ECLI:NL:GHDHA:2023:1376

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
22-000080-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord en veroordeling voor bedreiging met vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot moord en andere misdrijven, waaronder bedreiging met een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 23 juni 2021 in Rotterdam, waar de verdachte met een automatisch vuurwapen op een woning schoot, waarin zich meerdere personen bevonden. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot moord, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte opzettelijk de bewoners van de woning wilde doden. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot moord en doodslag, maar is wel veroordeeld voor bedreiging met een vuurwapen en het in bezit hebben van een vuurwapen. Het hof heeft de straf bepaald op 34 maanden gevangenisstraf, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor immateriële schade. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de tijd in voorlopige hechtenis al was overschreden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000080-22
Parketnummer(s): 10-165000-21 en 23-002023-20 (TUL)
Datum uitspraak: 30 juni 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 december 2021 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte]

geboren te [plaats] op [datum].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken ter zake van het onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde (poging moord, meermalen gepleegd) en ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair (poging doodslag, meermalen gepleegd), 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en zijn schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D], althans een of meer bewoner(s) van een woning gelegen aan de [adres], opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet met een (automatisch) vuurwapen (merk CZ, model EVO3 S1) meermalen op en/of in de richting van die voornoemde woning heeft geschoten (in welke woning op dat moment voornoemde [A] en/of [B] en/of [C] aanwezig waren), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen met een (automatisch) vuurwapen (merk CZ, model EVO3 S1) op en/of in de richting van een woning gelegen aan de [adres] in welke woning op dat moment voornoemde [A] en/of [B] en/of [C] aanwezig waren) te schieten.
2.
hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk CZ, model EVO3 S1 kaliber 9x19mm voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten (delen van) een woning gevestigd aan de [adres], in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [A] en/of Woonstad toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of onklaar gemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair impliciet primair (medeplegen poging tot moord, meermalen gepleegd), 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Vrijspraak
Ter terechtzitting in hoger beroep is niet komen vast te staan dat met het door de verdachte in opdracht schieten op de in de tenlastegelegde genoemde woning is gehandeld met vol opzet om de in de tenlastelegging genoemde personen, waarvan er zich drie in de woning bevonden, om het leven te brengen. Voorts is niet komen vast te staan dat - gelet op wat bekend is over de plaatsen waar de drie bewoners zich ten tijde van het schietincident in de woning bevonden, het tijdstip waarop de woning is beschoten, de richting waarin op de woning is geschoten en de plaatsen die binnen en buiten de woning zijn geraakt - sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de in die woning aanwezige bewoners, in die zin dat er een aanmerkelijke kans bestond dat één van de in die woning aanwezige bewoners door het in de tenlastelegging bedoelde schieten dodelijk zou worden getroffen. De door de verdachte afgevuurde kogels zijn immers niet verder gekomen dan de hal en de keuken, terwijl uit het dossier volgt dat de bewoners zich op het moment van schieten bevonden in de woonkamer en in een een verdieping hoger gelegen slaapkamer, terwijl uit op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet zonder meer kan worden vastgesteld dat het mogelijk was dat de bewoners daar hadden kunnen worden geraakt. Dat het in theorie mogelijk is dat de bewoners zich ten tijde van het schieten direct achter de voordeur dan wel in de keuken
hadden kunnen bevinden, maakt niet dat achteraf alsnog kan worden geoordeeld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat zij ten gevolge van het schieten hadden kunnen komen te overlijden (zie in dit verband Hoge Raad 6 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2760 en Hoge Raad 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL6765).
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde (medeplegen van poging tot moord/doodslag, meermalen gepleegd) heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.subsidiair
hij op
of omstreeks23 juni 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, [A] en
/of[B] en
/of[c] en
/of[D] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door meermalen met een (automatisch) vuurwapen (merk CZ, model EVO3 S1) op
en/of in de richting vaneen woning gelegen aan de [adres] (in welke woning op dat moment voornoemde [A] en
/of[B] en
/of[C] aanwezig waren) te schieten.
2.
hij op
of omstreeks23 juni 2021 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk CZ, model EVO3 S1 kaliber 9x19mm, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks23 juni 2021 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten
(delen van
)een woning gevestigd aan de [adres],
in elk geval enig goeddat
geheel of ten deleaan een ander, te weten aan Woonstad toebehoorde, heeft
vernieldbeschadigd
onbruikbaar gemaakt en/of onklaar gemaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mede-plegen van een zeer ernstige bedreiging door – aange-stuurd door zijn mededader - tijdens de nachtelijke uren met een automatisch vuurwapen te schieten op een huis waarin op dat moment een aantal leden van een gezin verbleef. De gevolgen hiervan hebben zich onder andere uitgestrekt tot beschadigingen aan de gevel, een ruit, een deur en een radiator in de gang van die woning. Blijkens de aangifte van mevrouw [A] en hetgeen namens de slachtoffers naar voren is gebracht ter onderbouwing van hun vorderingen heeft het schieten op de woning een grote negatieve impact gehad op hun functioneren. Bovendien dragen delicten als de onderhavige een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengen bij de burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Het hof rekent de verdachte - als feitelijke schutter - deze feiten zwaar aan. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vuurwapenbezit - het automatische wapen waarmee hij op de woning heeft geschoten - en aan beschadiging van de woning waarop hij heeft geschoten.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, waaronder voor verboden wapenbezit.
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 oktober 2021. Het hof heeft ook acht geslagen op dit rapport.
De verdediging heeft – anders dan door de reclassering is geadviseerd – verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. Het hof sluit zich net als de rechtbank aan bij het rapport van de reclassering en past het volwassenenstrafrecht toe. Er zijn onvoldoende indicaties naar voren gekomen om het jeugdstrafrecht toe te passen. De persoonlijkheid van de verdachte noch diens
functioneren maken een pedagogische insteek noodzakelijk. In de nog relatief jeugdige leeftijd van de verdachte ziet het hof wel aanleiding om te komen tot een iets lager onvoorwaardelijk strafdeel.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijk gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [B]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schade-vergoeding. Deze bedraagt € 3.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 3.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 3.000,-.
Het hof verstaat de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade aldus dat deze strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
Immers, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is sprake van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De benadeelde partij is met een misdrijf tegen het leven gericht bedreigd doordat de
woning waarin hij zich op dat moment bevond veelvuldig is beschoten met een automatisch vuurwapen. Het feit heeft
– gelet op de onderbouwing van de vordering ondanks het feit dat de benadeelde partij ten tijde van het schieten op de woning lag te slapen – een zodanige impact op hem gehad dat er sprake is van aantasting in persoon. Dat dit een traumatische ervaring is ligt voor de hand en dit wordt in casu bevestigd. De benadeelde partij is erg gespannen geraakt van het incident, is sindsdien teruggetrokken en is afwezig tijdens voetbaltrainingen. De gebeurtenis heeft voorts zijn gevoelens van veiligheid en vertrouwen geschaad.
De vordering leent zich -naar maatstaven van billijkheid- voor gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor wat de betreft de hoogte van de schade heeft het hof alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, alsmede hetgeen ter onderbouwing van de vordering en de leeftijd van het slachtoffer in acht genomen. Voorts heeft het hof gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [B]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 750,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [B], eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vordering van de benadeelde partij [A]
In het onderhavige strafproces heeft [A] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding voor geleden immateriële schade en materiële schade van een bedrag van respectievelijk
€ 3.500,- en € 9.495,53.
In hoger beroep is deze vordering weer aan de orde tot deze in eerste aanleg gevorderde bedragen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering zoals door de rechter in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat
de benadeelde partij [A] materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 60,- (schade aan de woning) en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor wat betreft de reis- en parkeerkosten dient de vordering te worden afgewezen, nu de benadeelde partij zich heeft laten bijstaan door een gemachtigd advocaat. Reis- en parkeerkosten van de benadeelde partij zelf komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Voorts is het hof van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor wat betreft de verhuiskosten, nu niet gesteld noch gebleken is dat de verhuizing daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, zodat die kosten op dit moment niet zijn komen vast te staan.
Voor het overige (kosten huurauto, kosten hotel en extra kosten verblijf in hotel) levert de behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Zonder nader onderzoek staat naar het oordeel van het hof niet vast dat (en in hoeverre) deze kosten in een voldoende rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot
vergoeding van de geleden materiële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor wat betreft de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade verstaat het hof de vordering aldus dat deze strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
Immers, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is sprake van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De benadeelde partij is met een misdrijf tegen het leven gericht bedreigd doordat de woning waarin zij zich op dat moment bevond veelvuldig is beschoten met een automatisch vuurwapen. Het feit heeft – gelet op de onderbouwing van de vordering – een zodanige impact gehad op de benadeelde partij dat er sprake is van aantasting in persoon. Dat dit een traumatische ervaring is ligt voor de hand en dit wordt in casu bevestigd. De benadeelde partij voelt zich sindsdien overal onveilig. Daarnaast is zij ook angstig dat haar kinderen iets aan zullen worden gedaan. Hier leeft zij elke dag mee. Het gevoel van onveiligheid maakt haar moedeloos. De benadeelde partij heeft door het incident stemmings-klachten ontwikkeld. Zij kampt sindsdien met stress- en paniekklachten. Ook ervaart zij continu spanning in haar lichaam. Ze is constant alert en schrikt ’s nachts wakker van elk geluid. Door de angst heeft zij last van slapeloze nachten en nachtmerries. Haar slaapritme is hierdoor ernstig verstoord.
De vordering leent zich -naar maatstaven van billijkheid- voor gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van
€ 2.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor wat de betreft de hoogte van de schade heeft het hof alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, alsmede hetgeen ter onderbouwing van de vordering en de leeftijd van het slachtoffer in acht genomen. Voorts heeft het hof
gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [A]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.560,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [A], eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vordering van de benadeelde partij [C]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schade-vergoeding. Deze bedraagt € 3.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 3.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 3.000,-.
Het hof verstaat de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade aldus dat deze strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
Immers, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is sprake van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De benadeelde partij met een misdrijf tegen het leven gericht bedreigd doordat de woning waarin hij zich op dat moment bevond veelvuldig is beschoten met een automatisch vuurwapen. Het feit heeft – gelet op de onderbouwing van de vordering – een zodanige impact gehad op de benadeelde partij dat er sprake is van aantasting in persoon. Dat dit een traumatische ervaring is ligt voor de hand en dit wordt in casu bevestigd. De benadeelde partij is veranderd in zijn gedrag, wil niet graag alleen zijn, schrikt sneller van bepaalde geluiden en is erg stil op school. De gebeurtenis heeft voorts zijn gevoelens van veiligheid en vertrouwen geschaad.
De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor wat de betreft de hoogte van de schade heeft het hof alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, alsmede hetgeen ter onderbouwing van de vordering en de leeftijd van het slachtoffer in acht genomen. Voorts heeft het hof gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [C]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 750,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [C], eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vordering van de benadeelde partij [D]
In het onderhavige strafproces heeft [D] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding voor geleden immateriële schade en materiële schade van een bedrag van respectievelijk € 2.500,- en
€ 11.361,10.
In hoger beroep is deze vordering weer aan de orde tot deze in eerste aanleg gevorderde bedragen.
Het hof is van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en dat deze vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Voor wat betreft de materiële schade is het hof van oordeel dat de reis- en parkeerkosten (€ 27,10) niet voor vergoeding in aanmerking komen nu de benadeelde partij een gemachtigd advocaat had.
Voorts is het hof van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor wat betreft de verhuiskosten en gederfde inkomsten (€ 6.334,- en € 5.000,-). Deze schade is niet het rechtstreeks gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde nu de verdachte niet op het adres [adres] woonde. Dit geldt eveneens voor de gederfde inkomsten (het stopzetten van zijn uitkering op basis van de Participatiewet), nu dit kennelijk ook verband houdt met het kwijtraken van zijn eigen woning.
Kostenveroordeling
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij
[D] te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de verdachte ten behoeve van die verdediging nog moet maken.
Voor wat betreft de overige benadeelde partijen dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die die benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2020 onder parketnummers 13-051325 en 13-242356-18 is de verdachte veroordeeld tot onder andere jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met bevel dat een gedeelte van 57 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoer-legging van het niet-tenuitvoergelegde gedeelte van die straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering is derhalve gegrond.
Echter, de tijd die de verdachte in de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht heeft de duur van het onvoorwaardelijke deel van de aan hem in deze zaak op te leggen gevangenisstraf al ruimschoots overschreden. Het hof ziet in deze omstandigheid aanleiding de gevorderde tenuitvoerlegging af te wijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 285 en 352 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen-verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen-verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk gedeelte en het eventueel ten uitvoer te leggen voorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [B]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [B] ter zake van het onder
1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [B], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een
bedrag te betalen van
€ 750,- (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
23 juni 2021.

Vordering van de benadeelde partij [A]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] ter zake van het onder
1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.560,- (tweeduizend vijfhonderdzestig euro bestaande uit € 60,- (zestig euro) materiële schade en € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,
waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering af voor een bedrag van € 236,86.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een
bedrag te betalen van
€ 2.560,- (tweeduizend vijfhonderdzestig euro bestaande uit € 60,- (zestig euro) materiële schade en € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
23 juni 2021.

Vordering van de benadeelde partij [C]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [C] ter zake van het onder
1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk
is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [C], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een
bedrag te betalen van
€ 750,- (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
23 juni 2021.

Vordering van de benadeelde partij [D]

Wijst de vordering tot schadevergoeding ter zake van materiële schade van de benadeelde partij [D] af tot een bedrag van € 27,10.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige in de vordering ter zake van materiële schade en in de vordering ter zake van immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Wijst af de vordering van de officier van justitie van

6 september 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2020 met parketnummers 13-051325-19 en 13-242356-18 opgelegde en op 29 oktober 2020 onherroepelijk geworden voorwaardelijke straf van jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. B.P. de Boer,
in bijzijn van de griffier mr. E. Mulder.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting
van het hof van 30 juni 2023.
Mr. C.H.M. Royakkers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.