ECLI:NL:GHDHA:2023:1308

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.307.993/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van salaris en vakantiedagen door voormalig werkneemster met nul-urencontract

In deze zaak vordert een voormalig werkneemster, [geïntimeerde], betaling van salaris over opgenomen vakantiedagen en uitbetaling van opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen van haar werkgever, Trustpack Services B.V. [geïntimeerde] was in dienst bij Trustpack op basis van een nul-urencontract en heeft vanaf [dag 4] 2020 geen werk meer verricht. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de duur van een jaar, tot [dag 1] 2021, met een uurloon van € 10,21 bruto exclusief vakantietoeslag. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, maar Trustpack is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof heeft de grieven van Trustpack beoordeeld, waaronder de vraag of er sprake was van een all-in uurloon en of het rechtsvermoeden van arbeidsomvang van toepassing was. Het hof oordeelt dat Trustpack geen bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er een all-in uurloon was afgesproken en dat het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW van toepassing is. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van achterstallig salaris en vakantiedagen toegewezen, met inachtneming van de wettelijke verhoging. Tevens is Trustpack veroordeeld tot betaling van de huurachterstand aan [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.307.993/01
Zaaknummer rechtbank : 9261207
arrest van 18 juli 2023
in de zaak van
Trustpack Services B.V.,
gevestigd te Maassluis,
appellante,
hierna te noemen: Trustpack,
advocaat: mr. N. Idrissi te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. N. Gierdharie te Den Haag.

1.Waar het in deze zaak over gaat

[geïntimeerde] is vanaf [dag 1] 2020 in dienst geweest bij Trustpack als algemeen medewerker verpakkingen op basis van een nul-urencontract. Partijen zijn de arbeidsovereenkomst aangegaan voor de duur van een jaar, dus tot [dag 1] 2021. Het loon bedroeg (laatstelijk)
€ 10,21 bruto per uur exclusief 8% vakantietoeslag en werd (tegelijk met de vakantietoeslag) uitbetaald per vier weken. [geïntimeerde] heeft vanaf [dag 4] 2020 (week 50) geen werk meer voor Trustpack verricht. Zij vordert, voor zover in hoger beroep nog van belang, betaling van salaris tijdens haar vakantie en uitbetaling van niet genoten vakantiedagen bij het einde van haar dienstverband.

2.Het procesverloop

2.1.
Bij exploot van 8 maart 2022 is Trustpack in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 10 december 2021.
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met productie;
- memorie van antwoord;
- akte van Trustpack;
- antwoordakte van [geïntimeerde] .
2.3.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

3.De procedure bij de kantonrechter

3.1.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] , voor zover van belang, in conventie gevorderd Trustpack te veroordelen tot betaling van:
  • een bedrag van € 1.984,83, bestaande uit een bedrag van € 1.102,68 bruto inclusief vakantiegeld aan niet betaald salaris tijdens haar vakantie van 16 augustus tot en met 30 augustus 2020, een bedrag van € 529,29 bruto inclusief vakantiegeld aan te weinig betaald salaris over salarisperiode 9 van 2020 en een bedrag van € 352,56 bruto inclusief 8% vakantiegeld aan niet genoten vakantiedagen bij het einde van het dienstverband;
  • de wettelijke verhoging van € 992,41;
  • de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de dag van intreden van het verzuim tot de algehele voldoening;
  • de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
3.2.
Trustpack heeft in reconventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot:
- een bedrag van € 1.445,00 aan achterstallige huur en een bedrag van € 265,04 aan parkeerboetes, althans het na verrekening resterende bedrag;
- de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de respectieve data van de vorderingen, althans de laatste werkdag van [geïntimeerde] op [dag 2] 2020, althans de dag van dagvaarding;
- de proceskosten.
3.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd.
3.4.
Bij eindvonnis van 10 december 2021 heeft de kantonrechter in conventie geoordeeld dat de vorderingen van [geïntimeerde] geheel kunnen worden toegewezen en dat in reconventie de vordering van Trustpack wat betreft de huurachterstand toewijsbaar is. Na verrekening van het bedrag van € 1.987,58 bruto aan achterstallig salaris met het bedrag van € 1.445,00 aan huurachterstand heeft de kantonrechter in conventie Trustpack veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 542,85 bruto aan achterstallig salaris, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50%, dit alles te vermeerderen met wettelijke rente. In reconventie heeft de kantonrechter de overige vorderingen van Trustpack afgewezen. Trustpack is zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten veroordeeld.

4.De vordering en het verweer in hoger beroep

4.1.
Trustpack voert zes grieven aan tegen voornoemd eindvonnis en vordert in hoger beroep vernietiging van dat vonnis en, kort samengevat:
  • alsnog afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie en veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het door Trustpack aan haar op grond van het bestreden vonnis betaalde bedrag van € 1.365,01 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente en op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag(deel) dat [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft;
  • alsnog toewijzing van de vorderingen van Trustpack in reconventie, inhoudende veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de huurachterstand ad € 1.445,00 en de achterstallige parkeerboetes ad € 265,04, althans het na verrekening resterende bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente;
  • veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
4.2.
[geïntimeerde] bestrijdt de grieven en concludeert tot, samengevat, afwijzing van de vorderingen van Trustpack, tot toewijzing van het door Trustpack in de memorie van grieven berekende bedrag van € 493,99 aan opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis op alle overige punten, met veroordeling van Trustpack in de proceskosten en nakosten.

5.De beoordeling in hoger beroep

Omvang van het geschil in hoger beroep
5.1.
Trustpack richt in ieder geval grieven tegen:
- de overweging van de kantonrechter dat [geïntimeerde] van [dag 1] tot en met [dag 2] 2020 in dienst is geweest van Trustpack (grief 1);
- de toewijzing door de kantonrechter van de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van het loon over de door haar opgenomen vakantiedagen (grief 2);
- de toewijzing door de kantonrechter van de vordering van [geïntimeerde] tot uitbetaling van opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen (grief 3);
- de verrekening door de kantonrechter van de vordering van Trustpack van € 1.445,00 aan huurachterstand met de aan [geïntimeerde] toegewezen hoofdsom van € 1.987,58 bruto (grief 4);
- haar veroordeling tot betaling van de wettelijke verhoging.
5.2.
Trustpack geeft in haar memorie van grieven aan dat zij geen grief richt tegen de toewijzing door de kantonrechter van de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 532,04 bruto inclusief vakantiegeld aan salaris over de periode van 30 november tot en met [dag 2] 2020 (salarisperiode 13).
5.3.
Ook in hoger beroep vordert Trustpack in reconventie veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 265,04 aan onbetaalde parkeerboetes (althans van het resterende bedrag na verrekening hiervan met de salarisvordering van [geïntimeerde] ). De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. De vraag is echter of Trustpack hiertegen een grief richt. Als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Hoewel de voor vernietiging aangevoerde gronden niet uitdrukkelijk door de appellant hoeven te worden aangeduid als (al dan niet genummerde) ‘grief’, moeten die gronden wel behoorlijk naar voren zijn gebracht in het geding, zodat zij voldoende kenbaar zijn voor de rechter en voor de wederpartij. Deze laatste moet immers kunnen weten waartegen zij zich in de procedure in hoger beroep heeft te verweren (vgl. HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:505 en HR 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:970). Trustpack volstaat in haar memorie van grieven echter met de enkele vermelding dat zij een vordering heeft op [geïntimeerde] ter zake van onbetaalde parkeerboetes en dat deze vordering moet worden verrekend met de vordering van [geïntimeerde] op haar. Zij voert verder geen gronden aan voor vernietiging van het bestreden vonnis op dat punt. Dat lijkt onvoldoende om als grief tegen de afwijzing van die vordering door de kantonrechter te worden aangemerkt, temeer nu [geïntimeerde] in haar memorie van antwoord hierop niet heeft gereageerd. Maar zelfs wanneer wel zou worden aangenomen dat Trustpack een grief richt tegen de afwijzing van die vordering geldt dat deze niet toewijsbaar is. Immers, ook in hoger beroep - nadat [geïntimeerde] tijdens de comparitie van partijen bij de kantonrechter de verschuldigdheid van de parkeerboetes gemotiveerd heeft betwist - blijft Trustpack in gebreke deze vordering van een deugdelijke onderbouwing te voorzien. Met de rechtbank komt het hof daarom tot de conclusie dat de vordering niet toewijsbaar is.
Einddatum arbeidsovereenkomst (grief 1)
5.4.
De kantonrechter heeft als vaststaand feit opgenomen dat [geïntimeerde] in de periode van [dag 1] tot en met [dag 2] 2020 in dienst is geweest bij Trustpack. Trustpack meent dat dit niet juist is. Volgens haar heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortgeduurd tot [dag 3] 2021, maar heeft [geïntimeerde] vanaf [dag 4] 2020 geen gehoor meer gegeven aan oproepen om te komen werken. [geïntimeerde] betwist dit. Volgens haar is de arbeidsovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden beëindigd per [dag 4] 2020.
Zoals hierna zal blijken, is voor de verdere beoordeling niet relevant wanneer (en op welke wijze) de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Trustpack heeft daarom geen belang bij deze grief, zodat deze grief niet verder wordt beoordeeld.
Wel of geen all-in uurloon overeengekomen (grief 3)
5.5.
Het primaire verweer van Trustpack tegen de vorderingen van [geïntimeerde] tot betaling van achterstallig salaris houdt in dat op grond van de arbeidsovereenkomst tussen partijen vakantiedagen niet worden uitbetaald, omdat partijen een all-in uurloon zijn overeengekomen. Trustpack verwijst daarbij naar artikel 4 van de arbeidsovereenkomst. Dit artikel luidt, voor zover hier van belang:
‘De werknemer zal het salaris incl. periodieke uitbetaling vakantiegeld en vakantie uren ontvangen op uw bankrekening (…).’. Trustpack verwijst in dit verband verder naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) van 16 maart 2006, ECLI:EU:C:2006:177, NJ 2007, 228.
[geïntimeerde] betwist dat partijen een all-in uurloon zijn overeengekomen. Zij verwijst op haar beurt naar de zin in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst, dat luidt:
‘Niet opgenomen vakantiedagen worden bij beëindiging van het dienstverband bij de laatste loonbetaling uitbetaald.’
5.5.1.
Het hof stelt voorop dat de vraag of partijen een all-in uurloon zijn overeengekomen niet alleen moet worden beantwoord aan de hand van een taalkundige uitleg van de bepalingen van de arbeidsovereenkomst, maar ook aan de hand van de gerechtvaardigde bedoelingen en verwachtingen van partijen in de gegeven omstandigheden. Omdat Trustpack zich beroept op het rechtsgevolg van haar standpunt, te weten het niet verschuldigd zijn van salaris over vakantiedagen, is het aan haar om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen waaruit volgt dat partijen een all-in uurloon hebben afgesproken.
5.5.2.
Het hof stelt vast dat de door partijen aangehaalde artikelen uit de arbeidsovereenkomst een innerlijke tegenstrijdigheid bevatten. Immers, enerzijds wekt de laatste zin van artikel 4 de suggestie dat in het salaris de loonwaarde van vakantie-uren is opgenomen, anderzijds wijst de bepaling in artikel 7 over de uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen bij beëindiging van het dienstverband op het tegendeel. De arbeidsovereenkomst biedt verder geen aanknopingspunten voor de juistheid van het standpunt van Trustpack dat partijen een all-in uurloon zijn overeengekomen. In artikel 4 wordt alleen een uurloon van € 10,05 bruto genoemd. In de arbeidsovereenkomst wordt verder niet gespecificeerd welk deel van het uit te betalen salaris dan zou zien op de loonwaarde van de vakantiedagen. Uit de overgelegde salarisspecificaties kan evenmin worden afgeleid dat een gedeelte van het uitbetaalde loon zag op de vakantiedagen (terwijl in deze specificaties wel een aparte component voor de vakantietoeslag is opgenomen, dat bovenop het bruto uurloon kwam). Trustpack voert verder ook geen feiten of omstandigheden aan waaruit volgt dat partijen hebben bedoeld af te spreken dat [geïntimeerde] voor haar voor Trustpack verrichte werkzaamheden een all-in uurloon zou ontvangen.
5.5.3.
Daar komt bij dat op grond van de door Trustpack aangehaalde uitspraak van het HvJ EG het slechts is toegestaan om af te spreken dat de loonwaarde van vakantiedagen in een all-in (uur)loon wordt opgenomen, indien dit er niet aan in de weg staat dat de betreffende werknemer feitelijk vakantie opneemt én op transparante en begrijpelijke wijze is aangegeven welk deel van de loonbetaling betrekking heeft op het reguliere salaris en welk deel op (vooruit)betaling van vakantiedagen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is in het geval van [geïntimeerde] aan dit laatste vereiste niet voldaan.
5.5.4.
Naar het oordeel van het hof hoefde [geïntimeerde] dan ook niet ervan uit te gaan dat in het salaris dat zij van Trustpack ontving ook een vergoeding voor de vakantiedagen was begrepen. [geïntimeerde] heeft dus (in beginsel) alsnog recht op een vergoeding van de in augustus 2020 opgenomen vakantie-uren en de opgebouwde maar niet genoten vakantie-uren.
Loon tijdens vakantie (grief 2)
5.6.
Vast staat dat Trustpack aan [geïntimeerde] geen loon heeft betaald tijdens haar vakantie van 16 tot en met 30 augustus 2020. [geïntimeerde] stelt dat zij als gevolg hiervan in salarisperiode 9 van 2020 te weinig loon heeft ontvangen. Zij beroept zich daarbij op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW en voert aan dat haar arbeidsomvang over de maanden voorafgaande aan salarisperiode 9 gemiddeld 162 uur per salarisperiode (vier weken) bedroeg (totaal 809,75 gewerkte uren gedeeld door 5 salarisperiodes). Aangezien zij in salarisperiode 9 voor slechts 62 gewerkte uren salaris heeft ontvangen, dienen over die periode nog 100 uren aan loon aan haar te worden uitbetaald, wat neerkomt op een bedrag van € 1.102,68 bruto inclusief 8% vakantietoeslag, aldus [geïntimeerde] .
Rechtsvermoeden arbeidsomvang
5.7.
Het hof stelt voorop dat artikel 7:610b BW bepaalt dat indien een arbeidsovereenkomst tenminste drie maanden heeft geduurd, de bedongen arbeid in enige maand wordt vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de gewerkte uren per maand in de voorafgaande drie maanden (de referteperiode). Hiermee wordt een rechtsvermoeden geformuleerd ten aanzien van de omvang van de arbeidsovereenkomst. Dit beoogt houvast te bieden in situaties waarin de omvang van de arbeid niet of niet duidelijk is overeengekomen en in situaties waarin de feitelijke omvang van de arbeidsovereenkomst structureel groter is dan de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur.
Toepasselijkheid rechtsvermoeden
5.8.1.
Zoals hiervoor overwogen, kan op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW een beroep worden gedaan, indien de arbeidsovereenkomst tenminste drie maanden heeft geduurd. Aan dit vereiste is hier voldaan: tussen partijen staat vast dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval heeft geduurd van [dag 1] 2020 tot en met [dag 2] 2020. Daarnaast is sprake van een situatie waarin geen duidelijke omvang van de arbeid is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst. Het aantal door [geïntimeerde] te werken uren is immers afhankelijk van een oproep door Trustpack om te komen werken.
5.8.2.
Trustpack voert als verweer dat partijen een nul-urencontract hebben gesloten, omdat Trustpack te maken heeft met seizoenswerk met pieken en dalen, dat een gemiddelde arbeidsomvang onrecht doet aan de realiteit van seizoenswerk en dat [geïntimeerde] wist en begreep dat zij een nul-urencontract sloot zonder vaste arbeidsomvang. Het hof begrijpt dat Trustpack hiermee bedoelt te zeggen dat, omdat sprake is van een nul-urencontract, geen sprake kan zijn van een vaste arbeidsomvang en daarom het rechtsvermoeden van artikel 7:610b toepassing mist. Het hof gaat hieraan voorbij. Op zichzelf is juist dat een nul-urencontract in beginsel geen recht geeft op oproepen om te komen werken. Dit is echter anders wanneer er enige structuur in de oproepen is ontstaan en/of de feitelijke omvang van de arbeid structureel op een hoger niveau ligt. Daarvan is in het geval van [geïntimeerde] sprake: blijkens de overgelegde salarisspecificaties is [geïntimeerde] in de periode van [dag 3] 2020 tot en met [dag 2] 2020 structureel door Trustpack opgeroepen om te komen werken en heeft zij hieraan steeds gevolg gegeven. Naar het oordeel van het hof kan het rechtsvermoeden van artikel 7:610b dan ook door [geïntimeerde] worden ingeroepen. Dat [geïntimeerde] welbewust een oproepovereenkomst zonder een vast aantal uren sloot, doet daaraan niet af. Artikel 7:610b BW is mede bedoeld om de werknemer in een flexibele arbeidsrelatie zoals een nul-uren contract meer zekerheid te bieden over de omvang van de arbeidsovereenkomst.
Referteperiode
5.9.
Partijen verschillen van mening over de duur van de referteperiode die tot uitgangspunt moet worden genomen bij het bepalen van de gemiddelde arbeidsomvang van Arhova. [geïntimeerde] gaat uit van een referteperiode van vijf salarisperiodes (4 tot en met 8) van elk vier weken, direct voorafgaand aan salarisperiode 9 waarin zij vakantie heeft opgenomen en waarover zij nabetaling van salaris vordert.
Trustpack gaat uit van een referteperiode van een jaar (week 13 2020 tot en met week 12 2021), zijnde de periode waarvoor de arbeidsovereenkomst tussen partijen in eerste instantie is gesloten. Trustpack voert ook hier aan dat [geïntimeerde] voor haar heeft gewerkt met pieken en dalen en voorts dat [geïntimeerde] na [dag 2] 2020 geen gehoor meer heeft gegeven aan oproepen, terwijl de arbeidsovereenkomst toen nog voortduurde. Zij meent dat daarom de door [geïntimeerde] genoemde referteperiode niet representatief is.
5.9.1.
Het hof stelt voorop dat de referteperiode in artikel 7:610b BW is bepaald op drie maanden, maar dat een andere periode tot uitgangspunt kan worden genomen wanneer die een representatiever beeld geeft. [geïntimeerde] betwist niet dat het werk zich gedurende het jaar aandiende in pieken en dalen. Dit wordt ook bevestigd door de overgelegde salarisspecificaties over de salarisperiodes 4 tot en met 13 van 2020 (zie ook het overzicht hierna onder rov. 5.13). In een dergelijke situatie kan de wettelijke referteperiode van drie maanden een vertekend beeld geven. Naar het oordeel van het hof geeft de periode waarvan [geïntimeerde] uitgaat (salarisperiode 4 tot en met 8) een onvoldoende representatief beeld. Het hof stelt vast dat in de periode van salarisperiode 10 tot en met 13 meer dalen zijn geweest inhet aantal gewerkte uren dan in de periode 5 tot en met 8, zodat laatstgenoemde periode een te hoge gemiddelde arbeidsomvang laat zien. Het hof zal daarom de gehele periode waarin [geïntimeerde] werkzaamheden heeft verricht voor Trustpack ([dag 3] tot en met [dag 2] 2020) als uitgangspunt nemen bij de vaststelling van de gemiddelde arbeidsomvang van [geïntimeerde] . De door [geïntimeerde] opgenomen vakantie in salarisperiode 9 (10 augustus tot 6 september) zal daarbij buiten beschouwing worden gelaten.
[geïntimeerde] betoogt nog dat artikel 7:610b BW spreekt van een ‘referteperiode voorafgaand’ en dat daarom alleen moet worden gekeken naar de salarisperiodes gelegen vóór de salarisperiode (9) waarvoor zij een beroep doet op het rechtsvermoeden. Het hof gaat hieraan voorbij. Niet valt in te zien waarom niet ook salarisperiodes gelegen ná de maand waarover nabetaling van salaris wordt gevorderd kunnen worden meegenomen in de referteperiode als daarmee, zoals in dit geval, een representatiever beeld kan worden verkregen van de gemiddelde arbeidsomvang. De tekst van de wet en haar totstandkomingsgeschiedenis bieden ook geen steun voor de door [geïntimeerde] voorgestane beperkte uitleg.
5.9.2.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals Trustpack wenst, ook de resterende oorspronkelijke duur van de arbeidsovereenkomst (de periode vanaf [dag 4] 2020 tot [dag 1] 2021) mee te nemen in de referteperiode. Wat de reden ook is dat [geïntimeerde] in die periode geen werkzaamheden meer heeft verricht voor Trustpack (volgens Trustpack gaf [geïntimeerde] geen gehoor meer aan oproepen om te komen werken, volgens [geïntimeerde] is de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per [dag 4] 2021 beëindigd), dit neemt niet weg dat [geïntimeerde] in de periode daarvoor structureel is opgeroepen om te komen werken en daaraan gevolg heeft gegeven en deze periode voldoende representatief is om haar gemiddelde arbeidsomvang te kunnen vaststellen. Gelet hierop kan dan ook in het midden worden gelaten wanneer de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd. In zoverre heeft Trustpack ook geen belang bij behandeling van haar eerste grief (zie hiervoor 5.6).
Gemiddelde arbeidsomvang
5.10.
Bij de berekening van de gemiddelde arbeidsomvang van [geïntimeerde] gaat het hof uit van de volgende, niet weersproken gegevens:
Salarisperiode
Data
Gewerkte uren
4
[dag 3] - 19 april
173,00
5
20 april - 17 mei
232,50
6
18 mei - 14 juni
163,00
7
15 juni - 12 juli
150,00
8
13 juli - 9 augustus
91,25
9
10 augustus - 15 augustus,
31 augustus - 6 september
62,00
10
7 september - 4 oktober
141,00
11
5 oktober - 1 november
74,50
12
2 november - 29 november
169,25
13
30 november - [dag 2]
48,00
TOTAAL
1.304,50
De referteperiode omvat 35 weken. De gemiddelde arbeidsomvang van [geïntimeerde] is dan (1.304,50 uren/35 weken is) 37,25 uur per week ofwel 149 uur per salarisperiode van vier weken. [geïntimeerde] heeft in salarisperiode 9 62 uur uitbetaald gekregen. Dit betekent dat Trustpack [geïntimeerde] over salarisperiode 9 nog (149 minus 62 is) 87 uur aan salaris moet uitbetalen. Dit komt neer op een bedrag van € 888,27 bruto exclusief vakantietoeslag ofwel € 959,33 inclusief 8% vakantietoeslag. Dit bedrag is toewijsbaar. De tweede grief van Trustpack slaagt gedeeltelijk.
Uitbetaling niet genoten vakantiedagen (grief 3)
5.11.
Arhehova heeft in eerste aanleg een bedrag van € 352,56 bruto inclusief 8% vakantietoeslag gevorderd, daarbij ervan uitgaande dat zij tijdens haar dienstverband bij Trustpack 14 vakantiedagen heeft opgebouwd en, na aftrek van de 10 opgenomen vakantiedagen in salarisperiode 9, nog aanspraak maakt op uitbetaling van 4 vakantiedagen. Dit bedrag heeft de kantonrechter toegewezen.
Trustpack stelt zich in haar memorie van grieven onder grief 3 (subsidiair) op het standpunt dat zij aan [geïntimeerde] nog een bedrag van € 493,33 bruto inclusief 8% vakantietoeslag is verschuldigd ter zake van niet opgenomen vakantiedagen. Volgens haar heeft [geïntimeerde] 15,6 vakantiedagen opgebouwd, zodat na aftrek van de door haar opgenomen vakantiedagen, nog 5,6 vakantiedagen ofwel 44,80 vakantie-uren resteren.
[geïntimeerde] heeft daarop bij memorie van antwoord haar eis in die zin vermeerderd. Tegen deze eisvermeerdering heeft Trustpack geen bezwaar gemaakt. Aangezien deze eisvermeerdering ook overigens niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zal het hof, mede gelet op het hiervoor genoemde (subsidiair ingenomen) standpunt van Trustpack, een bedrag van
€ 493,33 bruto inclusief 8% vakantietoeslag toewijzen.
Beroep op verrekening (grief 4)
5.12.
Trustpack beroept zich op verrekening van de salarisvordering van [geïntimeerde] met haar tegenvorderingen ter zake van huurachterstand en parkeerboetes. Hiervoor is overwogen dat de vordering van Trustpack met betrekking tot de parkeerboetes geen onderdeel uitmaakt van het geschil in hoger beroep, omdat Trustpack geen (kenbare) grief heeft gericht tegen de afwijzing daarvan door de kantonrechter.
5.13.
[geïntimeerde] voert in hoger beroep het verweer dat zij geen huur is verschuldigd aan Trustpack, omdat van een huurovereenkomst tussen partijen geen sprake is geweest. De kantonrechter heeft de huurvordering in eerste aanleg echter toegewezen en deze vervolgens verrekend met het aan [geïntimeerde] toegewezen bedrag aan salaris. Als dit verweer al moet worden begrepen als een incidenteel hoger beroep, dan biedt dit [geïntimeerde] geen soelaas. Uit het bestreden vonnis volgt dat [geïntimeerde] tijdens de zitting in eerste aanleg heeft erkend dat sprake is van een huurachterstand (rov. 4.4 van het bestreden vonnis). Hierin ligt tevens een erkenning van het bestaan van een huurovereenkomst tussen partijen besloten. Bovendien staat als onweersproken vast dat Trustpack een woning aan [geïntimeerde] ter beschikking heeft gesteld en [geïntimeerde] hiervoor € 85,00 per week betaalde. Het verweer van [geïntimeerde] dat zij er pas later achter kwam dat zij zonder rechtsgrond betaalde en vanaf dat moment daarom is gestopt met betalen, wat daarvan ook zij, is onvoldoende van concrete feiten of omstandigheden voorzien om te concluderen dat van een huurovereenkomst geen sprake was.Het hof neemt verder in aanmerking dat [geïntimeerde] ook in eerste aanleg werd bijgestaan door een advocaat die bij de mondelinge behandeling aanwezig was.
Het voorgaande betekent dat het hof voorbijgaat aan de door [geïntimeerde] eerst in hoger beroep alsnog gedane - maar ongemotiveerde - betwisting van de (verschuldigdheid van de gevorderde) huurachterstand. Het hof gaat uit van het bestaan van een vordering van Trustpack op [geïntimeerde] van € 1.445,00.
5.14.
De kantonrechter heeft deze vordering verrekend met de aan [geïntimeerde] toegewezen hoofdsom van € 1.987,58 bruto en heeft Trustpack vervolgens veroordeeld tot het na verrekening resterende bedrag van € 542,85 bruto. Trustpack is van mening dat de door de kantonrechter gemaakte rekensom niet juist is, aangezien deze een netto bedrag (de huurachterstand) heeft verrekend met een bruto bedrag (achterstallig salaris over opgenomen en opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen). Deze grief slaagt. Verrekening van een bruto bedrag met een netto bedrag is immers niet mogelijk. In hoger beroep komt een bedrag van € 1.452,66 bruto (€ 959,33, zie 5.14 en € 493,33, zie 5.15) voor toewijzing aan [geïntimeerde] in aanmerking. Vermeerderd met het in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep niet bestreden bedrag van € 532,04 bruto aan salaris over de periode van 30 november tot en met [dag 2] 2020 komt dit neer op een totaal aan [geïntimeerde] toewijsbaar bedrag van € 1.984,70 bruto (inclusief 8% vakantietoeslag), wat nagenoeg gelijk is aan het totaal in eerste aanleg aan [geïntimeerde] toegewezen bedrag (€ 1.987,28 bruto). Trustpack maakt evenwel niet inzichtelijk wat het netto-equivalent van dit bedrag is, terwijl dit wel op haar weg had gelegen, aangezien zij zich beroept op verrekening. Omdat het hof niet kan verrekenen, zullen de vorderingen in hoger beroep ieder afzonderlijk worden toegewezen. In zoverre slaagt de vierde grief.
Wettelijke verhoging (grief 5)
5.15.
[geïntimeerde] vordert het door Trustpack nog verschuldigde bedrag aan loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW van 50%. Deze vordering is in eerste aanleg toegewezen. Trustpack is van mening dat de wettelijke verhoging op nihil moet worden gesteld, althans moet worden gematigd, omdat er van haar kant geen sprake is van een ernstig verwijt of betalingsonwil en zij daarnaast een tegenvordering heeft op [geïntimeerde] .
5.16.
Het hof overweegt hierover het volgende. Op grond van artikel 7:625 BW is de werkgever wettelijke verhoging van maximaal 50% verschuldigd bij niet tijdige betaling van het in geld vastgestelde loon, waaronder begrepen vakantietoeslag. De wettelijke verhoging strekt ertoe de werkgever te stimuleren voor tijdige betaling zorg te dragen. Die tijdige betaling heeft Trustpack nagelaten. Alleen al hierom is zij de wettelijke verhoging over het nog verschuldigde salaris verschuldigd. Voor de verschuldigdheid van de wettelijke verhoging is de reden voor het uitblijven van de betaling immers niet relevant. Evenmin is verwijtbaar handelen van de werkgever een vereiste. Voldoende voor toewijzing van de wettelijke verhoging is dat de niet (tijdige) betaling aan de werkgever is toe te rekenen. Gesteld noch gebleken is dat in dit geval daarvan geen sprake is. Trustpack voert geen bijzondere omstandigheden aan op grond waarvan de wettelijke verhoging zou moeten worden gematigd. De enkele omstandigheid dat zij een tegenvordering heeft op [geïntimeerde] ter zake van huur laat onverlet dat zij [geïntimeerde] tijdig het (juiste) salaris had moeten betalen. Het hof betrekt daarbij dat als onweersproken vaststaat dat [geïntimeerde] meerdere malen zelf en via haar advocaat contact heeft opgenomen met Trustpack over het achterstallige salaris en dat Trustpack voor het eerst in eerste aanleg bij conclusie van antwoord inhoudelijk op de vordering van [geïntimeerde] heeft gereageerd en een beroep op verrekening heeft gedaan. Het hof ziet dus geen aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen. De vijfde grief faalt.
Bewijsaanbod
5.17.
Trustpack biedt nog bewijs aan. Het hof gaat hieraan voorbij, aangezien geen bewijs wordt aangeboden van feiten en/of omstandigheden die, indien bewezen, zouden kunnen leiden tot een ander oordeel.
Slotsom
5.18.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover Trustpack in conventie is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 542,85 bruto aan achterstallig salaris, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, en de vordering van Trustpack in reconventie tot betaling van huurachterstand is afgewezen. Trustpack zal in hoger beroep worden veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 1.984,70 bruto, te vermeerderen met wettelijke verhoging. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.445,00 aan huurachterstand. De door beide partijen gevorderde wettelijke rente over voornoemde bedragen zal eveneens worden toegewezen, aangezien zij hiertegen over en weer geen afzonderlijk verweer voeren.
Het bestreden vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd.
5.19.
Het bovenstaande heeft tot gevolg dat de vordering van Trustpack tot terugbetaling van hetgeen zij op grond van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan zal worden afgewezen.
5.20.
Hoewel de grieven van Trustpack deels slagen, wordt Trustpack ook in hoger beroep grotendeels in het ongelijk gesteld en is het in hoger beroep toe te wijzen bedrag aan achterstallig salaris nagenoeg gelijk aan het in eerste aanleg toegewezen bedrag. Het hof zal daarom de kostenveroordeling in eerste aanleg in stand laten (grief 6 die daarop ziet, faalt) en Trustpack veroordelen in de kosten van dit hoger beroep. Deze begroot het hof aan de zijde van [geïntimeerde] op € 343,00 aan griffierecht en op € 1.254,00 aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1,5 punt maal tarief I).
5.21.
[geïntimeerde] vordert daarnaast veroordeling van Trustpack in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 10 december 2021 voor zover Trustpack in conventie is veroordeeld tot betaling aan een bedrag van € 542,85 bruto aan achterstallig salaris, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, en de vordering van Trustpack in reconventie tot betaling van huurachterstand is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Trustpack om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 1.984,70 bruto aan achterstallig salaris, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50%, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het intreden van het verzuim tot de algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Trustpack te betalen een bedrag van € 1.445,00 aan huurachterstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het intreden van het verzuim tot de algehele voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt Trustpack in de kosten van het hoger beroep en begroot deze aan de zijde van [geïntimeerde] op € 343,00 aan griffierecht en op € 1.254,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J,H,G, Bronzwaer, O.G.H. Milar en A. van Zanten-Baris en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.