Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 18 juli 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag Rechtbank Civiel van 18 mei 2022;
- de memorie van grieven van [appellant] , met bijlage;
- de memorie van antwoord van de Staat;
- de bijlagen 1 en 2 die [appellant] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
- [appellant] houdt contact met een reclasseringswerker, stelt zich daarbij begeleidbaar op en volgt de aanwijzingen op;
- [appellant] woont bij zorggroep [de woonvoorziening] , houdt zich aan de huisregels en accepteert de dagelijkse begeleiding door medewerkers van [de woonvoorziening] ;
- [appellant] geeft openheid over zijn seksualiteit aan de personen en organisaties ( [de woonvoorziening] , de Reclassering) die bij zijn begeleiding en toezicht betrokken zijn;
- [appellant] bespreekt zijn pedo-seksuele voorkeur niet met andere derden (ook voor zijn eigen veiligheid);
- [appellant] accepteert dat beelddragers kunnen worden gecontroleerd, zowel door medewerkers van [de woonvoorziening] als door de politie.
“wat er zij van de handelwijze van [de woonvoorziening] , vast staat dat veroordeelde ondanks aanwijzing én waarschuwing van de reclassering op internet gezocht heeft naar kinderporno. Hiermee heeft hij zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden én zich weer in het delict scenario begeven. Dit maakt het (…) noodzakelijk dat de verpleging van overheidswege wordt hervat.”
feitelijke basis ontbeert. Dat de ware reden voor het besluit niet is gelegen in zijn gedrag maar uitsluitend te maken heeft met vrees voor imagoschade in combinatie met (een niet onderbouwd) gevaar voor eigenrichting, zoals [appellant] stelt, valt in het licht van de rapportages niet vol te houden. Het hof acht aannemelijk dat de openheid van [appellant] risico’s met zich meebracht voor de veiligheid van [appellant] zelf en andere betrokkenen bij de Zorggroep. Gecombineerd met overtreding van de voorwaarden vormde de vrees voor maatschappelijke onrust voldoende rechtvaardiging voor het besluit van de Zorggroep om het verblijf en de begeleiding van [appellant] bij de Zorggroep met onmiddellijke ingang te beëindigen. Van onrechtmatig handelen is in dit verband geen sprake.”.
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Wettelijk kader in 2016
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag Rechtbank Civielvan 18 mei 2022;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep, aan de kant van de Staat tot op heden begroot op € 2.135,- aan griffierecht en € 4.593,- aan salaris advocaat, en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.