ECLI:NL:GHDHA:2023:1132

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
2200316621
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake witwassen met gebruik van een geldtelmachine

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Colombia, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken voor het witwassen van geldbedragen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een hoger beroep van de verdachte. De tenlastelegging betrof het verwerven en voorhanden hebben van een totaalbedrag van EUR 34.600,-, terwijl de verdachte wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis te bevestigen, maar het hof oordeelde dat het vonnis niet in stand kon blijven.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in 2016 twee geldtelmachines in beslag had genomen, en dat er een technisch hulpmiddel in een van deze machines was geplaatst door de politie. Dit hulpmiddel kon een sms-bericht sturen naar de politie om aan te geven dat de geldtelmachine actief was. De verdediging betoogde dat het gebruik van dit technisch hulpmiddel onrechtmatig was, maar het hof oordeelde dat dit niet het geval was. Het hof concludeerde dat er voldoende verdenking van witwassen bestond om de woning van de verdachte binnen te treden, en dat de aangetroffen geldbedragen uit een misdrijf afkomstig waren.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en de in beslag genomen geldbedragen werden verbeurd verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen, maar ook het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde feit en het feit dat de verdachte sindsdien niet meer met justitie in aanraking is geweest.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003166-21
Parketnummer: 09-765002-19
Datum uitspraak: 14 juni 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] (Colombia) op [datum] 1988,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken. Voorts is een beslissing genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2017, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van in totaal EUR 34.600,-, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep - met aanvulling van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerde verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat uit het dossier niet blijkt wat voor technisch hulpmiddel is ingezet, wat het middel wel en niet kan en of tussentijds is gecontroleerd of het middel naar behoren werkte, waardoor niet kan worden vastgesteld of het technisch hulpmiddel in de geldtelmachine een middel is dat op basis van artikel 3 van de Politiewet kon worden ingezet, zodat de inzet daarvan onrechtmatig is geweest.
Het hof overweegt als volgt.
In april 2016 zijn bij de verdachte - in de, op 16 mei 2023 onherroepelijk geworden, strafzaak van de verdachte onder rolnummer 22-001526-21 van het hof Amsterdam - twee geldtelmachines in beslag genomen. Omdat het vermoeden bestond dat ook na de inbeslagname de strafbare feiten door de verdachte zouden worden voortgezet, is in één van de geldtelmachines een technisch middel geplaatst door een gespecialiseerd medewerker van de Afdeling Specialistische Operaties Dienst Nationale Recherche.
Volgens het op ambtsbelofte door de officier van justitie opgemaakte proces-verbaal van 20 september 2021, kon dit technisch middel een sms-bericht sturen naar de telefoons van medewerkers van de Dienst Regionale Recherche van de Eenheid Den Haag met de melding dat de geldtelmachine actief was. Met het middel konden geen gegevens worden vastgelegd of opgenomen.
Op 21 oktober 2017 ontving een verbalisant een sms-bericht waaruit bleek dat de in juni 2016 uitgezette geldtelmachine van de verdachte op dat moment aangezet was.
Het hof overweegt dat het door de politie plaatsen van een technisch middel in een geldtelmachine op zichzelf niet ongeoorloofd is, ook al steunt dit handelen niet op een specifieke wettelijke regeling. [1] Het hof gaat er op grond van het verhandelde ter terechtzitting voorts van uit dat het technisch middel waar het in deze zaak om gaat enkel een (sms)signaal aan de politie kon geven – en ook heeft gegeven - dat de geldtelmachine in gebruik was. Voor de veronderstelling dat het middel ook op een andere wijze is of zou kunnen worden ingezet, geven de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen enkel aanknopingspunt. Ook overigens is daarvan niet gebleken. Naar oordeel van het hof is geen sprake geweest van een technisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Een vereiste van (periodieke) ‘keuring’ geldt in deze niet.
Het hof is van oordeel dat in dit geval geen sprake is geweest van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte door het plaatsen van het technisch middel in de geldtelmachine. De algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 2012 is daarvoor voldoende grondslag.
Het verweer dat de inzet van het technisch middel in de geldtelmachine onrechtmatig is geweest, kan dan ook niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat het ‘huisrecht’ van de verdachte is geschonden, nu de geldtelmachine destijds in de woning van de verdachte in beslag is genomen en daar ook weer zou worden teruggeplaatst.
Het hof overweegt dat het ‘huisrecht’ als bedoeld in artikel 12 van de Grondwet in wezen kan worden beschouwd als een uitwerking van de bescherming van de persoonlijke vrijheid van de burger zoals die in grote lijnen in artikel 10 van de Grondwet is vastgelegd. De woning hoort tot de persoonlijke levenssfeer. Niemand mag daar binnengaan zonder toestemming van de bewoner.
Het hof gaat ook aan dit verweer van de raadsman voorbij, reeds omdat niet valt in te zien dat de aanwezigheid van de, door of namens de verdachte binnengebrachte, geldtelmachine in de woning van de verdachte een schending van het huisrecht oplevert, nog daargelaten dat door die aanwezigheid geenszins enig beeld, laat staan een volledig beeld, is of kon worden verkregen van bepaalde aspecten van het privéleven van de verdachte. Ten overvloede merkt het hof nog op dat op voorhand geenszins vaststond dat de, door de politie aan de verdachte teruggegeven, geldtelmachine (wederom) in zijn woning zou terechtkomen; het had ook een plaats kunnen zijn. Het is geenszins vanzelfsprekend dat in een woning een geldtelmachine aanwezig is, een apparaat dat doorgaans wordt gebruikt om grote hoeveelheden bankbiljetten te tellen.
Tot slot heeft de raadsman bepleit dat de enkele melding van het technisch hulpmiddel dat het in gebruik was genomen onvoldoende was om te mogen binnentreden in de woning, waardoor het binnentreden onrechtmatig is, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Op 21 oktober 2017 omstreeks 14:40 uur werd binnengetreden in de woning aan de [adres]. De schriftelijke machtiging tot binnentreden werd afgegeven door de hulpofficier van justitie op grond van artikel 96 Sv.
Een opsporingsambtenaar heeft op grond van het eerste lid van artikel 96 Sv de bevoegdheid om, in geval van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv een plaats te betreden en de daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen.
Naar het oordeel van het hof bestond er voldoende verdenking van witwassen om de woning binnen te treden. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de geldtelmachine onder de verdachte in 2016 in beslag is genomen ter zake de verdenking van het witwassen van zeer grote sommen geld (€ 350,000,- en € 240.640,-) waarbij de woning van de verdachte aan de [adres], zou zijn gebruikt voor het tellen en verpakken van geld. [2] Voorts neemt het hof in aanmerking dat op 21 oktober 2017 van het Team Criminele Inlichtingen Eenheid Den Haag informatie was ontvangen dat in de woning aan de [adres] een grote hoeveelheid geld geteld werd [3] . Deze informatie werd verkregen doordat het technisch middel dat in een bij de verdachte inbeslaggenomen geldtelmachine geplaatst was, een sms-bericht verstuurde dat deze geldtelmachine actief was. Gezien de plaatsbepaling was het zeer aannemelijk dat de geldtelmachine op het adres van de verdachte stond. De inkomende sms-berichten bleven binnenkomen, waardoor het redelijk vermoeden ontstond dat er op dat moment een grote partij geld aanwezig was in de woning aan de [adres]. [4]
Op basis van het vorenstaande is het hof van oordeel dat sprake was van een voldoende verdenking van witwassen. Het hof acht de machtiging tot binnentreden dan ook rechtmatig afgegeven en is van oordeel dat al hetgeen is gevonden bij het binnentreden voor het bewijs gebezigd kan worden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks21 oktober 2017, te 's-Gravenhage
, althans in Nederland,een voorwerp, te weten
een ofmeerdere geldbedragen van in totaal EUR 34.600,-, heeft
verworven,voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Het hof leidt uit bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
In de slaapkamer van de woning van de verdachte is een plastic tas aangetroffen met daarin in totaal
€ 30.000,00, bestaande uit 6 bundels met elk 100 biljetten van € 50,-. Voorts werd in een kledingkast in een zak van een leren jasje € 4.600,00 aan contant geld aangetroffen, bestaande uit diverse coupures, te weten 28 biljetten van € 50,-, 12 biljetten van € 100,- en 10 biljetten van € 200,-.
Naar het oordeel van het hof leveren de feiten en omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen, een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. Gelet op dit vermoeden mocht van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring zou geven voor de herkomst van dit geldbedrag.
Tijdens de doorzoeking heeft de verdachte verklaard dat hij € 30.000,- had geleend van een vriend, omdat hij een avondwinkel wilde beginnen. Tijdens het verhoor bij de politie op 22 december 2017 verklaarde de verdachte dat hij € 30.000,- had geleend omdat hij in de autohandel wilde. Voorts heeft hij verklaard dat de € 4.600,- in de jaszak toebehoort aan zijn schoonzus en dat zij het bij hem had neergelegd zodat zij het niet kon uitgeven.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij € 30.000,- had geleend via een boekhouder, maar dat hij haar naam niet weet.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de verdachte over de herkomst van deze geldbedragen niet concreet en onvoldoende verifieerbaar zijn. De verdachte heeft wisselend verklaard over de herkomst van het geld, weet de naam van de persoon via wie hij het geld heeft geleend niet en heeft geen stukken (meer) van de leenovereenkomst. Ook de verklaring dat het geld in de jaszak toebehoort aan zijn schoonzus, genaamd [naam schoonzus], is op zichzelf genomen een onvoldoende concrete en verifieerbare verklaring. Dit betekent dat aan de verklaringen van de verdachte voorbij kan worden gegaan zonder dat het Openbaar Ministerie daarnaar nader onderzoek hoefde te doen. Dit alles leidt tot de slotsom dat het niet anders kan zijn dan dat de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte daarvan wetenschap had.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van meerdere geldbedragen
van in totaal € 34.600,-. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van de verdachte het plegen van delicten omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst aan criminele gelden, het genereren van illegale winsten veel minder lucratief zou zijn.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken een passende en geboden reactie vormt. Echter is het hof van oordeel dat, gelet op het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde feit en het feit dat de verdachte sinds dit feit niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest en gelet op de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen van € 4.600,00 en € 30.000,00 zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan. Het hof zal daarom deze geldbedragen verbeurd verklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. euro (IBG 23-10-2017);
2. 30.000 euro (IBG 23-10-2017).
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. A.L. Frenkel en mr. E. Mak, in bijzijn van de griffier mr. I.M. van Hoevelaken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 juni 2023.
Mr. E. Mak is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

2.Bron proces-verbaal, proces-verbaalnummer 209, Documentcode 241020171733.AMB, digitaal dossier pag. 37.
3.Afschermproces verbaal, proces-verbaalnummer 377-2017, digitaal dossier pag.2
4.Bron proces-verbaal, proces-verbaalnummer 209, Documentcode 241020171733.AMB, digitaal dossier pag. 37.