ECLI:NL:GHARL:2023:2911

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.305.955/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van forensische zorg en verblijf zonder onrechtmatig handelen of causaal verband met schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de forensische zorg en het verblijf van de appellant, die in een gesloten tbs-kliniek is geplaatst. De appellant, die eerder was veroordeeld voor seksueel misbruik, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, dat zijn vorderingen had afgewezen. De appellant stelde dat de Zorggroep onrechtmatig had gehandeld door zijn zorg en verblijf per direct te beëindigen, wat leidde tot zijn overplaatsing naar een gesloten tbs-kliniek. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door de Zorggroep, omdat de appellant zich niet aan de voorwaarden had gehouden die aan zijn verblijf waren verbonden. De Zorggroep had voldoende redenen om de zorg te beëindigen, waaronder signalen dat de appellant zich niet aan de voorwaarden hield en risico's voor de veiligheid van anderen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van de appellant af, inclusief de schadevergoeding. De proceskosten werden toegewezen aan de Zorggroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.305.955/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, 134749
arrest van 4 april 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna:
[appellant],
vertegenwoordigd door mr. E.T. van Dalen,
tegen
Zorggroep ’t Achterhuus B.V.,
die is gevestigd in Alteveer (gemeente Hoogeveen),
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: de
Zorggroep,
vertegenwoordigd door mr. E. van Meulen.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 4 oktober 2022 heeft op 9 maart 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en beslissing van het hof

2.1
[appellant] verbleef in een eigen woning op het terrein van de Zorggroep in Alteveer (gemeente Hoogeveen). Hij ontving forensische zorg van de Zorggroep en werd begeleid door de reclassering. Op of omstreeks 13 april 2016 heeft de Zorggroep de forensische zorg en het verblijf van [appellant] per direct beëindigd, waarna hij is overgeplaatst naar een gesloten tbs-kliniek.
2.2
[appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd te verklaren voor recht dat de Zorggroep onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door op of omstreeks 13 april 2016 adviezen en/of mededelingen te doen aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid waardoor [appellant] in die periode is overgeplaatst van de Zorggroep naar een gesloten tbs-kliniek, althans een
beslissing te nemen zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren. Daarnaast heeft [appellant] gevorderd om de Zorggroep te veroordelen tot betaling van € 26.000,- aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten.
2.3
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft de vorderingen van [appellant] in het vonnis van 10 november 2021 afgewezen. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van verwijtbaar onzorgvuldig handelen door de Zorggroep. Ook is het causaal verband tussen het handelen van de Zorggroep en de hervatting van de tbs met dwangverpleging niet gesteld of gebleken.
2.4
De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.
2.5
Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Na de feiten te hebben vastgesteld zal het hof dat hierna uitleggen.

3.De feiten

3.1
De Zorggroep biedt intensieve begeleiding aan met name forensische cliënten in een beschermde woonvorm.
3.2
[appellant] is in 2002 door de toenmalige rechtbank Groningen veroordeeld wegens seksueel misbruik van minderjarige jongens. [appellant] heeft een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar opgelegd gekregen en de maatregel van tbs met dwangverpleging.
3.3
Op 28 januari 2015 heeft de rechtbank Noord-Nederland beslist dat de maatregel van tbs met dwangverpleging voorwaardelijk wordt beëindigd. De rechtbank stelde aan die beëindiging de navolgende voorwaarden:

- veroordeelde houdt contact met een reclasseringswerker en stelt zich daarbij begeleidbaar op en volgt de aanwijzingen op die hij van (of namens) de reclassering krijgt; de reclassering bepaalt daarbij de contactfrequentie; (…)
- veroordeelde woont bij ’t Achterhuus, een woonvorm met 24-uurs zorg, of een soortgelijke instelling, en verandert niet van adres zonder toestemming van de reclassering. Hij houdt zich aan de huisregels;
- veroordeelde accepteert de dagelijkse begeleiding door medewerkers van ’t Achterhuus; hij bespreekt moeilijke zaken uit de dagelijkse praktijk en vraagt hulp waar nodig;
- veroordeelde accepteert de dagbesteding die hem wordt aangeboden door ’t Achterhuus en verandert niet van werk zonder toestemming van de reclassering;
- veroordeelde geeft inzicht in zijn sociale contacten;
- veroordeelde geeft openheid over zijn seksualiteit aan de personen en organisaties (medewerkers Achterhuus, AFPN, reclassering) die bij zijn begeleiding en toezicht betrokken zijn;
- veroordeelde heeft geen contact met minderjarigen, niet in persoon en niet via sociale media;
- veroordeelde bespreekt zijn pedoseksuele voorkeur niet met andere derden (mede voor zijn eigen veiligheid);
- veroordeelde accepteert dat beelddragers kunnen worden gecontroleerd, zowel door medewerkers van ’t Achterhuus als door de politie; (…)
- veroordeelde werkt mee aan elektronische controlemiddelen; (…)”[appellant] is vervolgens op het terrein van de Zorggroep gaan wonen en ontving dagelijks begeleiding van de Zorggroep. Daarnaast was er begeleiding vanuit de reclassering. Als dagbesteding werkte hij bij een agrariër in de buurt en hij bezocht de lokale kerk. [appellant] genoot relatief veel vrijheid bij de Zorggroep.
3.5
Op of omstreeks 13 april 2016 heeft de Zorggroep besloten om de begeleiding en het verblijf van [appellant] per direct te beëindigen. Dit besluit is aan [appellant] medegedeeld, waarna hij naar de gesloten tbs-kliniek FPC de Oostvaarderskliniek in Almere is overgebracht. In het exitverslag, dat op 29 april 2016 door de Zorggroep is opgesteld, staat onder meer vermeld:

Concrete aanleiding voor het beëindigen van de zorg:
Begeleiding aan [appellant] is niet meer mogelijk, omdat [appellant] zich ondanks waarschuwingen en gesprekken niet houdt aan afspraken en voorwaarden. Hierin is hij niet goed te corrigeren. Hij geeft geen volledige openheid t.a.v. seksualiteit en gedragingen en geeft te veel openheid ten aanzien van zijn geaardheid aan mensen die geen hulpverleners zijn. [appellant] gaat zijn eigen weg, met alle risico’s van dien. Dit komt voort uit een aantal zaken:
- [appellant] overtreedt zijn voorwaarden t.a.v. openheid over zijn seksualiteit. Hierin mag hij geen openheid geven aan derden over zijn pedoseksualiteit. Binnen de kerkgemeenschap heeft hij echter aan verschillende mensen verteld wie hij is, wat zijn achtergrond is en wat zijn geaardheid is. Hij heeft meerdere malen van begeleiding gehoord dat dit niet mag, echter heeft hij dit verbod in de wind geslagen en heeft hij bij steeds meer mensen zijn verhaal gedaan, ook eigen inzicht dat dit niet verstandig is wordt hiermee niet bereikt.
- Deze openheid van [appellant] m.b.t. seksuele voorkeur brengt risico’s mee voor zowel [appellant] , medebewoners als bedrijfsvoering.
- [appellant] lijkt openheid te geven ten aanzien van computercontroles, maar wist nadrukkelijke alle gegevens op zijn telefoon en computer. Hierdoor is niet meer precies te achterhalen wat hij doet en waar hij zich mee bezig houdt en wekt hij de schijn op om iets te verbergen.
3.6
De reclassering heeft op 9 mei 2016 een adviesrapport opgesteld over hervatting van de tbs met dwangverpleging. De conclusie van dit rapport luidt als volgt:

- betrokkene kan niet terugkeren in het Achterhuus.
- er zijn geen voorzieningen die een vergelijkbare waarborg bieden ter voorkoming van recidive, terwijl dit wel een voorwaarde was en is.
- betrokkene wil zelf niet meer in een zorgvoorziening worden geplaatst.
- op grond van de zoektermen die betrokkene heeft ingevoerd kunnen we niet anders dan concluderen dat hij ondanks waarschuwingen toch heeft gezocht naar kinderporno, en zich zodoende weer in het delict scenario heeft begeven.
Advies:
Op grond van bovenstaande adviseert de reclassering de dwangverpleging te hervatten.
3.7
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft op 15 juni 2016 geoordeeld dat [appellant] voorwaarden die zijn verbonden aan de voorwaardelijke beëindiging van tbs met dwangverpleging heeft overtreden en heeft hervatting van de tbs met dwangverpleging gelast. In de beslissing van de rechtbank is onder meer het volgende overwogen:

De rechtbank overweegt daartoe dat, wat er zij van de handelwijze van het Achterhuus, vast staat dat veroordeelde ondanks aanwijzing én waarschuwing van de reclassering op internet gezocht heeft naar kinderporno. Hiermee heeft hij zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden én zich weer in het delict scenario begeven.
Dit maakt het naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk dat de verpleging van overheidswege wordt hervat. Dit geldt temeer nu uit het advies van de reclassering blijkt dat veroordeelde in de afgelopen periode, bij het verkrijgen van meer vrijheden, steeds meer verzet heeft vertoond in het contact met de reclassering.
3.8
Op dit moment is de maatregel van tbs met dwangverpleging nog steeds van kracht.

4.Het oordeel van het hof

Inleiding
4.1
[appellant] vordert in hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van zijn vorderingen. [appellant] heeft drie bezwaren (grieven) tegen het vonnis aangevoerd. Grief 1 en 2 komen er op neer dat de rechtbank ten onrechte geen onrechtmatig handelen van de Zorggroep heeft vastgesteld. Grief 3 is gericht tegen de proceskostenveroordeling.
4.2
Partijen zijn het er over eens dat beoordeeld moet worden of de Zorggroep een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm jegens [appellant] heeft geschonden. [appellant] meent dat dat het geval is. Volgens hem bestond onvoldoende rechtvaardiging voor het besluit van de Zorggroep om de forensische zorg en het verblijf met onmiddellijke ingang te beëindigen. Daarnaast vindt [appellant] dat de Zorggroep bij de beëindiging onvoldoende zorgvuldigheid jegens hem in acht heeft genomen omdat de Zorggroep niet heeft voldaan aan de op haar rustende informatie- c.q. waarschuwingsplicht. [appellant] stelt dat als gevolg van het besluit van de Zorggroep de tbs met voorwaarden is beëindigd en dat hij door toedoen van de Zorggroep tot op heden weer in een gesloten tbs-kliniek verblijft.
Reden van beëindiging
4.3
Het hof stelt vast dat de Zorggroep de redenen van haar besluit heeft toegelicht, waarbij is verwezen naar diverse rapportages, waaronder het exitverslag van de Zorggroep (zie hiervoor onder 3.5) en het adviesrapport van de reclassering (zie hiervoor onder 3.6).
[appellant] suggereert dat deze en andere overgelegde rapportages pas in het kader van deze procedure zijn opgesteld, ter rechtvaardiging achteraf voor het vergaande besluit van de Zorggroep. Dat de Zorggroep in de preprocessuele fase niet heeft gereageerd op verzoeken van de advocaat van [appellant] om uitleg en genoemde rapportages ook niet zijn toegezonden, is echter onvoldoende om die suggestie te onderbouwen. Een andere onderbouwing voor zijn suggestie geeft [appellant] niet. Daar komt bij dat de Zorggroep bij conclusie van dupliek print-screens heeft overgelegd om aan te tonen dat de rapportages destijds wel degelijk zijn opgesteld. In hoger beroep is [appellant] daar niet op ingegaan en heeft hij niets aangevoerd wat het hof aanleiding geeft om de totstandkoming van de rapportages in twijfel te trekken.
4.4
De Zorggroep stelt dat zij heeft gehandeld op basis van signalen dat [appellant] zich in onvoldoende mate hield aan de voorwaarden waardoor er oprechte zorgen waren over maatschappelijke onrust. Dit vindt naar het oordeel van het hof steun in de beschikbare gedingstukken. De rechtbank heeft de dwangverpleging in 2015 onder voorwaarden beëindigd (zie hiervoor onder 3.3). Onderdeel van die voorwaarden was onder meer dat [appellant] dagelijkse begeleiding door medewerkers van de Zorggroep accepteert, dat hij openheid geeft over zijn seksualiteit aan personen en organisaties die bij zijn begeleiding en toezicht betrokken zijn, dat hij zijn pedoseksuele voorkeur bij voorkeur niet met andere derden bespreekt (mede voor zijn eigen veiligheid) en dat hij controle van beelddragers accepteert en meewerkt aan elektronische controlemiddelen. Uit de beschikbare rapportages blijkt dat [appellant] zich niet in voldoende mate aan deze voorwaarden hield en dat hij daarin onvoldoende te corrigeren was. Ook komt daaruit naar voren dat in de gemeente Hoogeveen bekend was dat [appellant] als zedendelinquent bij de Zorggroep verbleef en dat de Zorggroep signalen bereikten dat er bewoners waren die “dat probleem wel even zouden oplossen”.
4.5
[appellant] brengt hiertegen in dat hij door de reclassering juist is geadviseerd om te praten over zijn geaardheid en dat hem dat in ieder geval niet is verboden door de Zorggroep. Het hof volgt [appellant] hierin niet. Enerzijds gold als duidelijke voorwaarde dat [appellant] openheid moest geven over zijn seksualiteit aan personen en organisaties die bij zijn begeleiding en toezicht betrokken zijn. In het verlengde hiervan moet de aanwijzing van de reclassering worden gezien om de werkgever van [appellant] (de familie [naam1] ) te informeren. Anderzijds was voorwaarde dat [appellant] zijn geaardheid bij voorkeur niet met andere derden besprak. Uit de rapportages blijkt (1) dat de Zorggroep [appellant] herhaaldelijk heeft geadviseerd en zelfs met hem heeft afgesproken, om zijn verhaal niet te delen met anderen dan betrokkenen bij zijn begeleiding en toezicht, (2) dat de Zorggroep [appellant] meermalen heeft gewaarschuwd voor de risico’s van openheid aan derden en (3) dat [appellant] toch met derden is gaan praten over zijn achtergrond en daarin niet te corrigeren was. In het licht hiervan kan het hof stelling van [appellant] evenmin plaatsen, dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat hij onbegeleidbaar is.
4.6
[appellant] betwist ook nog dat hij op zijn computer heeft gezocht naar kinderporno. Uit het vonnis van de rechtbank over de hervatting van de tbs met dwangverpleging (zie hiervoor onder 3.7) en het onderliggende adviesrapport van de reclassering (zie hiervoor onder 3.6) blijkt echter dat [appellant] heeft erkend dat hij de zoektermen heeft ingevoerd die op zijn computer zijn gevonden. Volgens het adviesrapport van de reclassering heeft de afdeling kinderporno van de politie op basis van de zoekwoorden die in de internethistorie zijn aangetroffen geconcludeerd dat er wel kinderpornografische afbeeldingen op de computer hebben gestaan, zoals bijvoorbeeld in de cache of temporary internetfiles. Gelet hierop hecht het hof geen belang aan de niet onderbouwde stelling van [appellant] dat hij niet op de gezochte sites terecht is gekomen, dat de zoektermen geen betrekking hebben op kinderporno en dat de computer verdwenen is zodat nader onderzoek niet meer kan plaatsvinden. De politie heeft daarnaast vastgesteld dat de computer van [appellant] geschoond moet zijn. Ook uit de beschikbare rapportages van de Zorggroep komt naar voren dat bij
controle van de computer- en smartphone van [appellant] gegevens blijken te zijn gewist.
Afgezien van het zoeken naar kinderporno, heeft [appellant] daarmee ook de voorwaarde over het betrachten van openheid over seksualiteit en het accepteren van en meewerken aan controles van beelddragers overtreden.
4.7
Anders dan de hiervoor weerlegde argumenten heeft [appellant] niets aangevoerd om zijn stelling te onderbouwen dat hij zich wel aan de voorwaarden heeft gehouden en het besluit van de Zorggroep feitelijke basis ontbeert. Dat de ware reden voor het besluit niet is gelegen in zijn gedrag maar uitsluitend te maken heeft met vrees voor imagoschade in combinatie met (een niet onderbouwd) gevaar voor eigenrichting, zoals [appellant] stelt, valt in het licht van de rapportages niet vol te houden. Het hof acht aannemelijk dat de openheid van [appellant] risico’s met zich meebracht voor de veiligheid van [appellant] zelf en andere betrokkenen bij de Zorggroep. Gecombineerd met overtreding van de voorwaarden vormde de vrees voor maatschappelijke onrust voldoende rechtvaardiging voor het besluit van de Zorggroep om het verblijf en de begeleiding van [appellant] bij de Zorggroep met onmiddellijke ingang te beëindigen. Van onrechtmatig handelen is in dit verband geen sprake.
Informatie c.q. waarschuwingsplicht
4.8
[appellant] stelt dat de Zorggroep heeft nagelaten om het besluit van te voren met hem te bespreken en [appellant] gelegenheid te geven om daarop te reageren. Vanwege het belang van [appellant] om in een halfopen inrichting te kunnen blijven, rustte volgens hem op de Zorggroep een waarschuwingsverplichting. Indien [appellant] was gewaarschuwd, had hij samen met de reclassering op zoek kunnen gaan naar een alternatief.
4.9
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] wist aan welke voorwaarden hij zich moest houden en dat hij wist of kon weten dat overtreding van die voorwaarden consequenties voor zijn verblijf bij de Zorggroep zou kunnen hebben. In het bijzonder geldt dat [appellant] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij door medewerkers van de Zorggroep meerdere keren is aangesproken op het delen van zijn pedoseksuele voorkeur en/of geaardheid met derden en dat hij is gewaarschuwd voor de risico’s daarvan. [appellant] kon of behoorde te begrijpen dat hij daarmee zijn verblijf bij de Zorggroep in gevaar bracht. Dat de Zorggroep het voorgenomen besluit niet uitdrukkelijk van tevoren heeft besproken met [appellant] (al dan niet in de vorm van een expliciete waarschuwing) en geen wederhoor op dit besluit heeft toegepast, levert in de omstandigheden van dit geval geen onrechtmatig handelen op.
4.1
Gelet op het voorgaande kan op de door [appellant] aangevoerde gronden geen onrechtmatig handelen van de Zorggroep worden aangenomen. Gesteld noch gebleken is dat de Zorggroep anderszins onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] . Reeds hierom zijn de gevorderde verklaring voor recht en de vordering tot schadevergoeding niet toewijsbaar.
Causaal verband handelen van de Zorggroep en hervatting van de tbs
4.11
De rechtbank heeft geoordeeld dat niet gesteld of gebleken is van causaal verband tussen het handelen van de Zorggroep en de hervatting van de tbs met dwangverpleging. In hoger beroep stelt [appellant] dat die causaliteit wel aanwezig is, maar hij geeft daarvoor geen onderbouwing. Dit terwijl uit het vonnis van 15 juni 2016 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, blijkt dat tot hervatting van de tbs met dwangverpleging is besloten omdat [appellant] zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. Niet het handelen van de Zorggroep maar eigen gedragingen van [appellant] hebben hem dus in de situatie gebracht waarin hij thans verkeert. Daarbij komt dat verlenging van de tbs-maatregel ook (twee)jaarlijks opnieuw wordt getoetst en [appellant] er bij die gelegenheden kennelijk ook niet in is geslaagd om opnieuw een voorwaardelijke beëindiging te bewerkstelligen. Al met al heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat hij door toedoen van de Zorggroep weer (en nog steeds) in een gesloten tbs-kliniek verblijft. Daarmee zijn de vorderingen ook wegens het ontbreken van causaal verband niet toewijsbaar.
4.12
Omdat [appellant] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, is bewijslevering niet aan de orde.
Proceskostenveroordeling bij de rechtbank
4.13
De juistheid van de proceskostenveroordeling volgt uit wat hiervoor is overwogen.

5.De slotsom

5.1
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover [1] .
5.2
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof:
6.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
10 november 2021;
6.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van de Zorggroep:
€ 2.135,- aan griffierecht,
€ 3.062,- aan salaris van de advocaat van de Zorggroep (2 procespunten x appeltarief III à
€ 1.531,-);
6.3
bepaalt dat deze kosten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
6.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
wijst af wat verder of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, M.M. Lorist en M.F. Eliëns, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
4 april 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.