Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“7. De rechtbank stelt voorop dat zij, anders dan eisers gemachtigde bepleit, geen aanleiding ziet het nader stuk van verweerder van 8 december 2021, bij de rechtbank ingekomen op 13 december 2021, buiten beschouwing te laten. Weliswaar is dit stuk buiten de tiendagentermijn ingediend, het is evenwel nog dusdanig tijdig ingediend dat eiser(s gemachtigd) nog voldoende tijd heeft gehad om daarop (voorafgaand aan of) op de zitting te reageren. Anders dan eiser stelt, rustte op verweerder niet de (wettelijke) verplichting dit stuk (veel) eerder in te dienen. Verweerder heeft met de te late indiening ook niet verwijtbaar onzorgvuldig gehandeld of een van de andere beginselen van behoorlijk bestuur geschonden.
8. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
9. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het door hem overgelegde taxatierapport en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Naar volgt uit het taxatierapporten de daarbij gevoegde matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met het taxatierapport en de matrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de in het taxatierapport genoemde vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft ligging en kwaliteit van de opstallen (daaronder begrepen voorzieningen). De waarde wordt voldoende onderbouwd door de met de genoemde vergelijkingsobjecten gerealiseerde transactieprijzen en de daaruit herleide prijs-per-m2 voor de verschillende objecten; de taxatiewaarde van € 406.000 staat in een juiste verhouding daartoe. Dat sprake is van (waardebeïnvloedende) verschillen tussen de woning enerzijds en de vergelijkingsobjecten anderzijds waarmee ten onrechte geen dan wel op onjuiste wijze rekening is gehouden, is niet gebleken en acht de rechtbank ook niet aannemelijk. Eiser heeft dergelijke verschillen ook niet (voldoende concreet) benoemd en dus ook niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht de door verweerder(s taxateur) in aanmerking genomen verschillen qua ligging, onder ander vanwege de verschillende etages waarop de appartementen zijn gesitueerd en de verschillende ligging ten opzichte van het nabijgelegen water, voldoende inzichtelijk gemaakt en gemotiveerd en acht dan ook aannemelijk dat daarmee op de juiste wijze en voldoende rekening is gehouden.
10. Uit het vorenstaande volgt gelijk ook dat eisers stelling dat de waarde van zijn woning niet is berekend/onderbouwd op grond van de (verplichte) modelmatige waardebepaling. Dat in strijd is gehandeld met het verbod van willekeur en dat sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel, vindt dan ook geen steun in de feiten.
11. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. Voor zover eiser meent dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste inhoud van de woning, kan dit hem niet baten. Ten eerste omdat, naar verweerder onweersproken heeft aangevoerd, de in de vergelijkingsmatrix opgenomen vergelijkingsobjecten qua inhoud even groot zijn als de woning. Ten tweede omdat, naar blijkt uit het taxatierapport en de daarbij gevoegde matrix, de waarde in dit geval niet is bepaald via (een vergelijk van) de inhoud maar alleen via (een vergelijk van) de oppervlakten. Dat die laatste foutief zijn, is gesteld noch gebleken. Ook volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het aandeel in het reservefonds VVE. Zoals blijkt uit de door verweerder in het verweerschrift opgenomen schermprint (zie p.2 verweerschrift) is hiermee wel degelijk rekening gehouden.
12. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat verweerder hem niet tijdig alle stukken heeft verstrekt. Dat reeds eerder een waarderingsmatrix voorhanden was en dus had kunnen en moeten worden toegezonden, is gesteld noch gebleken. Verder is, nu de woning een appartement betreft, bij de waardering geen grondstaffel gebruikt, zodat verweerder ook die niet hoefde te verstrekken. Voor zover eiser meent dat de wijze waarop rekening is gehouden met de VVE-reserve voor hem eerder inzichtelijk had moeten worden gemaakt met bijvoorbeeld de in het verweerschrift opgenomen schermprint of iets dergelijks, volgt de rechtbank hem ook daarin niet. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar specifiek en voldoende gemotiveerd benoemd dat en volgens welke methode rekening is gehouden met de VVE-reserve. Dat acht de rechtbank in dit verband afdoende.
In de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 juli 2021
verband tot een ander oordeel te komen.
13. De rechtbank verwerpt verder ook eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel, meer specifiek de meerderheidsregel. Dit reeds omdat, naar verweerder in zijn nader stuk van 8 december 2021 uitgebreid heeft toegelicht, ten aanzien van de door eiser in dit verband genoemde gevallen geen sprake is van (voldoende) gelijke gevallen/objecten en overigens bij de waardering van al die objecten door verweerder ook een consistente lijn is gevolgd. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen verweerder hierover heeft opgenomen in zijn verweerschrift, daaronder begrepen de vergelijkingen die de taxateur van verweerder heeft opgesteld betreffende de woning en de door eiser genoemde (volgens eiser nagenoeg identieke) objecten.
14. Tot slot volgt de rechtbank eiser ook niet in zijn stelling dat de uitspraak op bezwaar niet voldoende is gemotiveerd. Ook als het zo is, zoals eiser stelt, dat daarin niet volledig is weergegeven wat op de hoorzitting is besproken, acht de rechtbank de bij de uitspraak op bezwaar gegeven motivering voldoende uitgebreid en duidelijk. Ook in zoverre bestaat geen aanleiding het beroep gegrond te verklaren.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”