarte recht heeft op een schade-uitkering onder de ZCB-polis. Dat NN thans het verweer voert dat de schade van Astarte aan haar handelsvoorraad als gevolg van brand niet gedekt is onder de garageverzekering, kan voor Astarte dan ook geen verrassing zijn geweest. De opmerking van NN in haar conclusie van antwoord dat, als komt vast te staan dat het beroep van NN op schending van de mededelingsplicht in het geheel niet opgaat, Astarte bij de huidige stand van zaken recht heeft op vergoeding van haar schade “onder de polissen”, heeft Astarte in het licht van het bovenstaande dan ook niet zo mogen begrijpen dat NN hiermee erkende dat de brandschade van Astarte aan haar handelsvoorraad (in haar gebouw of op haar terrein) in elk geval (ook) gedekt was onder de garageverzekering.
11. Het hof is verder van oordeel dat de omstandigheid dat niet eerder een debat heeft plaatsgevonden over de aard en omvang van de schade en dat het hof bij het tussenarrest specifiek heeft verzocht om zich uit te laten over de vraag welk deel van de brandschade van Astarte is gedekt onder de garageverzekering, in dit geval een uitzondering rechtvaardigt op de in beginsel strak toe te passen twee-conclusie-regel van artikel 347 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dat zou slechts anders zijn als het voeren van verweer tegen het beroep op art. 4.9 daardoor onredelijk zou worden bemoeilijkt of als anderszins sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. Daarvan is echter geen sprake, nu Astarte in haar akten uitgebreid heeft kunnen reageren (en heeft gereageerd) op dit beroep.
12. Ad c) Het beroep van Astarte op vernietiging van artikel 4.9 kan evenmin slagen. Het hof overweegt op dit punt het volgende.
13. Een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van artikel 6:234 BW brengt mee dat Astarte zich niet op vernietigbaarheid van artikel 4.9 kan beroepen, wanneer zij ten tijde van het sluiten van de garageverzekering ermee bekend was dat de garageverzekering geen dekking bood voor brandschade aan haar handelsvoorraad zoals vermeld in artikel 4.9 van de polisvoorwaarden (ECLI:NL:HR:1999:ZC2977). Daarbij geldt dat de kennis van de assurantietussenpersoon aan Astarte moet worden toegerekend, nu Astarte in die verhouding als opdrachtgever is aan te merken. 14. Naar het oordeel van het hof is het voldoende aannemelijk geworden dat Ridderpoort BV (hierna: Ridderpoort) (rechtsvoorgangster van Zicht), de toenmalige assurantietussenpersoon van Astarte, bij het sluiten van de garageverzekering wist dat de garageverzekering geen dekking bood voor de thans door Astarte gevorderde brandschade aan haar handelsvoorraad. Uit de stukken blijkt immers dat Ridderpoort op 20 juni 2006 bij NN een offerte heeft aangevraagd voor een garageverzekering ten behoeve van Astarte. NN heeft vervolgens op 29 augustus 2006 een offerte toegezonden aan Ridderpoort, waarin expliciet is vermeld: “Deze verzekering kent geen voorziening voor schade als gevolg van brand (…) voor de zich binnen uw terrein bevindende handelsvoorraad. Over het algemeen zijn deze risico’s al afgeschermd op de Inventaris- en Goederenverzekering”. Astarte heeft haar verweer dat deze offerte niet door Ridderpoort zou zijn ontvangen niet nader gemotiveerd of onderbouwd. Dit had wel op haar weg gelegen, nu de heer [C] als getuige tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft verklaard dat hij Astarte destijds heeft geadviseerd over haar verzekeringspakket en dat dit heeft geleid tot een offerte van NN voor een garagepolis.
15. Dat de door Astarte vervolgens op 2 maart 2007 afgesloten garageverzekering niet tot stand is gekomen door aanvaarding van deze offerte maar op basis van een nieuw ingevuld aanvraagformulier, doet aan de kennisneming van de tussenpersoon van de offerte en de inhoud daarvan niet af. Het hof wijst er in dit verband op dat [geïntimeerde 2] in september 2007, naast de garageverzekering, ten behoeve van Astarte nog een ZCB-pakketpolis heeft aangevraagd en afgesloten, waarin het brandrisico met betrekking tot de handelsvoorraad (juist) wel was gedekt. Dat [geïntimeerde 2] aan Astarte zou hebben geadviseerd om naast de garageverzekering ook nog een ZCB-verzekering te sluiten als in beide verzekeringen deels hetzelfde risico zou zijn verzekerd, acht het hof zonder nadere toelichting niet aannemelijk. Het is eerder aannemelijk dat de beide polissen elkaar (naadloos) aanvulden ter zake van de benodigde dekking voor de complete bedrijfsactiviteiten van Astarte.
Conclusie en proceskosten in de zaak tegen NN
16. Uit het bovenstaande volgt dat de schade aan haar handelsvoorraad waarvan Astarte in deze procedure vergoeding vordert, niet gedekt is onder de garageverzekering. In zijn tussenarrest van 9 augustus 2022 heeft het hof geoordeeld dat het beroep van NN op verzwijging ten aanzien van de ZCB-verzekering slaagt. Dit betekent dat de vorderingen van Astarte op NN niet toewijsbaar zijn. Het hof zal daarom het vonnis van de rechtbank, voor zover gewezen tussen Astarte en NN, bekrachtigen. Astarte zal worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, met de daarover gevorderde wettelijke rente en nakosten.