ECLI:NL:GHDHA:2023:1119
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vastgestelde waarde van een woning en de hoorplicht in het bestuursrecht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde waarde van een woning door de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking waarin de waarde op 1 januari 2019 was vastgesteld op € 366.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en dat de Heffingsambtenaar de hoorplicht had geschonden door niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan de hoorzitting te verstrekken. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De Heffingsambtenaar had gebruik gemaakt van een waardematrix en vergelijkingsobjecten om de waarde te onderbouwen. Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar zijn verplichtingen met betrekking tot de hoorplicht en de toezendplicht van stukken had nageleefd. De belanghebbende had geen gebruik gemaakt van zijn recht op inzage in de stukken, wat zijn argumenten verzwakte. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om actief gebruik te maken van hun rechten in het bestuursrecht, zoals het recht op inzage in stukken, en de rol van de Heffingsambtenaar in het vaststellen van de WOZ-waarde van onroerende zaken. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de waardering van onroerend goed en de procedures rondom bezwaar en beroep.