3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
- ten aanzien van de feiten 1 A en B:
"Nadere bewijsoverweging feiten 1 A en B: de artikelen 140a en 140 van het Wetboek van Strafrecht
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte en/of haar mededader(s) heeft/hebben deelgenomen aan een of meer van de volgende handelingen:
a) het voorhanden hebben van geschriften en/of beeld- en geluidsmateriaal al dan niet in digitale vorm, die enerzijds getuigen van een radicale uitleg van de Koran en andere godsdienstige geschriften en een daarop gebaseerde oproep tot en/of rechtvaardiging van verzet en/of strijd en/of toepassing van geweld tegen veelal westerse niet-moslims en waarin anderzijds een directe relatie wordt gelegd met de Nederlandse democratie en/of rechtsorde, daaronder begrepen specifieke politici;
b) het organiseren van en/of deelnemen aan een of meer min of meer besloten bijeenkomsten, waaraan op uitnodiging kon worden deelgenomen, die niet in een moskee of in een openbare ruimte plaatsvonden, maar in woningen van een van de deelnemers werden gehouden en waarin al dan niet onder het vertonen van beeldmateriaal werd gesproken over voornoemde opvattingen in het algemeen en meer in het bijzonder over ongelovigen (wat betekent dat en hoe wordt iemand dat) en het ongelovig verklaren van al dan niet specifieke personen met als uiterste consequentie de dood;
c) het als spreker op dergelijke bijeenkomsten vervullen van een actieve en bepalende rol bij de uitleg van de Koran en andere godsdienstige geschriften en bij de toepassing daarvan in de praktijk;
d) het via msn en bij andere gelegenheden uitdragen van voornoemde opvattingen en het verspreiden en vertonen van die opvattingen getuigende films, zoals films over onthoofdingen en het aansporen van anderen tot verdere verspreiding daarvan;
e) het voorhanden hebben en vertonen van een digitale instructiefilm over het maken van een bomgordel en het daaraan gekoppelde verzoek om de voor het vervaardigen daarvan noodzakelijke materialen te gaan halen;
f) het voorhanden hebben en overbrengen van informatie over bepaalde Nederlandse politici, zoals namen, adressen en telefoonnummers;
g) het voorhanden hebben, bekijken en vervoeren van een of meer wapens en daarbij behorende munitie;
h) het schieten met een vuurwapen in een bos in Amsterdam;
i) het voorhanden hebben van een of meer gasmaskers en/of bivakmutsen;
j) het hebben en/of onderhouden van contact op een zodanig geraffineerde en gemaskeerde wijze zoals door gebruik te maken van aparte hotmailaccounts dat deze door opsporingsambtenaren ondanks gebruikmaking van diverse opsporingsmiddelen niet konden worden getraceerd;
k) het voorhanden hebben en bewerken van documentatie met als titel "Lessen in Veiligheid" betreffende het inachtnemen van maatregelen ter voorkoming danwel vermindering van (de kans op) observatie en afluistering door derden alsmede hoe te handelen in geval van arrestatie en verhoor;
l) het organiseren van en/of deelnemen aan ontmoetingen waaraan afspraken ten grondslag hebben gelegen die op niet traceerbare wijze zijn gemaakt.
Uit verklaringen van [betrokkene 9] blijkt dat hem door de medeverdachten [betrokkene 5] en [medeverdachte] dezelfde film is getoond als hierboven onder e. genoemd, hetgeen duidt op een niet alleen door hen gedeelde belangstelling voor de vervaardiging van bomgordels, maar ook op het delen van die belangstelling met een ander. Een ander bovendien die door deze beide medeverdachten gedurende kortere tijd intensief is opgezocht en indringend is geconfronteerd met de door hen gedeelde opvattingen als hiervoor bedoeld en betrokken is bij een of meer van de handelingen als hierboven beschreven onder a. tot en met l.
In de kring van de verdachten hebben vuurwapens gecirculeerd. [Betrokkene 9] heeft verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] met een tas met vuurwapens naar zijn woning is gekomen. Kort daarop is ook de medeverdachte [betrokkene 5] naar die woning toegekomen. In de woning zijn de wapens bekeken en onderzocht. Op initiatief van de medeverdachte [medeverdachte] heeft een schietoefening plaatsgevonden in een bos in Amsterdam. Ook in de woning in België zijn vuurwapens voorhanden geweest bij gelegenheid van een samenzijn met onder andere de medeverdachte [betrokkene 12]. De medeverdachte [medeverdachte] is op 22 juni 2005 aangehouden terwijl hij in het bezit was van dat vuurwapen. Ten slotte zijn twee vuurwapens aangetroffen in een kelderbox behorende bij de woning van de medeverdachte [betrokkene 12]. Die wapens zijn door [betrokkene 9] herkend als dezelfde wapens die hij voordien in zijn woning alsook in België heeft gezien.
Het dossier bevat processen-verbaal waarin wordt gerelateerd over de observatie van ontmoetingen van personen, onder wie de medeverdachten [betrokkene 5] en [betrokkene 12], die gelet op hun woonadressen zodanig onwaarschijnlijk op toeval zijn terug te voeren dat, ondanks de interceptie van telecommunicatie waaruit geen enkele indicatie naar voren kwam dat een ontmoeting op handen was, het "zeer aannemelijk" is geacht dat aan die ontmoetingen een afspraak ten grondslag heeft gelegen die via heimelijke communicatie is gemaakt.
Een concreet aanknopingspunt dat niet alleen gebruik is gemaakt van heimelijke communicatie, maar dat dat naar het oordeel van het hof ook structureel moet zijn gebeurd en onderdeel is geweest van een gestructureerd verband vormt de in de woning van de medeverdachte [betrokkene 5] aangetroffen documentatie als onder k. genoemd. Die documentatie bevat onder meer de navolgende instructies, ter zake waarvan het dossier aanwijzingen bevat dat daaraan niet alleen uitvoering is gegeven, óók door tenminste één ander dan de medeverdachte [betrokkene 5] in wiens woning deze zijn aangetroffen, maar dat ook tenminste één ander op het belang van naleving van die instructies is gewezen:
I. Een telefoon moet vermeden worden, tenzij deze nodig is voor een operatie.
II. Laat de persoon met wie je communiceert alleen sms-berichten verzenden vanaf een onbekend nummer of vanuit een telefooncel.
III. Schakel de telefoon zo vaak mogelijk uit en zet 'm pas weer aan nadat je minimaal 1 km van je huis verwijderd bent.
IV. Gebruik geen islamitische termen in je sms, geef alleen data door waarop je met elkaar afspreekt, echter; met 'maandag' bedoel je geen maandag en met 'dinsdag' bedoel je geen dinsdag.
V. Ook de plaats van ontmoeting moet van tevoren worden afgesproken en nooit over de telefoon.
VI. Neem je telefoon nooit mee naar de plaats van ontmoeting.
VII. Spreek nooit af op plaatsen waar veel camera's hangen zoals stations.
VIII. Wacht nooit langer dan een kwartier op een persoon, als men langer dan een kwartier te laat is, ga dan weg.
IX. Open nooit een email vanuit je eigen huis.
X. Wanneer je wil communiceren, via een brief, schrijf deze dan op een openbare computer, print 'm uit en raak de brief of envelop niet aan met je vingers. Zorg dat je lichaam niet in contact komt met de brief.
XI. Informatie, geld en wapens kunnen worden opgeslagen in leegstaande huizen of bij iemand thuis die niet geobserveerd wordt.
XII. Als je telefoonnummers bewaart, schrijf dan nooit het echte nummer op, maar neem bijvoorbeeld voor de 3 een 7, kijk zelf wat je makkelijk kunt onthouden.
XIII. Ook belangrijke adressen kun je coderen.
Dat de medeverdachten [betrokkene 5], [medeverdachte] en [betrokkene 12] meer contact met elkaar hebben gehad dan uit observatieverslagen uit het dossier blijkt, leidt het hof af uit verklaringen van [betrokkene 9] die verklaard heeft over i) het veelvuldig door een medeverdachte overbrengen van groeten van een andere medeverdachte aan [betrokkene 9], ii) het kort na elkaar arriveren door de medeverdachten [betrokkene 5] en [medeverdachte] bij de woning van [betrokkene 9] bij gelegenheid van het bekijken van het wapen en het bij die gelegenheid door de medeverdachte [medeverdachte] openen van de deur van die woning voor de medeverdachte [betrokkene 5] waaruit [betrokkene 9] afleidde dat beiden bij hem thuis hadden afgesproken, iii) de instructie van de medeverdachte [medeverdachte] aan [betrokkene 9] om naar de medeverdachte [betrokkene 5] te gaan omdat hij van deze iets zou krijgen (hetgeen vervolgens bleek te gaan om het overbrengen van informatie als hierboven bedoeld onder f.) iv) het emailen door de medeverdachte [medeverdachte] met de medeverdachte [betrokkene 5] alsmede v) de herhaalde instructie van de medeverdachte [medeverdachte] aan [betrokkene 9] niet tegen de medeverdachte [betrokkene 5] te zeggen dat hij in België verbleef. In dit verband zijn ook van belang de eerder genoemde telefoongesprekken tussen de medeverdachte [betrokkene 5] en [betrokkene 26], waar het de contacten tussen de medeverdachten [betrokkene 5] en [medeverdachte] betreft.
In de woning van de medeverdachte [betrokkene 5] zijn naast documenten die onderaan "juli '05" resp. "Augustus '05" vermelden, handgeschreven notities aangetroffen die moeten worden toegeschreven aan de medeverdachte [betrokkene 5]. Deze notities vertonen grote gelijkenis met het hierboven onder k. genoemde bestand en duiden erop dat deze medeverdachte actieve aandacht heeft gehad voor en bemoeienis met de daarin opgenomen instructies. Waar deze notities betrekking hebben op passages hoe te handelen in geval van arrestatie en verhoor, is een relatie met het plegen van strafbare feiten aanwezig.
Op een in de woning van de medeverdachte [betrokkene 5] aangetroffen computer zijn bestanden aangetroffen waarop een logo is te zien van de Leeuwen van Tawhied. Op die computer is het internetadres http://leeuwenvantawhied.web-log.nl alsmede een snelkoppeling naar dat adres aangetroffen. Het gaat daarbij om een gratis website waarop onder andere een link is te vinden naar eerdergenoemde Lessen in Veiligheid. De betreffende pagina van de website vermeldt een afbeelding die wordt ingeleid met de tekst "onze nieuwe productie". Op de afbeelding zelf staat bovenaan de tekst te lezen "Een productie van 'Leeuwen van Tawhied'", aan de linker zijde geflankeerd door het logo. Ook dat wijst op een gestructureerd verband dat naar buiten gericht is.
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof vastgesteld dat de inbreng van de verschillende verdachten duidt op een zekere werk dan wel taakverdeling waar het betreft aspecten als: het vervoer van personen, het geven van lezingen, het onderhouden van contacten met elkaar en met anderen, het vervoeren en verbergen van een of meer wapen(s), het in intellectuele zin vorm geven aan eerdergenoemde extreme uitleg van de Koran en andere godsdienstige geschriften, het bieden van verblijfplaats aan medeverdachten en/of deelnemers aan bijeenkomsten als onder b. genoemd, het zoeken van advocaten voor medeverdachten die zijn aangehouden/gedetineerd zijn, het bieden van woonruimte.
Op basis van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat in deze gesproken kan worden van een gestructureerde onderlinge samenwerking tussen minimaal twee personen met een duurzaam karakter, omdat van die samenwerking binnen de bewezenverklaarde periode is gebleken en daarmee van een organisatie als bedoeld in de artikelen 140a en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof betrekt bij zijn oordeel dat uit de verklaringen van [betrokkene 20], [betrokkene 9] en [betrokkene 10] blijkt dat binnen de groep op basis van de door die groep verstane uitleg van de Koran en andere religieuze geschriften, blijkt dat sprake is van voorschriften en regels die in acht genomen dienden te worden tijdens de onder b. en c. genoemde bijeenkomsten en ontmoetingen/contacten waar het betreft de positie, houding en kleding van de vrouw. Binnen de groep werd door de gemeenschappelijkheid op die groepsleden een zekere druk uitgeoefend zich aan die regels en voorschriften te houden en genoemde uitleg te respecteren en na te leven. Het hof leidt daaruit af dat daarmee tevens een zekere druk werd gelegd op de groepsleden om binnen die groep te blijven.
Voor de vraag wat het oogmerk van die organisatie is geweest is naar het oordeel van het hof het volgende van belang.
Uit de verklaringen van de getuigen [betrokkene 9], [betrokkene 20] en [betrokkene 21] komt een beeld naar voren dat de medeverdachten [betrokkene 5], [medeverdachte] en [betrokkene 12] opvattingen huldigen die, samengevat weergegeven, met elkaar gemeen hebben dat vanuit een diep gewortelde geloofsovertuiging waarin absolute gehoorzaamheid aan Allah, de Koran en alles wat daarvan is afgeleid vooropstaat en waarin elke daarvan afwijkende staatsinrichting, gezagsvorm, regeling, leefwijze of gedraging wordt afgewezen en als vijandig wordt beschouwd, nadrukkelijk zogenaamde ongelovigen
worden onderscheiden als aanduiding van die mensen die blijk geven van een afwijkende leefwijze of gedrag. Ten aanzien van hen past geen mededogen in die zin dat zij zich moeten bekeren op straffe waarvan elk van de verdachten het gerechtvaardigd acht dat tegen hen geweld wordt gebruikt, ja zelfs dat zij worden gedood.
De inhoud van digitale bestanden en documenten alsmede digitaal beeldmateriaal, zoals aangetroffen op aan de verdachten toebehorende dan wel aan hen toegeschreven computers en cd-roms, sluit op die opvattingen aan.
[betrokkene 9] heeft verklaard dat hem door de medeverdachte [medeverdachte] een instructiefilm is getoond over het vervaardigen van een bomgordel. Geconfronteerd met een op de computer van de medeverdachte [betrokkene 5] aangetroffen videobestand, heeft [betrokkene 9] verklaard het filmpje te herkennen als het filmpje dat de medeverdachte [medeverdachte] hem had getoond en waarop te zien is hoe een zelfmoordgordel in elkaar wordt gezet. Diezelfde [betrokkene 9] is door deze beide verdachten gedurende kortere tijd intensief opgezocht en indringend geconfronteerd met de door hen gedeelde opvattingen als hiervoor bedoeld en betrokken bij een of meer van de handelingen als hierboven beschreven onder a. tot en met l.
Tegen de achtergrond dat, zoals hierboven reeds is overwogen, in de kring van de verdachten vuurwapens hebben gecirculeerd, op een in de woning van de medeverdachte [betrokkene 5] aangetroffen handschoen schotrestdeeltjes zijn aangetroffen en eenmaal daadwerkelijk geoefend is in het schieten met een vuurwapen is sprake van een directe relatie tussen de door de verdachten gehuldigde opvattingen en het in de praktijk brengen van die opvattingen.
In de woning van [betrokkene 11] is een briefje aangetroffen waarop in code de namen en privé-adressen van 4 bekende Nederlandse politici geschreven stonden.
Meer specifiek werd dat briefje aangetroffen op een plank onder een tafel in de woonkamer temidden van andere paperassen die zijn terug te voeren op de medeverdachte [medeverdachte]. In de week vòòr zijn aanhouding op 22 juni 2005 heeft hij in gezelschap van de verdachte in die woning overnacht, voornamelijk in de woonkamer. [Betrokkene 11] heeft ontkend dat het briefje van haar is alsmede verklaard geen eigen spullen op die plank te hebben liggen en het briefje niet te kennen. [betrokkene 11] heeft het briefje voor het eerst bij het schoonmaken op 22 juni 2005 zien liggen. De papieren die op de onderste plank lagen, lagen er nog niet toen de medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte bij haar kwamen logeren. Uit onderzoek is gebleken dat het handschrift niet van [betrokkene 11] afkomstig is. Hoewel het handschrift evenmin op de medeverdachte [medeverdachte] is terug te voeren en alstoen ook een derde onbekende persoon in de woning van [betrokkene 11] heeft overnacht, is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar het oordeel van het hof in voldoende mate aannemelijk dat het codebriefje in relatie moet worden gezien tot de medeverdachte [medeverdachte].
[Betrokkene 9] heeft verklaard over het overbrengen van stencils, die de medeverdachte [betrokkene 5] in een internetcafé had uitgeprint, naar de medeverdachte [medeverdachte]. Nadat hij de stencils aan de medeverdachte [medeverdachte] had afgegeven, heeft [betrokkene 9] de stencils mogen bekijken en daarop de namen van een aantal bekende Nederlandse politici zien staan. Dat was op een moment waarop [betrokkene 9] al wapens had gezien.
In de woning van de medeverdachte [betrokkene 5] is op 14 oktober 2005 een videocamera aangetroffen alsmede een cd-rom betreffende een video-opname. Bij onderzoek van die camera zijn op een daarin aanwezige geheugenkaart twee videofilms aangetroffen alsmede fotografische beelden van de besnijdenis van een kind. Het ging wat dat laatste betreft om de besnijdenis van de zoon van de medeverdachte [betrokkene 5] die op 1 oktober 2005 heeft plaatsgevonden. Een van de videofilms vertoonde gelijkenis met de video-opname op de cd-rom. Uit de plaatsing van de bestanden op de geheugenkaart moet worden geconcludeerd dat de videofilms na de besnijdenis zijn opgenomen.
In de op de cd-rom aangetroffen video-opname spreekt de medeverdachte [betrokkene 5] over "ik verricht deze daad". Daarnaast bevat deze video onder meer een boodschap aan de regering tot wie gezegd wordt dat "er tussen ons en jullie alleen de taal van het zwaard is". De verklaring van de medeverdachte [betrokkene 5] dat deze video zou zijn vervaardigd louter met bedoeling zelf te ervaren wat een echte martelaar moet hebben gevoeld, waartoe de opname zo realistisch mogelijk zou zijn gemaakt, acht het hof in het licht van het dossier onaannemelijk.
Laatstgenoemde overwegingen wijzen concreet in de richting van de toepassing van geweld tegen landelijk bekende politici met de dood als doel. Gelet op de centrale rol die zij binnen het bestek van de democratische rechtsorde vervullen heeft de organisatie naar het oordeel van het hof als naaste doel gehad om door middel van de toepassing van geweld tegen een of meer in het hart van de democratische rechtsorde werkzame politici tenminste een deel van de Nederlandse bevolking vrees aan te jagen en/of de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van Nederland te ontwrichten of te vernietigen, in de zin van art. 83a Sr. Dat het oogmerk gericht zou zijn op het dwingen van de Nederlandse overheid om iets te doen, niet te doen of te dulden is reeds bij gebreke van het daartoe openbaren van enig daartoe strekkend dreigement of ultimatum niet gebleken.
Dat laatste brengt mede dat de bedreiging met een terroristisch oogmerk al evenmin als oogmerk van de organisatie kan worden bewezen. Daarvan zal de verdachte derhalve worden vrijgesproken.
Overeenkomstig de stellingname van de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat bewijs ontbreekt dat de organisatie tot oogmerk zou hebben gehad opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen. Daarvan zal de verdachte derhalve eveneens worden vrijgesproken.
Cruciaal voor de beoordeling van de vraag of de verdachte moet worden gerekend tot de deelnemers aan een organisatie in de zin van art. 140a van het Wetboek van
Strafrecht is of het zogenaamde "Apothekersgesprek" voor het bewijs kan worden gebezigd. Zoals hierboven reeds is overwogen, is het hof van oordeel dat dat het geval is. In dit gesprek informeert de verdachte bij haar zus [betrokkene 1] naar de aanwezigheid van bekende mensen in de apotheek waar haar zus werkt en geeft zij blijk van een eigen rol bij en interesse voor het verkrijgen van privé-adresgegevens van Nederlandse politici. De verdachte is degene die het initiatief neemt om het gesprek te brengen op het onderwerp "namen van bekende politici die in de Tweede Kamer werken" en in dat verband zelf namen van enkele politici ter sprake brengt. Dat het telefoongesprek "grappend" van karakter zou zijn geweest, is naar het oordeel van het hof onaannemelijk in het licht van de uitgeschreven tekst van dat gesprek. Tegen de achtergrond van de voor de verdachte belastende informatie die overigens uit het dossier blijkt, zoals i) haar bekendheid met de aanwezigheid van wapens in de directe omgeving van haar toenmalige echtgenoot, tevens medeverdachte [medeverdachte], ii) haar aanwezigheid bij lezingen door laatstgenoemde, iii) haar hoewel kortstondige, maar veelvuldige vertoeven in het gezelschap van de medeverdachte [medeverdachte], onder meer in België alsook bij het vervoer van en naar België, moet de verdachte bekend zijn geweest met het naaste doel van de organisatie, zoals hierboven aangeduid.
Hoewel haar rol in de groep in vergelijking tot de medeverdachten [betrokkene 5], [medeverdachte] en [betrokkene 12] minder prominent is geweest, is de verdachte betrokken geweest bij het veelvuldig vervoeren van een of meer vuurwapens van en naar België, heeft zij door haar aanwezigheid bij en deelname aan het schieten in het bos in Amsterdam blijk gegeven van de bereidheid een vuurwapen ter hand te nemen en tegelijk een wezenlijke bijdrage geleverd aan de intimiderende werking die van de aanwezigheid van een of meer vuurwapens binnen de groep op [betrokkene 9] en [betrokkene 10] uitging. Tenslotte heeft de verdachte een brugfunctie vervuld tussen de mannelijke kernleden van de groep en vrouwen in de periferie van de groep, zoals [betrokkene 11], [betrokkene 10], [betrokkene 22] en [betrokkene 20]. Weliswaar heeft een en ander plaatsgevonden in een betrekkelijk korte periode, maar dat doet niet af aan de essentie van de rol die de verdachte heeft vervuld.
Een en ander brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte onderdeel heeft uitgemaakt van een organisatie die de Koran en andere godsdienstige geschriften uitlegt op een zodanige wijze dat daarmee (terroristische) misdrijven noodzakelijkerwijs worden nagestreefd. Daarbij heeft de verdachte, gelet op de hiervoor vastgestelde feiten, door haar participatie en actief uitdragen van eerdergenoemde uitleg, blijk gegeven bewust te zijn geweest dat de groep daarmee tevens het oogmerk had op de terroristische misdrijven als bewezen verklaard waarbij het opzet van de verdachte betrekking had op het leveren van een bijdrage aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie. De verdachte heeft als aangegeven een aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Al met al kunnen verdachte en haar mededaders derhalve worden aangemerkt als een terroristische groep als bedoeld in artikel 2 van het Kaderbesluit terrorismebestrijding en als organisatie als bedoeld in de artikelen 140a en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Onder 1A is aan de verdachte deelneming aan een organisatie met een terroristisch oogmerk tenlastegelegd in de periode 11 november 2004 - 14 oktober 2005 (artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht). Het onder 1B tenlastegelegde betreft de deelneming aan een criminele organisatie, gepleegd in diezelfde tijdsperiode (artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht).
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De bestanddelen van artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht zijn voor het grootste gedeelte ontleend aan artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en dienen op dezelfde wijze te worden uitgelegd. Een afwijking ten opzichte van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht betreft het begrip "terroristische misdrijven". De strekking van de gedragingen die in beide artikelen zijn omschreven wordt gevormd door de deelneming aan de organisatie, en niet aan de concrete misdrijven waarop het oogmerk van die organisatie betrekking heeft. De onder 1A en 1B bewezen verklaarde deelneming ziet telkens op dezelfde organisatie, gelijk in tijd en samenstelling.
Op grond van het hierboven genoemde is het hof van oordeel dat in onderhavige zaak artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht geldt als een gekwalificeerde logische specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht."