ECLI:NL:GHDHA:2022:973

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
2200550317
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Levenslange gevangenisstraf voor oorlogsmisdrijven in Ethiopië onder Derg-regime

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van oorlogsmisdrijven gepleegd in Ethiopië tijdens het Derg-regime in de jaren '70. De verdachte is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor zijn rol in de systematische schendingen van mensenrechten, waaronder arbitraire vrijheidsberoving, marteling en het doden van vele personen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als voorzitter van het revolutionair coördinerend campagnecomité in Gojjam verantwoordelijk was voor het uitvoeren van de Rode Terreur, waarbij duizenden mensen werden opgepakt, gemarteld en geëxecuteerd zonder eerlijk proces. Het hof heeft de rol van de verdachte als medepleger van deze misdrijven bevestigd, waarbij hij niet alleen de leiding had over de operaties, maar ook actief betrokken was bij het nemen van beslissingen over de behandeling van de gevangenen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verantwoording voor oorlogsmisdrijven en de bescherming van mensenrechten, zelfs in het kader van een gewapend conflict.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005503-17
Parketnummer: 09-748013-12
Datum uitspraak: 8 juni 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Ethiopië) op [geboortedatum] 1954,
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] te [plaats] .
Onderzoeksnaam: Merens
Inhoudsopgave
1.
Lijst van gebruikte afkortingenp. 4
2.
Enkele opmerkingen voorafp. 5
3.
Tenlasteleggingp. 5
4.
Procesgangp. 6
5.
Vordering van de advocaten-generaalp. 7
6.
Rechtsmacht en bevoegdheidp. 7
7.
Partiele niet-ontvankelijkheid in hogerberoepp. 7
8.
Het vonnis waarvan beroepp. 8
9.
Het strafrechtelijk onderzoekp. 8
10.
De ontvankelijkheid van het openbaar
ministerie in de vervolgingp. 10
10.1 Verweer
10.2 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
10.3 Oordeel van het hof
10.4 Conclusie
11.
Het toepasselijk rechtp. 23
11.1 Artikel 8 (oud) en 9 (oud) van de Wet oorlogsstrafrecht
11.2 Het begrip ‘de wetten en gebruiken van de oorlog’
11.3 De vereisten voor oorlogsmisdrijven
12.
De waardering van het bewijsp. 29
12.1 De getuigenverklaringen
12.2 Voorwaardelijke getuigenverzoeken van de verdediging
12.3 De documenten uit Ethiopië
12.4 Verzoeken tot aanvullend onderzoek van de documenten uit Ethiopië
12.5 Het rapport van de deskundige Abbink
10.6 Fair trial
13.
De beoordeling van de tenlasteleggingp. 45
13.1 Het bestaan en de aard van het p. 45
conflict
13.1.1
Gewapend conflict
13.1.2
Relevante ontwikkelingen inEthiopië vanaf 1974
13.1.3
Partijen bij het conflict
13.1.4
Gewapende strijd
13.2 De taak en functie van de verdachte p. 56
13.3 De vaststelling van de feiten p. 61
13.3.1
De vaststelling van defeitelijke gebeurtenissen
13.3.2
Namen van (bewezenverklaarde)personen
13.3.3
Partiële vrijspraak ten aanzien vanenkele personen
13.3.4
Partiële vrijspraak ten aanzien van pleegperiode feit 4
13.4 Beschermde personen p. 75
13.5 Schendingen van internationaal p. 75
humanitair recht
13.5.1
Het toetsingskader
13.5.2
Schendingen van internationaalhumanitair recht in deze zaak
13.6 Betrokkenheid en rol van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten p. 89
13.6.1
de vaststelling van de feitelijkerol van de verdachte
13.6.2
juridische kwalificatie van derol van de verdachte
13.7 Nexus p. 99
14.
Conclusiep. 101
15.
Bewezenverklaringp. 102
16.
Strafbaarheid van hetbewezenverklaardep. 103
17.
Strafbaarheid van de verdachtep. 104
18.
Strafmotiveringp. 104
19.
Vorderingen tot schadevergoedingp. 108
20.
Toepasselijke wettelijkevoorschriftenp. 112
21.
Beslissingp. 113
Bijlagen
Tenlastelegging p. 116
Bewezenverklaring p. 181
Eindnoten p. 200

1.Lijst van gebruikte afkortingen

AP I-IIAanvullend Protocol I of II bij de Geneefse Conventie 1949
DLRDienst Landelijke Recherche
EDUEthiopian Democratic Union
ELFEritrean Liberation Front
EPLFEritrean People’s Liberation Front
EPRPEthiopian People’s Revolutionary Party
EPRAEthiopian People’s Revolutionary Army
EVRMEuropees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
GC I-IVGeneefse Conventie van 1949 I t/m IV
ICCInternational Criminal Court
ICTRInternational Criminal Tribunal for Rwanda
ICTYInternational Criminal Tribunal for the former Yugoslavia
MeisonAll Ethiopian Socialist Movement
PMACProvisional Military Administrative Council
SPOSpecial Prosecutors Office
Sr.Wetboek van Strafrecht
Sv.Wetboek van Strafvordering
TIMTeam Internationale Misdrijven
TPLFTigray People’s Liberation Front
WIMWet internationale misdrijven
WOSWet oorlogsstrafrecht

2.Enkele opmerkingen vooraf

Het gaat in deze oorlogsstrafzaak om gebeurtenissen in de jaren zeventig in Ethiopië. De plaatsen Debre Marcos en Metekel komen in de tenlastelegging voor en waren beide plaatsen in de toenmalige provincie Gojjam in Ethiopië.
Ethiopië kent een jaartelling die gebaseerd is op de Koptische kalender. De in dit arrest genoemde data zijn, tenzij anders vermeld, data overeenkomstig de westerse, Gregoriaanse kalender. Daar, waar van toepassing heeft een omrekening plaatsgevonden.
Het hof zal in dit arrest onder meer ingaan op politieke en historische achtergronden van de situatie in Ethiopië destijds. Het hof baseert zich hierbij ook op publiek toegankelijke bronnen, welke als geschriften onderdeel uitmaken van het strafdossier. Bewijsmiddelen worden in voetnoten vermeld, andere bronnen in eindnoten.

3.Tenlastelegging

De verdachte staat terecht op verdenking van betrokkenheid bij oorlogsmisdrijven, gepleegd in Ethiopië in de periode van 1 februari 1978 tot en met 31 december 1981. Deze feiten zijn omschreven in de in eerste aanleg gewijzigde tenlastelegging die als bijlage 1
onderdeel uitmaakt van dit arrest.
De beschuldigingen houden steeds het in verschillende pleegvarianten overtreden van artikel 8 (oud) van de Wet oorlogsstrafrecht (hierna: WOS) in, en luiden – kort weergegeven -:
Feit 1: Vrijheidsberoving en onmenselijke behandeling in de periode van 1 februari 1978 tot en met 31 juli 1978. De verdachte zou in Debre Marcos en/of Metekel 321 personen arbitrair van hun vrijheid hebben beroofd, wreed en onmenselijk hebben behandeld, hun persoonlijke waardigheid hebben aangerand en vonnissen tegen hen hebben uitgesproken zonder voorafgaande berechting door een onafhankelijke rechtbank. Dit feit is ten laste gelegd in de varianten medeplegen, opzettelijk als meerdere toelaten en medeplichtigheid.
Feit 2: Marteling in de periode van 1 februari 1978 tot en met 1 september 1978. De verdachte zou in Debre Marcos en/of Metekel negen mensen in gevangenschap hebben gemarteld. Ook dit feit is ten laste gelegd in de varianten medeplegen, opzettelijk als meerdere toelaten en medeplichtigheid.
Feit 3: Het doden van 75 personen in de periode van 14 augustus 1978 tot en met 17 augustus 1978. De verdachte zou opdracht hebben gegeven tot het doden van 75 personen die in Debre Marcos en/of Metekel in de gevangenis zaten. Dit feit is ten laste gelegd in de varianten medeplegen en uitlokking.
Feit 4: Hetzelfde verwijt als onder 1, maar in de periode van 1 augustus 1978 tot en met 31 december 1981 ten aanzien van 240 personen. Dit feit is ten laste gelegd in de varianten medeplegen, uitlokken, opzettelijk als meerdere toelaten en medeplichtigheid.
Het medeplegen, de medeplichtigheid, de uitlokking en/of het als meerdere toelaten is hierbij steeds cumulatief/alternatief ten laste gelegd, dat wil zeggen in de en/of variant.

4.Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van:
  • Het onder 1 ten laste gelegde toelaten als meerdere en de medeplichtigheid;
  • Het onder 2 ten laste gelegde medeplegen en de medeplichtigheid;
Het onder 4 ten laste gelegde toelaten als meerdere en de medeplichtigheid;
De verdachte is in eerste aanleg veroordeeld voor:
  • Het medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde;
  • Het opzettelijk als meerdere toelaten van het onder 2 ten laste gelegde;
  • Het medeplegen en de uitlokking van het onder 3 ten laste gelegde;
  • Het medeplegen van het onder 4 ten laste gelegde.
De verdachte is door de rechtbank veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Verder heeft de rechtbank beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

5.Vordering van de advocaten-generaal

De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief (medeplegen), 2 eerste cumulatief/alternatief (medeplegen), 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief (medeplegen en uitlokking) en 4 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde (medeplegen) zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.

6.Rechtsmacht en bevoegdheid

In de tenlastelegging gaat het om feiten gepleegd buiten Nederland, tegen niet-Nederlandse slachtoffers door een verdachte die op dat moment niet de Nederlandse nationaliteit had. Het hof is nagegaan of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
Artikel 3 (oud) van de WOS bepaalde ten tijde van het ten laste gelegde dat deze wet van toepassing is op een ieder, die zich buiten het rijk in Europa schuldig maakt aan een misdrijf omschreven in de artikelen 8 en 9 van de WOS. Deze misdrijven zijn de verdachte ten laste gelegd. De Nederlandse rechter heeft dus rechtsmacht. [1]
Ingevolge artikel 15 van de Wet internationale misdrijven (hierna: WIM) is de rechtbank in Den Haag de bij uitsluiting bevoegde rechter om van de internationale misdrijven als aan verdachte ten laste gelegd kennis te nemen. Dit hof, oordelend in hoger beroep, is derhalve bevoegd.

7.Partiële niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

Het hoger beroep is door de officier van justitie en namens de verdachte onbeperkt ingesteld en daarmee mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde voor zover betrekking hebbend op de personen [persoon 329] en [persoon 330], en het onder feit 4 tenlastegelegde voor zover betrekking hebbend op [persoon 325], [persoon 319] en [persoon 320].
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat de bezwaren van het openbaar ministerie niet zien op deze onderdelen en zij hebben verzocht om de officier van justitie op die onderdelen niet-ontvankelijk in het hoger beroep te verklaren. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen de beslissing tot vrijspraak geen hoger beroep open.
Het hof zal de officier van justitie en de verdachte gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde voor zover betrekking hebbend op [persoon 329] en [persoon 330], en het onder feit 4 tenlastegelegde voor zover betrekking hebbend op [persoon 325], [persoon 319] en [persoon 320].

8.Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring. Ook zal het hof de bewijsvoering op onderdelen aanpassen.

9.Het strafrechtelijk onderzoek

Deze zaak is aan het licht gekomen na de publicatie van een artikel in het tijdschrift ‘Vrij Nederland’, waarin de verdachte in verband werd gebracht met oorlogsmisdrijven die onder het Mengistu-bewind (Derg-regime, 1974-1991) in Ethiopië hebben plaatsgevonden.
In antwoord op een rechtshulpverzoek van het openbaar ministerie zijn van de Ethiopische autoriteiten delen van het Ethiopische strafdossier in de zaak tegen de verdachte ontvangen. Ook heeft de Nederlandse politie andere delen van het strafdossier tegen de verdachte in Ethiopië gefotografeerd.
Verder is tijdens het onderzoek open-bronnenonderzoek verricht, zijn dossiers opgevraagd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en zijn door zowel de Nederlandse politie als door de rechter-commissaris in binnen- en buitenland getuigen gehoord. Ook zijn bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet, zoals het opnemen en afluisteren van telefoongesprekken en de in 2015 (in het kader van stelselmatige informatiewinning) gevoerde gesprekken tussen de verdachte en een niet als zodanig herkenbare politieambtenaar van het Team Werken Onder Dekmantel.
De verdachte is op 29 september 2015 in zijn woning in Nederland aangehouden en zit sinds zijn aanhouding in voorlopige hechtenis.
De rechter-commissaris heeft vanaf eind 2015 getuigen gehoord en deskundigen benoemd. De deskundige W.C. de Jong heeft een handschrift vergelijkend onderzoek uitgevoerd. Professor G.J. Abbink heeft een rapport uitgebracht over de politieke en historische context van de gebeurtenissen in Ethiopië in de periode van 1974-1979.
In hoger beroep zijn regiezittingen gehouden op 23 april 2018 en 29 mei 2018 (mededelen beslissingen) en op 30 oktober 2018 en 19 november 2018 (mededelen beslissingen). Naar aanleiding daarvan zijn door de raadsheer-commissaris drie getuigen gehoord.
Voorts zijn pogingen gedaan andere getuigen te horen, maar dit is niet gelukt.
Voorts zijn door de raadsheer-commissaris drie deskundigen benoemd die (opnieuw) handschriftvergelijkend onderzoek hebben uitgevoerd, te weten C. Verhulst, W. de Jong en P.L. Zevenbergen.
In 2018 is van de Ethiopische autoriteiten nog een aantal nieuwe stukken ontvangen, te weten een zogenoemde “
list of collected documents”.
In aanloop naar de inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft naast het hiervoor genoemde onderzoek door de raadsheer-commissaris ook onderzoek plaatsgevonden naar de geestestoestand van de verdachte en naar zijn fysieke gezondheid en belastbaarheid.
Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling is een schriftelijke ronde gehouden met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
De inhoudelijke behandeling, die gelet op de gezondheidstoestand van de verdachte en in navolging van het advies van de deskundigen deels in de penitentiaire inrichting waar de verdachte verblijft is gehouden, heeft op 5, 6, 11, 13, 14, 19 en 20 april 2022 plaatsgevonden. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 25 mei 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal mr. M.R. Witteveen en mr. N. Vogelenzang en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden, mr. S. Arts en mr. J.P.A. van Schaik naar voren is gebracht.
Voorts heeft het hof kennis genomen van hetgeen namens de benadeelde partijen door mr. B. van Straaten en mr. B. Vossenberg naar voren is gebracht, waarbij ook namens een aantal slachtoffers tijdens de inhoudelijke behandeling het spreekrecht is uitgeoefend. De heer [persoon 314] heeft per videoverbinding gebruik gemaakt van zijn spreekrecht.

10.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

10.1
Verweer
Door de verdediging is aangevoerd dat er zodanige gebreken kleven aan (de basis van) dit strafproces dat er geen sprake meer is van een eerlijk proces en dat (primair) het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Hieraan wordt – kort gezegd - ten grondslag gelegd dat:
er ondeugdelijk en in strijd met de verbaliseringsplicht is geverbaliseerd over de start van het onderzoek;
er geen originele stukken verkregen zijn uit Ethiopië noch een compleet strafdossier;
belangrijke getuigen niet konden worden gehoord, en
tijdsverloop onherstelbare beperkingen heeft meegebracht voor de waarheidsvinding.
Hierdoor is geen sprake meer van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM en de beginselen van een behoorlijk strafproces. Tevens is volgens de verdediging sprake van een grove veronachtzaming van de rechten van de verdachte waarbij aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak in ernstige mate tekort is gedaan.
10.2
Vaststelling van feiten en omstandigheden
Het hof gaat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken uit van de navolgende, voor de beoordeling van het voorgaande relevante feiten en omstandigheden.
Start onderzoek
Het relaas proces-verbaal d.d. 12 februari 2016 vermeldt dat het Team Internationale Misdrijven (hierna ook: TIM) van de Dienst Landelijke Recherche (hierna ook: DLR) sinds 2009 een strafrechtelijk onderzoek verricht tegen de verdachte. De aanleiding voor dit opsporingsonderzoek is gelegen in een artikel in het tijdschrift
Vrij Nederlandvan 13 juni 1998, geschreven door journaliste [journaliste]. In dit artikel, met de kop “Ethiopische beul is ondergedoken in Nederland", schrijft [journaliste] over een Ethiopiër genaamd [naam verdachte] die onder Mengistu (aan de macht van 1974 tot 1991) één van de uitvoerders van diens schrikbewind in Ethiopië was. Het artikel maakt melding van lijsten met namen van personen die moeten worden geëxecuteerd of celstraf met dwangarbeid moeten krijgen, en een aantal opdrachtbrieven. Volgens de auteur zijn deze documenten in 1978 opgesteld door [naam verdachte], sinds 1991 woonachtig in Nederland. Een proces-verbaal van 14 mei 2009 relateert over de inhoud van dit artikel. Het artikel is bijgevoegd.
[journaliste] is op 22 augustus 2018 door de raadsheer-commissaris gehoord als getuige. Zij heeft onder meer verklaard:
U vraagt mij of ik ooit door de politie of door justitie ben gehoord in deze strafzaak. Er is contact geweest, in eerste instantie telefonisch en ik denk daarna via de e-mail. Dat is op een moment geweest dat ik al geen materiaal meer had. U vraagt mij of ik nog weet wanneer dat was. Ik weet het niet, ik denk ergens in de afgelopen 10 jaar. Ik denk dichter tegen 10 jaar aan, dan tegen 5 jaar. U vraagt mij wat mij toen gevraagd is. Er is mij gevraagd of ik meer details had over de zaak. Mijn antwoord daarop was: nee. Ik had het materiaal niet meer. Ik ben nog op zoek geweest naar oude e-mails waarin ik het originele stuk naar de redactie had gestuurd. Het e-mail adres waar ik mee werkte. Dat werkte niet meer. Ik had helemaal niets meer. (…) U vraagt mij of wat ik aan stukken had, originele stukken waren, of kopieën. Dat waren kopieën. (…) U vraagt mij met wie ik van het Openbaar Ministerie contact heb gehad. Hij was betrokken bij een Nederlandse afdeling die zich bezighield met asielzoekers die oorlogsmisdaden hadden gepleegd, met name Joegoslaviër. De speciale kamer die zich bezighield met het vervolgen van asielzoekers met een gewelddadig verleden. De naam weet ik niet meer. Het was een man.
Het openbaar ministerie heeft een proces-verbaal overgelegd d.d. 31 januari 2018, waarin officier van justitie Berger relateert over contact dat hij in de periode januari 2013 – maart 2013 had met [journaliste]. Hij schrijft dat hij haar toen had gevraagd of zij informatie kon verstrekken over de Ethiopische documenten waarnaar zij in het artikel van 13 juni 1998 verwijst, waarop zij had laten weten dat ze haar archief en geheugen had geraadpleegd maar dat zij geen informatie had kunnen terugvinden.
Documenten
i.
de documenten uit Ethiopië
In Ethiopië is de verdachte op 8 mei 2000 door het Federaal Gerechtshof in Addis Abeba bij verstek veroordeeld tot de doodstraf voor misdaden die hij als lid van de Derg heeft gepleegd. Middels rechtshulpverzoeken heeft het opsporingsteam vanaf 2013 de beschikking gekregen over (kopieën van) documenten uit de strafprocedure tegen de verdachte in Ethiopië. Deze zijn, inclusief vertaling, aan het dossier toegevoegd. Dit betreft:
  • een aanklacht tegen de verdachte met nummer 912/89 en een lijst van getuigen;
  • een ongedateerd vonnis van het Federaal Gerechtshof in Addis Abeba met nummer 912/89 en strafoplegging d.d. 8 mei 2000;
  • 41 pagina’s aan documenten;
  • gefotografeerde pagina's van het Ethiopische strafdossier);
Deze documenten, of delen daarvan, zullen hierna ook wel aangeduid worden als “de documenten uit Ethiopië”.
Het Ethiopisch strafdossier kent 10 strafzaken, met blijkens de aanklacht wisselende pleegplaatsen in Ethiopië. Twee van die zaken hebben betrekking op de plaatsen Debre Marcos en Metekel. Het onderhavige, Nederlandse opsporingsonderzoek richt zich enkel op de zaken Debre Marcos en Metekel. De tenlastelegging in deze zaak kent, zoals hiervoor vermeld, deze plaatsen als pleegplaats en behelst de periode 1 februari 1978 tot en met 31 december 1981.
handschrift vergelijkend onderzoek
Op verzoek van de verdediging is in eerste aanleg handschrift vergelijkend onderzoek gedaan naar aan de verdachte toegeschreven handtekeningen op enkele Ethiopische documenten. Handschriftdeskundige W.C. de Jong heeft op 4 maart 2016 gerapporteerd en is op 28 juni 2016 door de rechter-commissaris als deskundige gehoord.
In hoger beroep heeft opnieuw handschrift vergelijkend onderzoek plaatsgevonden. De Jong heeft op verzoek van het openbaar ministerie nader onderzoek verricht aan (andere) documenten en op 13 september 2018 gerapporteerd. Het verzoek van de verdediging tot onderzoek door een andere handschriftdeskundige is toegewezen hetgeen heeft geleid tot het rapport van deskundige C. Verhulst d.d. 17 december 2018. Het verzoek van de verdediging om P.L. Zevenbergen (die niet in het deskundigenregister is ingeschreven) onderzoek te laten verrichten is uiteindelijk ook toegewezen; hij heeft gerapporteerd op 22 januari 2019.
De deskundigen hebben steeds bevonden dat – kort samengevat – de kwaliteit en kwantiteit van zowel het ter onderzoek aangeboden materiaal als het vergelijkingsmateriaal te wensen over liet. Wel hebben ze in hun rapporten steeds de hen voorgelegde vragen aan de hand van het door hen verrichte onderzoek beantwoord.
verhoor Kiros
De voormalig officier van justitie in de strafzaak tegen de verdachte in Ethiopië, Yoseph Kiros Gezahegn (hierna: Kiros), is op 19, 20 en 21 april 2016 gehoord door de rechter-commissaris. Hem zijn door haar, het openbaar ministerie en de verdediging vragen gesteld, onder andere over de aard en herkomst van de Ethiopische documenten. Hij heeft onder meer verklaard:
(…) Wij hebben toen aan de Nederlandse politie uitleg gegeven over de zaak tegen [naam verdachte] en documenten over hem gegeven aan de Nederlandse politie en het vonnis over [naam verdachte]. (…) De documenten die wij gaven waren gekopieerd uit het dossier. (…) Ik weet dat er door Nederlandse rechercheurs foto’s zijn gemaakt van documenten. (…) De meeste originele documenten zijn gevonden op dezelfde plaats, namelijk het kantoor van de security office van de Derg. In het hele land waren miljoenen stukken gevonden. We zijn met het verzamelen van documenten begonnen nadat het SPO (hof: Special Prosecutors Office) was opgericht. Daarna hebben wij de documenten bewaard op het SPO tot de rechtszaak begon. De documenten zijn onderzocht en vervolgens zijn er kopieën van gemaakt voor de rechters. De originelen zijn op ons kantoor bewaard. De documenten zijn gevonden veertien jaar nadat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. (…)
(…) ik heb ze (hof: de Nederlandse officier van justitie en de politieman) de originele documenten laten zien. (…) U vraagt mij of zij ook van deze 41 pagina’s de originelen hebben gezien. Ja, ik heb ze laten zien.
(…) Ik heb van deze lijsten de originelen gezien, met mijn eigen ogen. Ik weet dat op het origineel de handtekening van [naam verdachte] staat. Deze lijsten zijn in de rechtbank gebruikt in het proces tegen [naam verdachte]. Dat wil zeggen gewaarmerkte kopieën van deze lijsten.
(…) U vraagt mij of ik het uitgesloten acht dat met de originele documenten zoals die op het kantoor van de SPO zijn bewaard, is geknoeid, bijvoorbeeld met de lijst met 80 namen. Ik weet dat er met de brondocumenten niet is geknoeid, u noemt de smokkel van documenten naar Nederland. Daar weet ik niets van. Ik heb die niet gezien. Maar ik weet dat met de originele documenten die wij hadden niet is geknoeid.
U vraagt mij of ik het uitgesloten acht dat tijdens het Dergregime met de documenten is geknoeid, bijvoorbeeld om iemand een hak te zetten. Ik denk niet dat het mogelijk is, maar dat is een inschatting, ik kan er niks over zeggen.
aanvullende documenten
In hoger beroep is het openbaar ministerie middels een rechtshulpverzoek doende geweest meer (originelen van) documenten te verkrijgen uit Ethiopië. Op de zitting in hoger beroep van 30 oktober 2018 deelde de advocaat-generaal mede:
“(…) ten aanzien van het opvragen van documenten die zich in Ethiopië bevinden, verwijs ik naar de correspondentie tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging. Wij hebben de verdediging de mogelijkheid gegeven een opgave te doen van bepaalde documenten, waarvan kan worden vermoed dat zij zich in het Ethiopische dossier bevinden. Wij hebben hierop geen reactie ontvangen. Mocht de verdediging alsnog een opgave doen, dan zal het Openbaar Ministerie een inspanning verrichten die documenten te verkrijgen.”
De raadsman van de verdachte heeft daarop medegedeeld:
“Er is inderdaad gecorrespondeerd over de op te vragen documenten in Ethiopië. Ik heb toen aan het Openbaar Ministerie mede gedeeld dat mr. Van Schaik op vakantie was en dat het ook overigens voor de verdediging erg lastig is om te gissen welke documenten ontlastend zouden kunnen zijn. Daarom vragen wij een inventarislijst ten aanzien van de bestaande documenten.”
De advocaat-generaal heeft daarop blijkens het proces-verbaal te kennen gegeven dat er geen inventarislijst bestaat.
Het rechtshulpverzoek van 27 augustus 2018 houdt het verzoek in nieuwe stukken te verkrijgen en van de reeds voorhanden documenten de originelen te ontvangen “to facilitate a forensic investigation into the signatures and/or the handwriting that appear on the documents”.
Op 19 februari 2020 heeft de advocaat-generaal stukken in het geding gebracht, te weten de eerder genoemde “list of collected documents”, verkregen van de Ethiopische autoriteiten naar aanleiding van het rechtshulpverzoek. Het betreft 22 documenten die in totaal 201 bladzijden beslaan en zijn deels nieuwe stukken, en deels (betere) kopieën van reeds bestaande stukken in het dossier. In de aanbiedingsbrief vermeldt de advocaat-generaal dat de verzochte originelen niet gevonden zijn en dat de autoriteiten alle mogelijkheden hebben uitgeput om ze te vinden.
Het hof stelt vast dat niet alle stukken waarom in het rechtshulpverzoek was verzocht zijn verkregen.
Getuigen
De getuigen in deze zaak laten zich verdelen in drie groepen.
In het onderhavige opsporingsonderzoek zijn enkele tientallen getuigen afkomstig uit Ethiopië gehoord, ten tijde van het horen met name woonachtig in de Verenigde Staten en Canada. Ook werden enkele getuigen in Nederland gehoord. Deze getuigen werd blijkens de processen-verbaal van verhoor veelal voorafgaand aan het verhoor door de verhoorders op een aantal zaken gewezen, waaronder – kort gezegd - het belang van vermelding van de bron van wetenschap, het gegeven dat gevraagd werd naar gebeurtenissen van lang geleden en dat de getuige het moet zeggen als hij/zij iets niet (meer) weet en geen dingen moet gaan verzinnen, en het verzoek geen informatie uit of over dit verhoor met derden te delen. Deze getuigen zijn voor het overgrote deel ook door de rechter-commissaris gehoord, waarbij de (toenmalige) verdediging al dan niet via videoverbinding aanwezig was, en vragen heeft kunnen (doen) stellen.
Een andere, tweede groep getuigen vormen de personen die in het Ethiopische strafproces als getuige verklaringen hebben afgelegd. Zij zijn in het Nederlandse onderzoek nooit gehoord. Een derde categorie vormt personen die überhaupt nooit gehoord zijn, maar om wiens horen verzocht is omdat ze in andere verklaringen genoemd worden of voorkomen in stukken in het dossier. Voorbeelden zijn Mengistu en de directeuren van de gevangenissen in Debre Marcos en Metekel.
De verdediging heeft zowel ter zitting in eerste aanleg als in hoger beroep om het horen van grote aantallen getuigen verzocht. Voor zover de rechtbank in eerste aanleg deze verzoeken heeft toegewezen, zijn deze ofwel gehoord door de rechter-commissaris (de eerste hiervoor genoemde groep) of konden deze, voor zover ze al traceerbaar waren, bij gebreke van de mogelijkheid van rechtshulpverkeer met Ethiopië en Zimbabwe, niet worden gehoord (uit de laatste 2 groepen).
In hoger beroep heeft het hof het horen van (in totaal) 21 getuigen toegewezen. Hoewel aanvankelijk de mogelijkheden van rechtshulp met Ethiopië beter leken te zijn, heeft het indienen van een rechtshulpverzoek niet kunnen leiden tot het horen van de daar verblijvende (16) getuigen. De raadsheer-commissaris heeft op 8 maart 2021, 30 juni 2021 en op 8 en 22 februari 2022 processen-verbaal van bevindingen opgesteld die er – kort gezegd - op neerkomen dat haar uit de berichten van de betrokken instanties in Ethiopië is gebleken dat, mede gelet op de politieke ontwikkelingen aldaar, het niet aannemelijk dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord. Met Zimbabwe was nog steeds geen rechtshulp mogelijk. De getuigen die niet konden worden gehoord behoorden alle tot de laatste 2 hiervoor genoemde groepen. In totaal werden 3 getuigen door de raadsheer-commissaris in bijzijn van de verdediging gehoord.
10.3
Oordeel van het hof
De te hanteren maatstaf
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2004 de volgende maatstaf geformuleerd met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie:

Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. [2]
In een arrest van december 2020 heeft de Hoge Raad verder de toepassing van deze maatstaf als volgt bijgesteld en verduidelijkt:
“2.5.2
De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”. In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gehanteerde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. (…)
2.5.3
In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt de onder 2.5.2 besproken maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.(…). [3]
Onder vormverzuimen zijn begrepen normschendingen bij de opsporing. Daarbij dient op grond van artikel 132a Sv onder opsporing te worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Over niet-ontvankelijkheidsverklaring als reactie op inbreuken op verdedigingsrechten die niet onder het bereik van artikel 359a Sv vallen wijdde de Hoge Raad reeds overeenkomstige overwegingen in een arrest van 13 september 2016:
“2.3.4.
Bij een inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte die niet onder het bereik van art. 359a Sv valt, komt de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging niet in aanmerking, behoudens in het uitzonderlijke geval dat die inbreuk van dien aard is en zodanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM. Daarbij verdient opmerking dat het in de eerste plaats moet gaan om een inbreuk die onherstelbaar is en die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Bovendien moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen - in de bewoordingen van het EHRM - dat "the proceedings as a whole were not fair". Uit een en ander volgt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in beeld kan komen. Aan de motivering van die beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring worden hoge eisen gesteld.
Andere gevolgen dan de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging liggen meer in de rede indien sprake is van een - onherstelbare en niet voor (procedurele) compensatie vatbare - schending van de verdedigingsrechten.
Ingeval bijvoorbeeld het bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde uitsluitend steunt op een hem belastende tegenover de politie afgelegde getuigenverklaring, terwijl op de gronden als vermeld in HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539,
NJ 2013/145 moet worden aangenomen dat de verdachte niet het bij art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM voorziene recht heeft kunnen uitoefenen die getuige te (doen) horen omtrent die verklaring, en verdachtes betrokkenheid bij het hem tenlastegelegde ook niet wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal dan wel bedoeld steunbewijs geen betrekking heeft op die onderdelen van de verklaring die door de verdachte zijn betwist, ligt het in de rede dat die betwiste getuigenverklaring niet voor het bewijs wordt gebezigd en dat de verdachte bij gebreke van ander bewijsmateriaal wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, en in een ontnemingszaak dat de ontnemingsvordering wordt afgewezen. Dat is niet anders indien het tijdsverloop een complicatie heeft gevormd bij de vergaring en de waardering van het bewijsmateriaal.” [4]
Het hof heeft het door de verdediging aangevoerde en de mogelijk daaraan te verbinden consequenties in het licht van het voorgaande beoordeeld. Hierbij heeft het hof de door de verdediging aangedragen punten - waar van toepassing gezamenlijk - in zijn overwegingen betrokken.
Ad a: strijd met de verbaliseringsplicht?
Artikel 152 Sv schrijft voor dat opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal opmaken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.
Uit hetgeen [journaliste] heeft verklaard is – anders dan de verdediging heeft betoogd – niet af te leiden dat in strijd met de waarheid over de start van het opsporingsonderzoek is gerelateerd. Immers, dat [journaliste] in de tien jaar voor haar verhoor bij de raadsheer-commissaris in 2018 contact heeft gehad met iemand van het openbaar ministerie verhoudt zich met hetgeen in het relaas proces-verbaal is gerelateerd, en hetgeen Berger heeft uiteengezet in het nader ingediende proces-verbaal. Ook overigens kan het hof niet inzien hoe op dit punt niet conform de waarheid is geverbaliseerd, of – zoals de verdediging stelt – de (naar het hof begrijpt: onterechte) schijn is gewekt dat men tien jaar later ineens op het artikel van [journaliste] is gestuit wat tot de start van het opsporingsonderzoek heeft geleid.
Anders dan de verdediging heeft betoogd is geenszins gebleken dat in strijd met de verbaliseringsplicht (op ambtseed) een proces-verbaal is opgemaakt, en is er op dit punt geen sprake van een vormverzuim.
Ad b. er zijn geen originele stukken verkregen uit Ethiopië noch een compleet strafdossier
Niet ter discussie staat dat in deze zaak documenten uit Ethiopië een belangrijke plaats innemen in de bewijsvoering tegen de verdachte. Met de verdediging èn het openbaar ministerie stelt het hof verder vast dat het zonder meer de voorkeur zou hebben gehad over de originelen van deze documenten te beschikken, onder meer ten behoeve van nader forensisch onderzoek. Hoewel het hof niet inziet waarom over het complete strafdossier uit Ethiopië beschikt zou moeten worden (temeer nu het Ethiopisch strafdossier slechts ten dele betrekking heeft op de feiten waarvan de verdachte in het onderhavige, Nederlandse strafproces wordt verdacht) staat ook vast dat niet alle mogelijk relevante stukken zijn verkregen. Om deze stukken en de originelen te verkrijgen is door het openbaar ministerie middels voornoemde rechtshulpverzoeken de nodige moeite gedaan, maar zonder het gewenste resultaat.
Het niet hebben kunnen verkrijgen van alle relevante en originele stukken uit Ethiopië valt niet aan te merken als een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Daarom dient het hof te beoordelen of dit een inbreuk op de verdedigingsrechten oplevert die van dien aard is en zodanig ernstig is dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM als bedoeld in voornoemd arrest. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend.
De verdediging heeft zich in eerste aanleg en in hoger beroep kunnen uitlaten over de vergaarde documenten en hier verweer op kunnen voeren, hetgeen zij ook heeft gedaan. De verdediging is door het openbaar ministerie in de gelegenheid gesteld zich actief te mengen bij de vergaring van aanvullende documenten in Ethiopië in de hoger beroepsfase. Handschriftdeskundigen hebben op verzoek van (onder andere) de verdediging onderzoek verricht en een van hen is in aanwezigheid van de verdediging gehoord. Hoewel beter onderzoek plaats had kunnen vinden als er originelen waren geweest, hebben de deskundigen desondanks steeds uitspraken kunnen doen op de hen gestelde vragen.
De verdediging heeft tenslotte Kiros uitvoerig kunnen bevragen over de aard en herkomst van de ter beschikking gestelde documenten. Hij is tevens bevraagd over de mogelijkheid dat er met de stukken is “geknoeid”. Ook [journaliste] is in bijzijn van en door de verdediging gehoord over de documenten waarover zij heeft beschikt.
Voor zover er inbreuk op de rechten van de verdediging is gemaakt door het niet de beschikking kunnen krijgen over de originelen, is die inbreuk aldus op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze gecompenseerd.
Welke betekenis het ontbreken van originelen voor de bewijsvraag heeft in het licht van deze verklaring van de verdachte, is een kwestie van waardering van deze bewijsmiddelen. Daar zal het hof later op terug komen.
Ad c. belangrijke getuigen niet gehoord?
Hof stelt voorop dat de kwestie van het niet horen van getuigen met name de vraag raakt van de bruikbaarheid van verklaringen, voor zover afgelegd door deze personen, voor het bewijs. Ook hier geldt dat dit aspect, en de waardering van de getuigenverklaringen – mede in het licht van fair trial – het hof niet hier, maar verderop in het arrest bij de bewijswaardering zal bespreken.
Daarom zal het hof zich op deze plaats beperken tot de vraag of het gegeven dat er personen/getuigen zijn die niet konden worden gehoord een dermate inbreuk op de rechten van de verdediging heeft opgeleverd dat het openbaar ministerie het recht om te vervolgen moet worden ontzegd.
Het hof stelt voorop dat het wenselijk was geweest als uitvoering gegeven had kunnen worden aan de rechtshulpverzoeken op dit punt. De verzoeken waren immers door het hof toegewezen en de waarheidsvinding zou hiermee mogelijk – want we kennen de verklaringen uiteraard niet - gediend zijn geweest. Door het niet horen van deze, en de overige, niet toegewezen getuigen/personen (afkomstig uit de laatste 2 eerder genoemde groepen) kan echter niet gezegd worden dat het onderzoek zodanig gemankeerd is, dat geen effectieve verdediging gevoerd kon worden. Het hof heeft daarbij betrokken dat de verdediging weliswaar stelt dat dit allemaal
belangrijkegetuigen zijn, maar niet waarin dat belang gelegen is. De relevantie, noch het gewicht van de verklaringen van deze getuigen binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek kan dan ook niet vastgesteld worden. Bovendien zijn er wel degelijk getuigen gehoord, te weten getuigen uit voornoemde eerste groep. De verdediging heeft steeds vragen kunnen (doen) stellen aan hen bij de rechter-commissaris. Ook in hoger beroep zijn getuigen (onder andere) op verzoek van de verdediging gehoord, en heeft zij steeds vragen kunnen stellen. De verdachte is in eerste aanleg uitvoerig geconfronteerd met de inhoud van de verklaringen en ook in hoger beroep zijn nieuwe verklaringen besproken en heeft hij zich hierover kunnen uitlaten.
Op deze plaats constateert het hof dat op dit punt geen sprake is van een inbreuk van de verdedigingsrechten als bedoeld in de hiervoor genoemde rechtspraak.
Ad d. tijdsverloop en onherstelbare beperkingen voor de waarheidsvinding?
De aan de verdachte verweten gedragingen hebben lang geleden plaatsgevonden; toen het opsporingsonderzoek is gestart was dat al meer dan dertig jaar geleden. Zoals wel vaker in internationale oorlogsstrafzaken maakt het tijdsverloop het strafrechtelijk onderzoek niet eenvoudig en kan de waarheidsvinding hieronder te lijden hebben.
Ondanks het tijdsverloop zijn in deze zaak behoorlijk wat (kopieën van) documenten uit de ten laste gelegde periode veilig gesteld. Niet gebleken is dat getuigen door enkel tijdsverloop niet meer gehoord konden worden. Ten aanzien van de getuigen die zijn gehoord (door het TIM, de rechter-commissaris of de raadsheer-commissaris) is niet gebleken dat zij niet meer in staat waren naar behoren te verklaren. Voor zover niet zelf al bewust daarvan, werden zij door hun verhoorders vooraf aan hun verklaring expliciet gewezen op het gevaar van invullen of reconstrueren van gebeurtenissen en op het belang van het vermelden van de bron van hun wetenschap. Voor zover al sprake is van door de verdediging gestelde beïnvloeding door andere getuigen of door andere informatie van buitenaf, is dat een factor die meegewogen dient te worden bij de waardering van de verklaring.
De verdachte heeft met name ter zitting in eerste aanleg zeer uitgebreid verklaard over de hem verweten gedragingen, waarbij hij in het algemeen niet gehinderd leek te worden door geheugenproblemen. In hoger beroep was dit soms wel vaker het geval, maar kon hij de meeste vragen afdoende beantwoorden.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet gebleken dat het tijdsverloop zodanige belemmering heeft opgeleverd voor de waarheidsvinding dat de uitoefening van de verdedigingsrechten op onaanvaardbare wijze onder druk zijn komen te staan.
10.4
Conclusie
Ondanks het tijdsverloop hebben de verdachte en zijn raadslieden afdoende verweer kunnen voeren, hebben zij tegen de opsporingsresultaten kunnen inbrengen wat zij wensten, en heeft in eerste aanleg en in hoger beroep onderzoek op verzoek van de verdediging plaatsgevonden door het horen van getuigen en deskundigenonderzoek. De verdachte zelf heeft uitvoerig kunnen verklaren. Dat niet alle getuigen gehoord konden worden en het ten laste gelegde lang geleden heeft plaatsgevonden heeft hieraan niet in de weg gestaan. Voor zover er inbreuk op de rechten van de verdediging is gemaakt door het niet kunnen beschikken over de originele documenten uit Ethiopië, is die inbreuk op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze gecompenseerd.
De aangevoerde gronden kunnen dan ook afzonderlijk noch tezamen en in onderling verband bezien aanleiding geven tot het vaststellen van vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv, noch kunnen zij leiden tot de slotsom dat een zodanig inbreuk is gemaakt op de verdedigingsrechten, van dien aard en zodanig ernstig, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijk strafproces geldt dat het hof - bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing - zal volstaan met de constatering dat hem hiervan niet gebleken is.
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Hierna zal het hof, zoals vermeld, nog terugkomen op het gebruik en de waardering van de Ethiopische stukken en getuigenverklaringen, dit laatste mede in het licht van de “Keskin” jurisprudentie.

11.Het toepasselijk recht

11.1
Artikel 8 (oud) en 9 (oud) van de Wet oorlogsstrafrecht
Ten tijde van de tenlastegelegde feiten werden oorlogsmisdrijven onder andere in artikel 8 (oud) van de WOS strafbaar gesteld en de aansprakelijkheid van de meerdere in artikel 9 (oud) van de WOS. De latere hercodificatie van de WOS naar de WIM komt niet voort uit een gewijzigd inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid van de strafbaar gestelde gedragingen, zodat de wetgeving ten tijde van het ten laste van toepassing is, behoudens de aanvankelijke strafbedreiging met de doodstraf. [5]
Artikel 8 (oud) en 9 (oud) van de WOS luidden [6] :
Artikel 8
l. Hij die zich schuldig maakt aan schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren.
2. Gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren wordt opgelegd:
1°. indien van het feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten is;
2°. indien het feit een onmenselijke behandeling inhoudt;
3°. indien het feit inhoudt het een ander dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden;
4°. indien het feit plundering inhoudt.
3. De levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt opgelegd:
1°. indien het feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van een ander ten gevolge heeft dan wel verkrachting inhoudt;
2°. indien het feit inhoudt geweldpleging met verenigde krachten ten aanzien van een of meer personen dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde;
3°. indien het feit inhoudt het met verenigde krachten vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken of wegmaken van enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort;
4°. indien het feit, in het voorgaande lid bedoeld
onder 3° of 4°, wordt gepleegd met verenigde krachten;
5°. indien het feit uiting is van een politiek van stelselmatige terreur of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan;
6°. indien het feit inhoudt een schending van een gegeven belofte, of een schending van een met de tegenpartij als zodanig gesloten overeenkomst;
7°. indien het feit inhoudt misbruik van een door de wetten en gebruiken van de oorlog beschermde vlag of teken dan wel van de militaire onderscheidingstekenen of de uniform van de tegenpartij.
Artikel 9
Met gelijke straf als gesteld op de in het voorgaande artikel bedoelde feiten wordt gestraft hij die opzettelijk toelaat, dat een aan hem ondergeschikte een zodanig feit begaat.
De rechter dient zich voor de invulling van de bestanddelen van artikel 8 (oud) van de WOS te oriënteren op het internationale recht en de internationale rechtspraak. [7]
11.2
Het begrip 'de wetten en gebruiken van de oorlog'
De term “wetten en gebruiken van de oorlog” in de WOS is een open norm, synoniem voor het humanitaire oorlogsrecht. Hiermee wordt gedoeld op de gebods- en verbodsnormen vervat in de vier Geneefse Conventies, de Aanvullende Protocollen I en II bij deze Conventies, andere internationale verdragen en het internationaal gewoonterecht. [8]
De vier Geneefse Conventies
De vier Geneefse conventies van 1949 bepalen de regels van humanitair recht ten tijde van een gewapend conflict (hierna: de Geneefse Conventies of afzonderlijk: GC I, GC II, GC III, GC IV). Ze bevatten de verplichting voor de lidstaten ernstige schendingen van de conventies strafbaar te stellen en te vervolgen. In de afzonderlijke verdragen staat steeds centraal een categorie van beschermde personen tijdens een gewapend conflict.
De Geneefse Conventies zijn in hun volle omvang van toepassing op internationale gewapende conflicten en voor een beperkt onderdeel op niet-internationale conflicten. De vier verdragen bevatten een artikel 3 dat in alle verdragen gelijkluidend is, het zogenoemde gemeenschappelijk artikel 3. Het gemeenschappelijk artikel 3 bevat minimum gedragsnormen waaraan de strijdende partijen zich bij een niet-internationaal gewapend conflict dienen te houden, en luidt:
In geval van een gewapend conflict op het grondgebied van één der Hoge Verdragsluitende Partijen, hetwelk geen internationaal karakter draagt, is ieder der Partijen bij het conflict gehouden ten minste de volgende bepalingen toe te passen:
1. Personen die niet rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen, met inbegrip van personeel van strijdkrachten dat de wapens heeft nedergelegd en zij die buiten gevecht zijn gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of enige andere oorzaak, moeten onder alle omstandigheden menslievend worden behandeld zonder enig voor hen nadelig onderscheid gegrond op ras, huidskleur, godsdienst of geloof geslacht, geboorte of maatschappelijke welstand of enig ander soortgelijk criterium.
Te dien einde zijn en blijven te allen tijde en overal ten aanzien van bovengenoemde personen verboden:
a. aanslag op het leven en lichamelijke geweldpleging, in het bijzonder het doden op welke wijze ook, verminking, wrede behandeling en marteling;
b. het nemen van gijzelaars,
c. aanranding van de persoonlijke waardigheid in het bijzonder vernederende en onterende behandeling,
d. het uitspreken en tenuitvoerleggen van vonnissen zonder voorafgaande berechting door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmisbaar erkend.
2. De gewonden en zieken moeten worden verzameld en verzorgd. Een onpartijdige humanitaire organisatie, zoals het Internationale Comité van het Rode Kruis, kan haar diensten aan de Partijen bij het conflict aanbieden.
De partijen bij het conflict zullen er verder naar streven door middel van bijzondere overeenkomsten de andere of een deel der andere bepalingen van dit verdrag van kracht te doen worden.
In de tenlastelegging van deze strafzaak is het gemeenschappelijke artikel 3 van de Geneefse Conventies genoemd als onderdeel van het verwijt van handelen in strijd met de wetten en gebruiken van de oorlog, als bedoeld in artikel 8 van de WOS.
De vier Geneefse Conventies zijn door Ethiopië in 1969 geratificeerd.
Aanvullende Protocollen I en II
Het begrip 'de wetten en gebruiken van de oorlog' verwijst, zoals gezegd, ook naar de bij de Geneefse Conventies behorende, later tot stand gekomen Aanvullende Protocollen I en II (hierna: AP I en AP II) daterend van 8 juni 1977.
AP I en AP II vullen een aantal hiaten op in de Geneefse Conventies. AP I doet dit voor internationale gewapende conflicten, AP II voor niet-internationaal gewapende conflicten. Doelstelling van AP II is de (verdere) verbetering van de bescherming van de burgers en anderen die niet (meer) deelnemen aan de gewapende strijd.
Ethiopië trad pas in 1994 - na de tenlastegelegde periode - toe tot AP I en AP II.
Internationaal gewoonterecht
Naast eventueel in een concreet geval van toepassing zijnde verdragen kan tot slot voor de uitleg van het begrip 'de wetten en gebruiken van de oorlog' worden gekeken naar het internationaal gewoonterecht.
Internationaal gewoonterecht ontstaat indien aan twee voorwaarden is voldaan: 1) een algemene praktijk van staten en 2) een rechtsovertuiging (opinio juris). Gewoonte kan tot recht worden indien voldoende staten zich gedurende een zekere periode op een bepaalde wijze gedragen (algemene praktijk van staten) en zij de overtuiging hebben dat deze gedragingen door internationaal recht worden toegestaan, geduld dan wel gevorderd (rechtsovertuiging). De praktijk van staten kan bestaan uit handelingen van staatsorganen, het sluiten van bepaalde verdragen, etc.
Daarnaast dienen staten de praktijk niet uitsluitend te volgen omdat deze politiek wenselijk is, maar omdat zij van oordeel zijn dat deze praktijk door internationaal recht wordt vereist dan wel toegestaan. Rechtsovertuiging kan blijken uit uitdrukkelijke statements, protest of voorbehoud. Aangenomen kan worden dat staten door middel van het sluiten van een verdrag kunnen erkennen dat een bepaald gedrag door het internationaal recht wordt gevraagd of toegestaan. Ook besluiten van internationale organisaties kunnen een aanwijzing bevatten voor de rechtsovertuiging van staten. Dit zal onder meer afhangen van de inhoud van de resoluties en de voorwaarden waaronder zij zijn aangenomen. Bij een groot aantal tegenstemmen zal opinio juris niet snel worden aangenomen. Rechtsovertuiging wordt ook wel afgeleid uit algemene praktijk. Indien er geen uitdrukkelijk bewijs is van een tegengestelde rechtsovertuiging, bijvoorbeeld in de vorm van protest door staten, kan worden aangenomen dat praktijk rechtsovertuiging impliceert. [9]
11.3
De vereisten voor oorlogsmisdrijven
Op grond van gemeenschappelijk artikel 3 alsmede de invulling die daaraan door de (internationale) rechtspraak is gegeven, kan alleen sprake zijn van een oorlogsmisdrijf in een niet-internationaal gewapend conflict (zoals aan de verdachte ten laste is gelegd) indien voldaan is aan de volgende vereisten:
(l) er is een niet-internationaal gewapend conflict op het grondgebied van één van de verdragsluitende partijen;
(2) de dader moet kennis hebben van het bestaan van dit gewapend conflict;
(3) de slachtoffers moeten behoren tot een van de categorieën beschermde personen bedoeld in gemeenschappelijk artikel 3; dat wil zeggen het moeten personen zijn die niet rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen.
(4)tussen het strafbare feit en het gewapend conflict dient een nauwe samenhang - in de (internationale) literatuur en rechtspraak nexus genoemd - te bestaan. De strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven beoogt immers bescherming te bieden tegen misdrijven die in (nauwe) relatie staan tot de oorlog. [10]
In de volgende hoofdstukken zal het hof zich uitlaten over het bewijs (hoofdstuk 12) en het bestaan en de aard van het conflict in Ethiopië (hoofdstuk 13.1). Het hof zal ook ingaan op de taak en de functie van de verdachte (hoofdstuk 13.2) en een vaststelling doen van de feitelijke gebeurtenissen (hoofdstuk 13.3). Het hof zal beoordelen of de in de tenlastelegging genoemde slachtoffers personen zijn als bedoeld in gemeenschappelijk artikel 3 (hoofdstuk 13.4). Vervolgens zal worden vastgesteld of de vastgestelde feitelijke gebeurtenissen ook daadwerkelijk schending opleveren van gemeenschappelijk artikel 3 en het internationaal humanitair gewoonterecht (hoofdstuk 13.5).
Daarna zal het hof vaststellen of de verdachte bij deze feiten een rol heeft gespeeld en, zo ja, welke rol dat was en vervolgens hoe deze eventuele rol dient te worden gekwalificeerd (hoofdstuk 13.6). Tot slot zal het hof zich uitlaten over het bestaan van een nexus (hoofdstuk 13.7).

12.De waardering van het bewijs

12.1
De getuigenverklaringen
Het dossier bevat een groot aantal getuigenverklaringen, waarbij het gaat om verklaringen van ooggetuigen (al dan niet van slachtoffers van de tenlastegelegde feiten) en de-auditu verklaringen.
Het standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat geen van de getuigenverklaringen voor het bewijs kan worden gebruikt gelet op het tijdsverloop, de contacten van getuigen onderling, vanwege ‘hear say’, en vanwege het feit dat zij boeken hebben gelezen en/of documentaires hebben gezien over de onderhavige periode of in het ‘Red Terror museum’ (het hof begrijpt: in Addis Abeba) zijn geweest. Ook hebben de getuigen geen foslo-confrontatie gehad met de verdachte hetgeen volgens de verdediging zeer onzorgvuldig is geweest, en waren de ondervragingen door de Ethiopische politie van een bedenkelijk niveau. De getuigen verklaren volgens de verdediging veelal tegenstrijdig of onvolledig. Bovendien is een motief voor ‘wraak’ niet uitgesloten, waardoor getuigen al dan niet bewust zijn beïnvloed nu de verdachte zowel in de literatuur, de Ethiopische samenleving en de Ethiopische rechter als dader is aangewezen en zelfs tot de doodstraf is veroordeeld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in het vonnis een uitgebreid toetsingskader geschetst ten behoeve van de beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen. Daarbij heeft de rechtbank zich gebaseerd op de jurisprudentie [11] en de literatuur en heeft zij aan de hand daarvan uiteengezet welke criteria (aandachtspunten) hierbij voor de rechtbank leidend zijn geweest. De rechtbank heeft dit toetsingskader vervolgens op alle getuigenverklaringen in het Nederlandse strafdossier toegepast en heeft daarbij per getuige gemotiveerd tot welke bevindingen zij is gekomen. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat er in het dossier geen enkele aanwijzing is dat er een getuige bewust in strijd met de waarheid heeft verklaard. Daar, waar de rechtbank een verklaring heeft uitgesloten van het bewijs, betreft het een verklaring waarvan met onvoldoende mate kan worden vastgesteld wat een getuige zelf heeft gezien en gehoord, ofwel betreft het de auditu (van horen zeggen)-verklaringen of verklaringen die betrekking hebben op gebeurtenissen die op een andere tijd of plaats hebben plaatsgevonden dan waar de tenlastelegging op ziet.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft in hoger beroep betoogd dat een wat bredere toets dan die van de rechtbank de voorkeur verdient, in die zin dat hoofdzakelijk moet worden bekeken hoe een verklaring van een getuige past binnen het geheel van het strafrechtelijk dossier. Wanneer de verklaring op belangrijke onderdelen strookt met andere bewijsmiddelen, kan deze verklaring volgens het openbaar ministerie (deels) bruikbaar zijn voor het bewijs. Dit neemt niet weg dat ook volgens het openbaar ministerie bij de beoordeling bepaalde algemene criteria bruikbaar zijn, zoals die van het Internationaal Strafhof, waarnaar het openbaar ministerie in het requisitoir heeft verwezen.
Het oordeel van het hof
Niet ter discussie staat dat de rechter in strafzaken altijd met de nodige zorgvuldigheid en niet zelden ook met de nodige behoedzaamheid getuigenbewijs tegemoet zal dienen te treden. In strafzaken met betrekking tot internationale misdrijven spelen nog enkele andere factoren die de bruikbaarheid van getuigenverklaringen (extra) kunnen bemoeilijken. In deze zaken betreft het immers vaak feiten die het gemiddeld voorstellingsvermogen te boven gaan, zowel vanwege de aard van de feitelijkheden als vanwege de omstandigheid dat het gaat om misdrijven die lang geleden, en ver buiten Nederland en daarmee ook buiten het eigen referentiekader hebben plaatsgevonden.
Het hof stelt vast dat de criteria die de rechtbank en het openbaar ministerie bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen in dit dossier hanteren in de kern niet wezenlijk van elkaar verschillen en in die zin ook voor het hof een zekere houvast bieden.
Zo heeft het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen onder meer steeds rekening gehouden met het gegeven van het conflict en het feit dat getuigen tot de EPRP (de groepering die in het conflict tegenover de Derg stond, waarover later meer) behoorden, dan wel daarmee sympathiseerden. Het is mogelijk dat de verklaring van de bewuste getuige beïnvloed wordt door het feit dat de verdachte tot het “andere kamp” behoorde. Ook is het hof zich bewust van de mogelijke trauma’s bij de getuigen vanwege de vreselijke gebeurtenissen waarover zij hebben verklaard. Daarbij betreft het hier feiten bovendien van zeer lange tijd geleden.
Hierbij merkt het hof op dat het tijdsverloop niet maakt dat de verklaringen van de getuigen per definitie onbetrouwbaar zijn. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat sommige getuigen contact met elkaar hebben gehad, mogelijk boeken en/of documentaires over de Rode Terreur hebben gelezen/gezien of anderszins informatie over de onderhavige periode en feiten tot zich hebben genomen. Hoewel dit omstandigheden zijn die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een getuige, is de conclusie dat de verklaringen hierom zonder meer onbetrouwbaar zijn, zoals de verdediging lijkt voor te staan, niet gerechtvaardigd.
Het hof heeft in deze zaak de getuigenverklaringen telkens behoedzaam beoordeeld en gewaardeerd, en alleen gebruikt indien en voor zover zij op essentiële onderdelen bevestiging vinden in ander bewijs, zoals andere getuigenverklaringen of documenten in het dossier, en de getuigen steeds afdoende hun redenen van wetenschap hebben aangegeven. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen voor zover die voor het bewijs zijn gebruikt, nu deze – in onderling (tijds)verband en samenhang bezien met elkaar en het overige bewijs – in de kern consistent zijn. Bovendien zijn de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaringen getoetst, aangezien deze getuigen allemaal door de rechter-commissaris of de raadsheer-commissaris, in het bijzijn van de verdediging, zijn gehoord.
De waardering van de getuigenverklaringen is in hoger beroep niet anders uitgevallen dan die van de rechtbank in haar vonnis. Dit betekent dat het hof bij de bewijsvoering uitgaat van dezelfde getuigenverklaringen als in eerste aanleg. Bovendien zal het hof de bij de raadsheer-commissaris gehoorde getuige [persoon 331] voor het bewijs gebruiken, nu de verklaring van deze getuige eveneens voldoet aan voornoemde criteria.
Voor zover het openbaar ministerie heeft betoogd dat de getuigenverklaringen van [persoon 316], [persoon 325], [persoon 315], [persoon 317] en [persoon 326] ook voor het bewijs gebruikt kunnen worden (zij het met beperkingen), is het hof met de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is. Het hof onderkent dat een getuige naarmate het onderzoek vordert met andere (aanvullende) vragen kan worden geconfronteerd dan die hem eerder door de opsporingsautoriteiten zijn gesteld, of enigszins afwijkend en/of in een ander verband, waardoor een getuige zich later aanvullende details zal weten te herinneren die in een eerdere fase niet aan de orde zijn geweest. Maar ook in het licht van het voorgaande is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat de verklaringen van [persoon 316], [persoon 325] en [persoon 315] zoals afgelegd bij de DLR en de rechter-commissaris onvoldoende consistent zijn, nu bepaalde gebeurtenissen met elkaar lijken te zijn verward en de verklaringen (mogelijk door tijdsverloop en/of traumatisering) onvoldoende concreet zijn, waarbij bovendien moeilijk is vast te stellen wat de getuige zelf heeft gezien of van anderen heeft gehoord.
Ten aanzien van de getuige [persoon 317] overweegt het hof dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat deze getuige zich in dezelfde periode als de verdachte in Gojjam bevond, gelet op de tegenstrijdigheden in zijn verklaringen op dit punt, die niet slechts verklaarbaar zijn door een misverstand vanwege de Ethiopische kalender. Met betrekking tot de getuige [persoon 326] geldt dat het hof het openbaar ministerie niet volgt in de conclusie dat de inconsistenties in de verklaringen slechts van ondergeschikt belang zijn, nu die inconsistenties niet een enkel detail betreffen maar juist zeer wezenlijke gebeurtenissen, waarbij bovendien ook niet altijd helder is wat de getuige uit eigen wetenschap heeft verklaard of wat hij van anderen heeft gehoord.
De getuigen die het hof bruikbaar acht voor de bewijsvoering komen hierna, bij de bespreking van de tenlastegelegde feiten, aan de orde.
12.2
Voorwaardelijke getuigenverzoeken van de verdediging
De verdediging heeft bij pleidooi, met verwijzing naar een eerder emailbericht d.d. 2 april 2022, bij herhaling verzocht om het horen van een groot aantal getuigen (het hof telt er meer dan 85), maar alleen in voorwaardelijke zin - namelijk indien het hof tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten zal komen.
Nu dit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het geval is komt het hof toe aan de beoordeling van deze getuigenverzoeken. In het verzoek heeft de verdediging onder meer een onderscheid gemaakt tussen als ‘gele getuigen’ aangeduide personen (getuigen die volgens de verdediging voorkomen in verklaringen van anderen, welke verklaringen door de verdachte uitdrukkelijk worden betwist), getuigen die in hun verklaringen naar de ‘gele getuigen’ hebben verwezen en getuigen die voorkomen in het Ethiopische dossier.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverzoeken dienen te worden afgewezen, nu het
defence witnessesbetreft, de Keskin-jurisprudentie niet van toepassing is en het hof reeds op deze verzoeken heeft beslist terwijl er sindsdien geen gewijzigde omstandigheden zijn opgetreden.
De eerdere beslissingen
Ter terechtzittingen van 29 mei 2018 en 19 november 2018 heeft het hof ten aanzien van een groot aantal getuigen reeds geoordeeld dat deze dienden te worden afgewezen (waaronder het overgrote deel van de door de verdediging genoemde ‘gele getuigen’) vanwege het ontbreken van het verdedigingsbelang, dan wel vanwege het feit dat het bij gebreke van nadere identificerende gegevens – of in één geval wegens de weigering van de Canadese autoriteiten om uitvoering te geven aan het rechtshulpverzoek - naar het oordeel van het hof onaannemelijk was dat deze personen binnen een aanvaardbare termijn konden worden gehoord. Ten aanzien van de getuigen die naar de zogenoemde ‘gele getuigen’ hebben verwezen, heeft het hof aan de hand van het noodzaakcriterium geoordeeld dat deze getuigenverzoeken dienden te worden afgewezen nu deze getuigen al bij de rechter-commissaris, in het bijzijn van de verdediging, waren gehoord. Datzelfde heeft het hof geoordeeld ten aanzien van een andere groep getuigen zoals genoemd in het proces-verbaal van de zitting van 29 mei 2018 onder punt 7.
Vervolgens heeft het hof op 8 juli 2021 de verzoeken met betrekking tot de getuigen die in Ethiopië verblijven (deels die uit het Ethiopische strafdossier) en de getuige [persoon 332] (na eerdere toewijzing) alsnog afgewezen, nu geen uitvoering kon worden gegeven aan de rechtshulpverzoeken op dit punt. De beslissing op het verzoek tot het horen van de overige (eerder door het hof) afgewezen getuigen, waarbij door de verdediging een beroep is gedaan op de Keskin-jurisprudentie, heeft het hof vervolgens aangehouden tot na de inhoudelijke behandeling. het hof zal er nu op beslissen.
De beoordeling van de verzoeken
Uit het verzoek van de verdediging blijkt dat sprake is van getuigen à charge (
prosecution witnesses)en à décharge (
defence witnesses), waarbij door de verdediging overigens niet nader per getuige is gespecificeerd tot welke categorie deze behoort. In die gevallen waar het gaat om zogenoemde
prosecution witnesseshoudt de rechtspraak van het EHRM kort gezegd in, dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van de getuige moet worden voorondersteld. Waar het gaat om zogenoemde
defence witnessesmoet, als een toereikend gemotiveerd verzoek wordt gedaan om een getuige te horen, de relevantie van een verklaring van die getuige worden betrokken bij de beslissing of de getuige wordt gehoord. Bij beide categorieën getuigen geldt dat als erop zichzelf toereikende gronden zijn om de getuige te horen, het oproepen van de getuige toch achterwege kan blijven vanwege “the witness’s unreachability”. Wel zal de rechter in dat geval moeten beoordelen of, gegeven het ontbreken van de mogelijkheid om die getuige te (doen) ondervragen, de procedure als geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. [12]
Het hof overweegt ten aanzien van de getuigen wier verhoor in eerste instantie door het hof was toegewezen, dat het rechtshulpverzoek er niet toe heeft geleid dat de getuigen door de raadsheer-commissaris in het bijzijn van de verdediging konden worden gehoord. Ook heeft de verdediging geen informatie verschaft noch is anderszins informatie naar voren gekomen waaruit zou kunnen blijken dat een nieuw rechtshulpverzoek ertoe zou leiden dat de betreffende getuigen binnen afzienbare tijd zouden kunnen worden gehoord. Bovendien is sinds het hof de getuigenverzoeken heeft toegewezen een aanzienlijke tijd verstreken. [13] De raadsheer-commissaris heeft voorts recentelijk, bij processen-verbaal van bevindingen van 8 februari 2022 en 22 februari 2022, nog verslag gedaan van de (pogingen tot) communicatie met de Ethiopische autoriteiten in verband met de uitvoering van het rechtshulpverzoek; hierin is te lezen dat de medewerkster van de Nederlandse ambassade aldaar, mevrouw [naam medewerkster], de actuele stand van zaken typeert als “trekken aan een dood paard”.
Dit alles leidt tot de slotsom dat er nog altijd geen reële verwachting is dat het rechtshulpverzoek kan worden uitgevoerd.
Ten aanzien van de getuigen wier verklaring in eerste aanleg, en ook in hoger beroep, voor het bewijs is gebruikt geldt het volgende. In de lijn van de uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin, en de jurisprudentie van de Hoge Raad daarna, dient het belang bij het oproepen en horen van deze getuigen te worden voorondersteld, maar alleen wanneer het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen. De onderhavige getuigen zijn echter allemaal bij de rechter-commissaris of de raadsheer-commissaris gehoord, waarbij de verdediging in de gelegenheid is geweest om vragen te stellen. Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van het hof de noodzaak tot het horen van deze getuigen – mede gelet op hetgeen daartoe is aangevoerd en het feit dat er ten aanzien van deze getuigen geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen – niet gebleken.
Ten aanzien van de overige, reeds eerder door het hof afgewezen getuigenverzoeken is het hof tot slot van oordeel dat de afwijzingsgronden zoals in de voornoemde beslissingen vermeld nog steeds opgaan, nu zich geen gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan.
Het voorgaande brengt met zich dat het hof het verzoek van de verdediging in zijn geheel afwijst. Daarbij heeft het hof in zijn overwegingen de vraag betrokken of een eventuele veroordeling van de verdachte in overeenstemming is met de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM (‘the overall fairness of the procedure’) – ook gelet op het feit dat het de verdediging soms heeft ontbroken aan de mogelijkheid om een getuige te (doen) ondervragen, ook ingeval het verzoek daartoe aanvankelijk was toegewezen. Het hof heeft die vraag bevestigend beantwoord omdat voor het bewijs slechts worden gebruikt verklaringen van getuigen, ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen.
12.3
de documenten uit Ethiopië en de handtekening van de verdachte
Inleiding
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de tenlastegelegde feiten. De documenten die zich in het dossier bevinden met de naam, handtekening en het stempel van de verdachte kunnen niet tot bewijs dienen. Verdachte betwist dat hij de handtekeningen onder deze documenten heeft geplaatst. De authenticiteit van de documenten is onvoldoende vast komen te staan. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat de handtekeningen op een later moment zijn ingevoegd door derden.
Het originele dossier
In dit dossier bevinden zich, zoals hiervoor overwogen, (kopieën van) 41 pagina’s met Amhaarse tekst, afkomstig uit de strafprocedure tegen de verdachte in Ethiopië. Deze zijn in het kader van de uitvoering van een internationaal rechtshulpverzoek in 2013 uit handen van het Ethiopische ministerie van justitie ontvangen (zie p. 907). Deze geschriften zijn vertaald en over de inhoud is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt (zie p. 1004 e.v.).
Uit de vertaling van de Amhaarse pagina's leidt het hof net als de rechtbank af dat deze stukken zien op beslissingen over straffen die personen opgelegd zijn. Voorts bevatten deze stukken de naam van de verdachte, en veelal een handtekening en (stempels met) functieomschrijvingen van de verdachte.
In voornoemd proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd over een inhoudelijke samenhang tussen de verschillende pagina's en onderdelen. De functieomschrijvingen van de verdachte zijn weergegeven als 'Voorzitter van het Coördinerend Comité van de Revolutionaire Campagne van de provincie Gojjam' en 'Permanent vertegenwoordiger van de Derg in de provincie Gojjam'.
Bij deze documenten bevinden zich de volgende stukken:
  • Een brief (zie p. 922, met vertaling op p. 970) gedateerd 14 augustus 1978, ondertekend met de naam [naam verdachte] en een handtekening, permanent vertegenwoordiger van de Derg in de provincie, gericht aan het hoofd van de gevangenis van de provincie Gojjam, Debre Marcos, met als bijlage een lijst van namen van personen tegen wie 'revolutionaire maatregelen' moeten worden uitgevoerd (zie p. 923-925, met vertaling op p. 971-973) met de mededeling dat een bevestiging van de uitvoering van het bevel wordt verwacht;
  • Een antwoord op deze brief (zie p. 926, met vertaling op p. 974), gedateerd 16 augustus 1978, afkomstig van het hoofd van de gevangenis in de provincie Gojjam, gericht aan [naam verdachte], permanent Derg vertegenwoordiger in de provincie Gojjam waarin is bevestigd dat 'revolutionaire maatregelen' zijn genomen tegen 73 personen, dat eerder drie personen tijdens hun ontsnapping uit de gevangenis zijn gedood en dat één van de gevangenen is ontsnapt. Daarnaast wordt hierin bevestigd dat vijf gevangenen in de gevangenis van Metekel zitten;
  • Een brief van 16 augustus 1978 aan de gevangenis van de provincie Metekel die inhoudt dat tegen vijf gevangenen revolutionaire maatregelen moeten worden uitgevoerd (zie p. 931-936, met vertaling op p. 979-990), ondertekend met de naam [naam verdachte], permanent Derg vertegenwoordiger in de provincie Gojjam, en een handtekening;
  • Een antwoord op deze brief (zie p. 927, met vertaling op p. 975), gedateerd 17 augustus 1978, afkomstig van [persoon 328], gericht aan [naam verdachte], permanent Derg vertegenwoordiger in de provincie Gojjam, waarin is bevestigd dat het schriftelijk en “via het telefoongesprek” gegeven bevel tot het treffen van 'revolutionaire maatregelen' tegen de vijf personen is uitgevoerd;
  • Een briefwisseling (zie p. 948-949, met vertaling p. 1002-1003) gedateerd 17 augustus 1978, afkomstig van het hoofd van de gevangenissen in de provincie Gojjam, gericht aan Luitenant [naam verdachte], Permanent Derg vertegenwoordiger in de provincie Gojjam, dat naar aanleiding van het bevel nummer 476/11 op 17 augustus 1978 de revolutionaire maatregel is genomen tegen [persoon 78]; Twee lijsten, waarvan één ongedateerd en met aanduiding
Nieuwe stukken in hoger beroep
In hoger beroep zijn zoals eerder gemeld 22 documenten aan het dossier toegevoegd, waaronder de meeste zojuist hiervoor genoemde stukken, maar nu een betere kopie, en andere, soortgelijke documenten. Het zijn documenten waarop de naam en (stempels met de) functie van de verdachte staan vermeld, voorzien van een handtekening.
De deskundigen
Stukken met handtekeningen zijn bestudeerd door deskundigen. De rechtbank heeft in eerste aanleg gebruik gemaakt van het rapport van de handschriftdeskundige W.C. de Jong d.d. 4 maart 2016 en het verhoor van de deskundige bij de rechter-commissaris.
De deskundige heeft op 4 maart 2016 rapport uitgebracht. Het betwiste materiaal heeft de deskundige aangeduid als XI en X2, het als (onbetwist) vergelijkingsmateriaal aangeleverde diplomatieke paspoort heeft de deskundige VI, en de militaire identiteitskaart V2 genoemd.
De deskundige heeft uiteengezet dat, doordat aan hem kopieën zijn verstrekt, enkele kenmerken niet op betrouwbare wijze te beoordelen zijn. Echter, de complexiteit en het onderscheidend vermogen van de wel te beoordelen kenmerken in de betwiste handtekeningen zijn voldoende om een uitspraak te doen over het schrijverschap van de handtekeningen. De betwiste en de referentie-handtekeningen zijn op verschillende kenmerken beoordeeld en vergeleken. De betwiste handtekeningen tonen op alle kenmerken goede overeenkomsten met de referentie-handtekeningen.
De conclusie in het deskundigenrapport luidt dat de onderzoeksresultaten waarschijnlijker zijn wanneer de betwiste handtekeningen, XI en X2, authentieke handtekeningen zijn afkomstig van de schrijver van de handtekeningen VI en V2 (hypothese 1) dan wanneer deze afkomstig zijn van een andere schrijver en de producten zijn van nabootsing (hypothese 2) waarbij de deskundige aantekent dat hier aldus niet een van de hogere waarschijnlijkheidsgradaties van toepassing is.
De deskundige is op 28 juni 2016 door de rechter-commissaris gehoord. De verdediging was daarbij aanwezig en heeft de deskundige kunnen bevragen over zijn onderzoek en de conclusies. De deskundige heeft bevestigd dat hij niet met zekerheid kan zeggen dat de betwiste handtekeningen geen nabootsing zijn. De nabootsingshypothese is niet waarschijnlijk te achten. Zijn conclusie is dat de handtekeningen XI en X2 authentieke handtekeningen zijn, maar dat kan hij niet met zekerheid vaststellen en dat is een gevolg van de kwaliteit van het onderzoeksmateriaal.
In hoger beroep heeft opnieuw handschriftonderzoek plaatsgevonden en zijn betwiste handtekeningen onderzocht door deskundigen W. de Jong, P.L. Zevenbergen en C. Verhulst.
Deskundige De Jong heeft aanvullend onderzoek gedaan naar het schrijverschap van twee handtekeningen op twee lijsten, waarvan één gedateerd 16 augustus 1978 met 211 namen (zie p. 937 tot en met 943) en één gedateerd 24 augustus 1978 met 123 namen (zie p. 944 tot en met 947, vertalingen op p. 991 tot en met 997 respectievelijk 998 tot en met 1001). De Jong heeft de handtekening op deze documenten opnieuw vergeleken met verdachtes handtekeningen op diens originele paspoort en identiteitskaart. De Jongs conclusie is dat de onderzoeksresultaten waarschijnlijker zijn wanneer de betwiste handtekeningen reproducties zijn van authentieke handtekeningen van de verdachte, dan wanneer deze niet door de verdachte zijn vervaardigd [14] . De vraag of het inderdaad verdachtes handtekeningen zijn kan niet worden beantwoord.
Deskundige Verhulst heeft onderzoek gedaan naar de betwiste handtekeningen en hetzelfde materiaal onderzocht als De Jong in eerste aanleg. Hij oordeelt dat de bevindingen van het onderzoek iets waarschijnlijker zijn wanneer de betwiste handtekening een authentieke handtekening van betrokkene is, dan wanneer de betwiste handtekening een vervalsing of nabootsing van de handtekening van betrokkene is. Hij doet die uitspraak ten aanzien van het document dat De Jong aanduidde als X2. [15] Over de handtekening op het document X1 kan hij geen oordeel geven.
Deskundige Zevenbergen heeft eveneens hetzelfde materiaal onderzocht als De Jong in eerste aanleg en komt tot de conclusie dat de kwaliteit en kwantiteit van zowel het ter onderzoek aangeboden materiaal alsmede het vergelijkingsmateriaal niet toestaan dat een forensisch schrift- en documentonderzoek kan worden uitgevoerd, waarvan de conclusie voldoende overtuigend en betrouwbaar is. Hierdoor kan ook geen uitspraak worden gedaan of de betwiste handtekeningen al dan niet het product zijn van toegepaste ‘listige kunstgrepen’(zoals knippen, plakken, printen, fotokopiëren of bewerken met een fotobewerkingsprogramma). Wanneer de bezwaren en beperkingen van het gebruik van het ter beschikking gestelde materiaal terzijde worden geschoven, is het evenwel gelet op zowel het aantal, de aard, en de kwaliteit van (de combinatie van) de als essentieel te kwalificeren schriftkundige overeenkomsten, zonder schriftkundige verschillen, veel waarschijnlijker dat de betwiste handtekeningen echte handtekeningen zijn van de persoon die ook het vergelijkingsmateriaal heeft geproduceerd , dan dat de betwiste handtekeningen zijn geproduceerd door een willekeurig ander persoon. [16] Aan deze conclusie kan slechts een indicatieve betekenis worden toegekend.
Ook heeft deze deskundige ten aanzien van beide betwiste handtekeningen vastgesteld dat er geen imitatiekenmerken zijn waar te nemen, hetgeen een zwaarwegende indicatie vormt ten faveure van de authenticiteit van deze handtekeningen. Er zijn geen sporen van nabootsing aangetroffen.
De verdediging heeft bij pleidooi in hoger beroep bepleit dat het rapport en de verklaring bij de rechter-commissaris van deskundige De Jong dienen te worden uitgesloten van bewijs, omdat deze deskundige niet betrouwbaar zou zijn. Ter onderbouwing wordt gewezen op bepaalde tentatieve formuleringen die de deskundige in zijn rapport zou hebben gebruikt en die niet overeen zouden komen met zijn stelliger conclusies tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris. Tevens wordt gesteld dat de deskundige in zijn rapport ten onrechte uitgaat van de conclusie dat het “waarschijnlijker” is dat de handtekeningen van dezelfde persoon afkomstig zouden zijn, terwijl de deskundige zou hebben bedoeld dat het “iets waarschijnlijker” is. Met betrekking tot de overige rapporten, ook het aanvullende rapport van De Jong, merkt de verdediging op dat er tussen de onderzoekers veel verschil van mening bestaat en dat de rapporten daarom met terughoudendheid zouden moeten worden gebruikt. Het rapport van De Jong en zijn verklaring bij de rechter-commissaris zouden geheel moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Het oordeel van het hof
Het hof zal zich allereerst uitspreken over de betrouwbaarheid van het onderzoek van deskundige De Jong. Deze deskundige heeft twee rapporten opgemaakt en is gehoord bij de rechter-commissaris. De deskundige is ingeschreven in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen op het gebied van forensisch schriftonderzoek. Alle deskundigen in dit register worden getoetst aan de hand van objectieve criteria voor kwaliteit, betrouwbaarheid en bekwaamheid. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ziet het hof, gelet op de inhoud van de beide rapportages en de toelichting van de deskundige bij de rechter-commissaris geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid en de betrouwbaarheid van het onderzoek dat door deze deskundige is uitgevoerd. Te meer, daar ook de andere, ook de door de verdediging verzochte, deskundigen op basis van hetzelfde onderzoeksmateriaal tot min of meer vergelijkbare conclusies komen. Voor zover de verdediging vraagtekens plaatst bij de verklaring van de deskundige bij de rechter-commissaris, merkt het hof op dat de verdediging bij dat verhoor aanwezig is geweest en alle ruimte heeft gekregen om haar vraagtekens rechtstreeks voor te leggen aan de deskundige. Het verzoek om het rapport en de getuigenverklaring van De Jong uit te sluiten van het bewijs zal dan ook worden afgewezen.
Zoals al eerder aangegeven, betreurt het hof met de verdediging en het openbaar ministerie dat ook na pogingen daartoe door het openbaar ministerie de originelen van de onderzochte documenten niet zijn verkregen. Het hof acht het echter niet aannemelijk dat nader onderzoek van de originelen tot een andere conclusie met betrekking tot de handtekeningen zou leiden. Hoewel zij allen wijzen op de beperkingen van het onderzoek, biedt het onderzoek van de deskundigen, zoals dat steeds wèl heeft kunnen plaatsvinden en zoals hiervoor weergegeven, daarvoor geen enkel aanknopingspunt.
Verder geldt dat de verdachte weliswaar heeft ontkend de brieven te hebben getekend, maar ook heeft nagelaten een aannemelijke verklaring te geven voor de handtekening met zijn naam en functie op de brieven. Toch zal het hof onderzoeken of een alternatief scenario plausibel is.
Alternatief scenario?
Voor zover de verdachte heeft willen suggereren dat de handtekeningen destijds door een ander in Gojjam moeten zijn vervalst, overweegt het hof met de rechtbank dat dit bijzonder onwaarschijnlijk is. Niet alleen omdat het antwoord op de brieven, te weten de bevestigingen van de revolutionaire maatregelen, naar het kantoor van de verdachte werden verzonden maar ook omdat blijkens de brief van het hoofd van de gevangenis van Metekel van 17 augustus 1978 de eerder gegeven schriftelijke opdracht tot het nemen van revolutionaire maatregelen ten aanzien van 5 personen ook telefonisch was gegeven. Daarbij komt nog dat De Jong nabootsing onwaarschijnlijk acht en ook deskundige Zevenbergen heeft geconcludeerd dat het ontbreken van imitatiekenmerken een zwaarwegende indicatie vormt ten faveure van de authenticiteit van de handtekeningen.
Voor zover is bedoeld te suggereren dat de inhoud van de brieven en de handtekeningen op de brieven pas veel later zijn vervalst door montage ten tijde van (en ten behoeve van) het strafproces tegen de verdachte in Ethiopië, overweegt het hof als volgt. De handtekeningen op twee van deze brieven zijn zoals gezegd onderzocht door drie handschriftdeskundigen. Hoewel zij niet hebben kunnen uitsluiten dat montage mogelijk is, komt dit het hof zeer onwaarschijnlijk voor. Immers: de betwiste handtekeningen op de (vele, zeker na toevoeging van nieuwe, eveneens betwiste documenten in hoger beroep) documenten verschillen alle wel iets van elkaar, hetgeen falsificatie door montage hoogst onwaarschijnlijk maakt.
Het hof verwerpt tenslotte de door de verdediging nog geopperde mogelijkheid van persoonsverwisseling. Dat er mogelijk in Ethiopië ook andere personen waren met de naam [naam verdachte] is daartoe ontoereikend; de verdachte heeft bovendien ook ter zitting in hoger beroep verklaard dat er geen andere [naam verdachte] bij de Derg zat.
Alternatieve scenario’s zijn dan ook niet aannemelijk geworden. Nu het hof ook anderszins geen redenen heeft om te twijfelen aan de authenticiteit van de handtekeningen, komt het hof, mede bezien in het licht van de getuigenverklaringen en de (overige) vaststellingen met betrekking tot de taken en functie van de verdachte (zie ook hierna), tot de conclusie dat de verdachte de brieven met namen en lijsten heeft ondertekend.
Dat er geen originele documenten zijn verkregen en dus ook niet onderzocht konden worden maakt deze conclusie niet anders.
Nu er geen enkele reden is te veronderstellen dat deze van een ander dan de verdachte afkomstig zijn, geldt voornoemde conclusie niet alleen voor de documenten die zijn onderzocht, maar ook voor de andere brieven en stukken uit Ethiopië, met naam van de verdachte, functie en handtekening. Het hof schrijft ook deze toe aan de verdachte.
12.4
Verzoeken tot aanvullend onderzoek van de Ethiopische documenten
De verdediging heeft voorwaardelijk verzocht tot aanvullend onderzoek van de documenten uit het Ethiopische strafdossier, inclusief de documenten zoals vermeld op de ‘list of documents’. Daarbij is niet nader onderbouwd welk soort onderzoek zou moeten plaatsvinden, en evenmin door wie dat onderzoek zou moeten worden gedaan. Gelet op dit gebrek aan onderbouwing ziet het hof geen noodzaak tot het gelasten van nader onderzoek.
12.5
Het rapport van de deskundige Abbink
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het deskundigenrapport van prof. dr. G.J. Abbink d.d. 29 april 2016, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, voor het bewijs kan worden gebruikt. Weliswaar heeft Abbink opmerkingen gemaakt over de verdachte en zijn schuld, maar dat is geen grond om het gehele rapport van Abbink buiten beschouwing te laten nu dat voor het overgrote deel over andere onderwerpen gaat dan de rol en schuld van verdachte. Het rapport van Abbink kan dan ook in ieder geval in relatie met die onderwerpen voor het bewijs worden gebruikt en het openbaar ministerie verzoekt het hof dat te doen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat geen onderscheid kan worden gemaakt in hoeverre de deskundige alleen heeft gerapporteerd en verklaard over hetgeen zijn wetenschap en kennis hem leren, of dat hij zich bij zijn bevindingen ook (deels) heeft gebaseerd op hetgeen hij in het hem ter beschikking gestelde strafdossier over de verdachte heeft gelezen. Nu hij zich – al dan niet baserend op de stukken uit het dossier – tevens heeft uitgelaten over de schuldvraag kan de deskundige niet langer als objectief worden beschouwd. Dat het rapport slechts deels (expliciet) ziet op de verdachte en zijn schuld, kan niet afdoen aan dit oordeel.
Het hof zal het rapport en de verklaringen van deze deskundige dan ook niet tot het bewijs bezigen.
12.6
Fair trial
Het hof zal tenslotte in dit hoofdstuk stilstaan bij de vraag of de door de verdediging aangedragen punten tezamen (dat wil zeggen ter onderbouwing van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, en de – afgewezen - voorwaardelijke verzoeken) maken dat de procedure nog voldoet aan de eisen van artikel 6 EVRM.
Het hof heeft hierbij onder ogen gezien dat getuigen niet konden worden gehoord, en originelen van documenten uit Ethiopië niet zijn verkregen. Het gaat om feiten van lang geleden en niet alle getuigen weten nog alles. Ook de verdachte moest bij zijn verklaringen en zijn verdediging meestal ver terug in zijn geheugen gaan.
Daar staat tegenover dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep getuigen op verzoek van de verdediging zijn gehoord, zij daarbij het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen en dat uitsluitend die getuigen voor het bewijs zullen worden gebruikt. Ten aanzien van zich in het dossier bevindende documenten heeft (ook) door de verdediging verzocht deskundigenonderzoek plaats gehad. Door het aanpassen van de zittingslocatie is het hof tegemoet gekomen aan de medische situatie van de verdachte, om hem alle gelegenheid te geven ter zitting zijn verklaring af te leggen. De verdachte en zijn raadslieden hebben als zodanig tegen de opsporingsresultaten kunnen inbrengen wat zij wensten. Dat het ten laste gelegde lang geleden heeft plaatsgevonden heeft hieraan niet in de weg gestaan. Het hof heeft alternatieve scenario’s in ogenschouw genomen en onderzocht.
Het hof is dan ook van oordeel dat de conclusie dat sprake is van een eerlijke procedure “
as a whole” nog steeds gerechtvaardigd is. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep was dit het geval.
13. De beoordeling van de tenlastelegging [17]
13.1
Het bestaan en de aard van het conflict
13.1.1
Gewapend conflict
Zoals hiervoor overwogen is het internationaal humanitair recht van toepassing wanneer sprake is van een gewapend conflict op het grondgebied van een van de verdragsluitende partijen. De dader moet – wil hij voor een oorlogsmisdrijf veroordeeld kunnen worden – bovendien kennis hebben van het bestaan van dit gewapend conflict.
Toetsingskader
Onderscheid wordt gemaakt tussen internationaal gewapende conflicten tussen staten en niet-internationaal gewapende conflicten binnen een staat. De regels voor deze twee typen conflicten verschillen op onderdelen. Nu er geen reden is om het ten laste gelegde in verband te brengen met een conflict tussen Ethiopië en een andere staat zal het hof slechts bezien of er sprake is van een niet-internationaal conflict.
Vooropgesteld moet worden dat de vaststelling of sprake is van een niet-internationaal gewapend conflict in hoge mate een feitelijke beoordeling is, die afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. [18]
Met name het ICTY heeft door de jaren heen het begrip ‘niet- internationaal gewapend conflict’ in zijn rechtspraak nader uitgewerkt en criteria ontwikkeld voor de beoordeling van de vraag of hiervan sprake is. Ook het ICC hanteert deze criteria, en heeft onder verwijzing naar de commentaren van het ICRC vastgesteld dat deze door staten als gezaghebbend worden beschouwd en een algemene praktijk van staten is geworden. [19]
In de eerste plaats dient de intensiteit van het conflict van het niveau van aanhoudend gewapend geweld (“protracted armed violence”) te zijn en in de tweede plaats dienen de betrokken gewapende groeperingen voldoende georganiseerd te zijn. [20]
Factoren die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de intensiteit van een conflict omvatten het aantal, de duur en de intensiteit van de afzonderlijke confrontaties; het type wapens en ander militair materiaal; aantal en kaliber van de afgevuurde munitie; het aantal personen en het soort gewapende groeperingen die deelnemen aan het gevecht; het aantal slachtoffers; de omvang van de materiele schade; en het aantal vluchtelingen uit de gevechtsgebieden. De betrokkenheid van de VN Veiligheidsraad kan ook een indicatie van de intensiteit van het conflict vormen. [21]
Hoewel het geweld niet voortdurend en onafgebroken hoeft plaats te vinden, wordt de drempel van “protracted armed conflict” niet gehaald als sprake is van interne ongeregeldheden en spanningen, zoals rellen en op zichzelf staande en sporadisch voorkomende gevallen van geweld. [22]
Voor de vaststelling van de organisatiegraad van de gewapende groeperingen kunnen de volgende factoren van belang zijn: het bestaan van een commando structuur en disciplinaire regels en mechanismen binnen de groep; het bestaan van een hoofdkwartier; de omstandigheid dat de groep een bepaald territoir controleert; de mogelijkheid om de groep toegang tot wapens te geven en ander militair materiaal, rekrutering en militaire training; de mogelijkheid om militaire operaties te plannen, coördineren en uitvoeren, inclusief troepenbeweging en daarmee samenhangende logistiek; de mogelijkheid een uniforme militaire strategie te bepalen en het gebruik van militaire tactieken, en de mogelijkheid om met een stem te spreken en te onderhandelen en overeenkomsten af te sluiten zoals een staakt het vuren of een vredespact. Het betreft geen uitputtende lijst en geen van de factoren is daarbij op zichzelf beslissend. Een staat wordt verondersteld strijdkrachten te hebben die voldoen aan het vereiste van organisatie. [23]
Als eenmaal is vastgesteld dat sprake is van een niet-internationaal gewapend conflict, dan is het internationaal humanitair recht van toepassing op het hele grondgebied dat onder controle staat van een bij het conflict betrokken partij, of daar nu gevochten wordt of niet. [24]
Een niet-internationaal gewapend conflict in Ethiopië?
Alvorens de vraag te beantwoorden of in Ethiopië in de ten laste gelegde periode sprake was van een niet-internationaal gewapend conflict zal het hof kort ingaan op relevante ontwikkelingen in Ethiopië in de jaren ervoor.
12.1.2
Relevante ontwikkelingen in Ethiopië
vanaf 1974
In 1974 greep het leger de macht in Ethiopië. De groep militairen die de macht in handen kreeg vormde “de Derg”, Amhaars voor (letterlijk:) een comité van gelijken. De Derg bestond aanvankelijk uit 126 leden. Op 12 september 1974 kwam de Derg met een proclamatie waarbij keizer Haile Selassie werd afgezet en de Derg werd omgevormd tot de Provisional Military Administrative Council (hierna: PMAC). Bij latere proclamaties werd de grondwet opgeschort, het parlement ontbonden en er werd een verbod afgekondigd op stakingen en demonstraties. [25]
Tijdens de eerste jaren van de revolutie werden grond en bedrijven door de Derg genationaliseerd en met de vorming van boerenassociaties en wijkverenigingen
(urban dwellers' associations), ook wel kebeles genoemd, veranderde ook het bestuur. Marxistisch-leninistisch onderwijs werd verplicht gesteld. Scholen werden gesloten en scholieren werden in het kader van de National Campaign for Development het platteland opgestuurd. [26]
In november 1974 deelde de PMAC mee dat zij haar voorzitter, Aman Andom, had doodgeschoten en een groep van ongeveer zestig gedetineerden, bestaande uit zowel hoge functionarissen van het voormalig keizerlijk regime als haar eigen leden, had geëxecuteerd. [27]
Op 3 februari 1977 pleegde vice-voorzitter van de Derg Mengistu Haile Mariam een coupe en kreeg hij, met de moord op Derg-voorzitter Teferri Banti en 3 leden van de Standing Comittee de volledige macht. [28] In november 1977 werd majoor Atnafu Abate, vicevoorzitter van de PMAC samen met 46 officieren geëxecuteerd. [29] Zo kwam het dat de Derg in 1978 nog maar 80 leden telde.
Er waren verschillende linkse (contra-)bewegingen, zoals de Ethiopian People’s Revolutionary Party (hierna: EPRP) en de All Ethiopian Socialist Movement (hierna: Meison). Meison schaarde zich aanvankelijk nog in het kamp van de Derg, maar behoorde in de loop van 1976 ook tot de tegenstanders van het regime. [30] Een meer aristocratische onafhankelijkheidsbeweging werd gevormd door de Ethiopian Democratic Union (hierna: EDU). [31] In 1975 en 1976 hadden gewapende EDU-eenheden veel van de Gondar regio onder controle, met name langs de grens met Soedan. Daarnaast had de Derg te kampen met de Eritrese onafhankelijkheidsbewegingen Eritrean Liberation Front (ELF) en Eritrean People’s Liberation Front (EPLF) die vanaf januari 1975 gezamenlijk strijd voerden tegen het Ethiopische leger. De EPRP en het EPLF hadden ook contacten met het Tigray People’s Liberation Front (hierna: TPLF), een in 1975 opgerichte linkse studentenbeweging, die in de volgende jaren steeds meer controle over de provincie Tigray verwierf. [32]
13.1.3
Partijen bij conflict
De EPRP/EPRA
De EPRP was zoals vermeld een linkse oppositiebeweging en is opgericht in 1972. De militaire training van EPRP-leden startte in 1973 en in 1975 bestond de kern van het leger uit 30, deels door het Eritrean People's Liberation Front (EPLF) bewapende personen die opereerden vanuit de Tigray provincie. [33]
Vanaf juni 1974 kende de EPRP een centraal leiderschap, een politiek programma en gaf het een periodiek met de titel “Democracia” uit. Naast een centraal leiderschap was de EPRP georganiseerd per geografische zone. Deze zogenoemde “inter zonal committees” kregen de bevoegdheid zelfstandig besluiten te nemen en aan ieder inter zonal committee werd een lid van het centraal comité toegevoegd. [34]
Tijdens het eerste congres van de EPRP in 1972 werd het besluit genomen om een leger te formeren. Dit leger staat bekend als het Ethiopian People's Revolutionary Army (EPRA). De EPRA had een grote aantrekkingskracht onder jongeren en vanaf begin 1977 groeide het aantal leden fors. De EPRA basis in Assimba telde in maart 1977 meer dan duizend man, die in Tigray en Begemidir meer dan vijftienhonderd. [35] Ook Ghelawdewos Araia spreekt van groei van de EPRA aan het eind van 1977 en begin van 1978. [36]
De toename in omvang van de EPRA, samen met een grote toename van wapenleveranties via het buitenland comité van de EPRP in dezelfde periode, maakten hervormingen nodig. Een “Rectification Movement” leidde tot de totstandkoming van een eigen EPRA statuut, waarin behalve de grondbeginselen (democratisch centralisme, centraal leiderschap), de rechten en plichten van de EPRA leden werden beschreven. Ook kwam er een nieuwe commandostructuur: het
Central Committeevan de EPRP voerde vanaf dan het bevel over de strijdkrachten en gaven operationele sturing via het
Military Committee.Ook voorzag het statuut in een militaire rechtbank. [37]
Naast een leger beschikte de EPRP over Urban Armed Wings, ook Urban Defense Wings genoemd, die in de organisatiestructuur onder het Military Committee stonden. [38] In 1977 had elk
Zonal Committeetussen de vier en zes
Urban Military Unitsonder zijn bevel staan. In bepaalde gevallen zelfs achttien units
.In Addis Abeba waren tussen de vijftig en zestig
Urban Military Unitsactief met in totaal 225 tot 250 leden. [39] De bevelstructuur was als volgt: bovenaan stond het
Central Committee,daaronder de
Military Committee,daaronder het
Rural and Urban Armed Wing Leadership Committeeen daaronder het
Operations Committee.Het
Rural and Urban Armed Wing Leadership Committeewas verantwoordelijk voor het implementeren en opvolgen van beslissingen van het
Central Committeevan de EPRP ten aanzien van militaire activiteiten in de stad. Het
Operations Committeebestond uit gekwalificeerde en professionele militaire activisten. [40]
De Staat
De EPRP streed tegen de Derg, de toenmalige (militaire) overheid in Ethiopië, en vice versa. De Derg beschikte over het regeringsleger dat in de jaarrapportage 1974-1977 van de Nederlandse ambassade te Addis Abeba werd geschat op 80.000 man en blijkens de jaarrapportage 1977-1978 was gegroeid tot 400.000 man. [41]
In augustus 1977 werd het
National Revolutionary Operations Command(NROC) opgericht (Kiflu Tadese duidt dit orgaan aan als de
National Revolutionary Campaign Council(NRCC)). Bij proclamatie 129/1977 werden alle militaire eenheden onder bevel van het NROC gebracht. [42] Mengistu c.s. benoemden de leden van dit orgaan, dat aldus het bevel had over leger, politie en milities. [43]
Mengistu heeft daarnaast een strijdgroep opgezet, bekend onder de naam Nabalbal (“Vlam”), die tevens functioneerde als een speciale verzetsbestrijdingseenheid. Het militaire bevel was voorzien van een parallelle structuur van zowel kaders en (links politieke) commissarissen, bestaande uit slechts Mengistu getrouwen. Door deze politieke invloed verstevigde hij de grip op het militaire apparaat. Tegenstanders, ook binnen de Derg, werden op efficiënte wijze geëlimineerd. [44]
Bij de uitvoering van de Rode Terreur (zie hierna) waren behalve het leger, de (militaire geheime) politie, de veiligheidsdienst (“the Security”) en de Nebalbal units ook diverse squadrons betrokken. De kebeles hadden hun eigen “Revolutionary Defense Squads”, waarmee ze effectief toezicht hielden op de bewoners van een kebele, en hen controleerden. De kebeles kregen gaandeweg vergaande bevoegdheden bij de opsporing en arrestatie van personen. Daarnaast waren er de partijkaders en squadrons, waarvan de bekendste was de Seded (Seded betekent razend vuur). [45]
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de EPRP met de militaire tak EPRA en de Urban Armed Wings in de relevante periode een voldoende georganiseerde, gewapende groep was. Hetzelfde geldt voor de Derg.
13.1.4
Gewapende strijd
Strijdhandelingen Derg
De Derg verklaarde de EPRP in september 1976 tot vijand van de revolutie. [46] Vanaf dat moment - ook wel het begin van de
"War of Annihilation"genoemd - werden duizenden EPRP-leden en sympathisanten door de overheid gevangengenomen en geëxecuteerd. [47] Het extreme geweld waarmee De Derg reageerde op (onder meer) de EPRP, staat bekend als de Rode Terreur. Eind 1976 gaven de Derg-leiders de gewapende
kebelesde opdracht om 'contrarevolutionairen uit te wissen’
(to wipe out counterrevolutionaries). [48]
Middels zoek- en vernietigingscampagnes was de regering in staat EPRP-militanten die ondergronds waren gegaan op te sporen en te elimineren of op te sluiten, en de burgerbevolking te ontwapenen. Bahru Zewde schrijft:

These exercises formed a dress rehearsal for the full-blown Red Terror, in which thousands of the regime’s opponents were brutally murdered on the streets. Directed primarily against the EPRP this licence to kill subsequently engulfed other opponents of the regime like the EPLF and TPLF — as well as, ironically, Ma’ison, once a rift was created between that organization and the Darg.” [49]
Na de coupe van 3 februari 1977 werd Mengistu de opperbevelhebber van de strijdkrachten. Vanaf dat moment verhevigde het geweld. [50]
In een speech op 17 april 1977 riep Mengistu op om te vechten tegen de vijanden van de revolutie en gooide flessen gevuld met een rode vloeistof kapot op de grond. [51]
Eind april 1977, anticiperend op 1 mei demonstraties, werden van EPRP-sympathie verdachte personen in groten getale door het hele land - ook in Gojjam - vermoord. Geschat werd dat ongeveer duizend kinderen waren gedood in Addis Abeba, waarbij hun lichamen op straat bleven liggen. Aan families van de doden werd het rouwen verboden. De massale moordpartijen werden onder meer gebaseerd op de belofte “for every revolutionary killed, a thousand counter-revolutionaries executed”. Er vonden ook massale arrestaties plaats van vermeende EPRP-aanhangers. Familieleden die naar vast gebruik voedsel en eten naar de gevangenis brachten moesten begrijpen dat de betrokken persoon dood was, als ze werden weggestuurd en te horen kregen dat ze niets meer behoefden te brengen. Hoewel rond maart 1978 de meest massale moordpartijen voorbij waren, ging het gevangenzetten en executeren door, met name ook in de provincie. [52]
Het inluiden op 27 juni 1977 van de "Red Campaign" gebeurde middels een 4,5 uur durende parade in Addis Abeba van ca. 60.000 man, waarvan ruim 50.000 man uit militia bestond, waarbij Mengistu zijn toespraak afsloot met de woorden: “the
EPRP, EDU and the Eritrean secessionist reactionary organisations will be crushed’. [53]
Vermeende tegenstanders van de Derg dienden publiekelijk hun EPRP-lidmaatschap te bekennen. Dat gebeurde onder dreiging met de dood tijdens zogeheten exposure meetings, massale bijeenkomsten. Wanneer men niet zichzelf bekend maakte maar door iemand anders zou worden aangegeven, zou executie volgen. Op scholen werden studenten en leraren opgepakt tijdens dit soort bijeenkomsten. Ouders en kinderen werden gedwongen elkaar aan te geven. [54]
In november 1977 werd zoals vermeld majoor Atnafu Abate, vicevoorzitter van de PMAC samen met 46 officieren geëxecuteerd. Atnafu werd ervan verdacht de kant van EPRP en de EDU te hebben gekozen. [55]
Brieven en posttelegrammen van de Nederlandse ambassadeur voornoemd van oktober, november en december 1977 verhalen van gewapende acties om EPRP-leden in Addis Abeba uit hun schuilplaatsen te verdrijven, zuiveringsacties middels moorden en terechtstelling van contrarevolutionairen behorend tot de EPRP. [56] In het jaarrapport van de ambassade staat dat er vanaf december 1977 in de hoofdstad honderden lijken in de vroege ochtenduren werden achtergelaten langs de straten als afschrikwekkend voorbeeld voor de bevolking. [57]
Strijdhandelingen EPRP
Ook de EPRP legde vanaf september 1976 het primaat bij de gewapende strijd. In
Democraciaverscheen in de tweede week van september 1976 de volgende tekst:
"Understanding the nature and the last ditch efforts that the fascist will make and understanding that in the final analysis the decisive role would be played by a force supported by the people, it has been quitea
while since the EPRA was formed and engaged in an armed struggle. In order to counter the anti-EPRP campaign, the organization will pay more attention to this wing." [58]
Het begin van de rode terreur ging dan ook samen met het plegen van aanslagen op prominente leden van de Derg door de EPRP, met behulp van de EPRA; voorbeelden zijn de op 23 september 1976 mislukte aanslag op Mengistu (die aan de EPRP wordt toegeschreven), en de moord later die maand van Meison prominent Feqre Mare’d. [59]
Gedurende de laatste maanden van 1977 lokte de EPRA in Begedemir het 217e Nebelbal regiment in een hinderlaag, waarbij officieren gevangen werden genomen en wapens en munitie werden buitgemaakt. [60] In februari 1978 voerde de EPRA een actie uit in Tigray waarbij officieren van Nebelbal werden gedood. [61] In juli 1978 vond in het Begedemirgebied een operatie van de EPRA plaats tegen een militair kamp van de Derg, dat weliswaar werd vernietigd, maar waarbij veel EPRA strijders het leven lieten. [62] Het aantal EPRA leden groeide echter weer door instroom uit de stedelijke gebieden waar mensen de Rode Terreur ontvluchtten. De EPRA was daardoor in staat om in drie regio’s contingenten in te zetten, die ieder hun eigen bevelstructuur hadden. In december 1978 was het R-3 Command nog in staat een aanval op Addis Zémen uit te voeren. [63] De EPRP/EPRA ontving ook wapens van het ELF, [64] en de EPRA voerde ook een aantal militaire acties uit samen met het EPLF. [65]
De Urban Armed Wings pleegden in augustus en september 1976 aanslagen en overvallen om aan wapens te komen, pleegden een aanslag op leden van Meison – onder wie de rechterhand van Mengistu - en pleegden de mislukte aanslag op Mengistu. [66] EPRP-leden pleegden in 1977 aanslagen en moorden. Meerdere permanent secretarissen van verschillende ministeries en ongeveer dertig kebele leiders werden door de EPRP gedood. [67]
De hiervoor beschreven strijdhandelingen vinden steun in de verklaringen van de verdachte. Ter zitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat, in de tijd dat hij in Gojjam was, Gojjam en Gondar conflictgebieden waren. De EPRP had grote invloed en de verdachte noemde de EPRP “een in die tijd onbeschrijflijk gewelddadige organisatie”. Zijn fotoalbum staat vol met vrienden en kameraden die zijn geliquideerd door de EPRP. [68] De EPRA/EPRP basis in Metekel (hof: in het westen van Gojjam) was door zijn ligging naast Soedan heel bedreigend voor de hele natie. [69] Verder heeft de verdachte verklaard dat er in die tijd ook heftig gevochten werd in het Noorden, in Eritrea. De enige grote weg van Addis Abeba naar het noorden liep via Debre Marcos in Gojjam. De EPRP had deze weg geblokkeerd, zodat de Derg troepen zich niet naar het noorden konden verplaatsen. De militaire eenheid die de weg had vrijgemaakt is op verzoek van de verdachte naar Metekel gegaan om daar de EPRP basis te ontmantelen. [70] Deze ontmanteling is van groot belang geweest om de macht van de EPRP in Gojjam te doen afnemen, aldus de verdachte. [71]
Ook in hoger beroep heeft de verdachte verklaard over het gewelddadige karakter van de EPRP. Hij heeft verklaard dat duizenden mensen zijn gedood door de EPRP. Er moest tegen de EPRP gevochten moest worden, omdat zij de wapens hadden opgepakt en hadden gezworen om de Derg met geweld uit de macht te werken. [72]
Wetenschap verdachte
Uit voornoemde verklaringen blijkt genoegzaam dat de verdachte wetenschap had van het gewapend conflict tussen de Derg en de EPRP.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat er in Ethiopië voorafgaand en in de ten laste gelegde periode sprake was van langdurig en intensief geweld. Het gewapend conflict speelde zich af tussen enerzijds de Derg (de overheid) en anderzijds de binnenlandse oppositiegroep EPRP. De gewelddadigheden tussen de Derg en de EPRP zijn zonder meer intens te noemen.
Het hof komt dan ook tot het oordeel dat er tijdens de ten laste gelegde periode in Ethiopië sprake was van een niet-internationaal gewapend conflict in de zin waarin die uitdrukking voorkomt in het humanitair oorlogsrecht en dat daarop gemeenschappelijk artikel 3 van toepassing is.
Tenslotte
Het hof volstaat met de constatering dat er sprake was van een gewapend conflict tussen de Derg en het EPRP en zal - anders dan de rechtbank - niet ook nog nagaan of er nog gewapende conflicten bestonden tussen de Derg en andere groepen. Het hof ziet daartoe, ook met het oog op de ten laste gelegde feiten, geen reden.
Zoals uit het voorgaande blijkt heeft het hof bij het voorgaande, anders dan door het openbaar ministerie bepleit, niet het door het hof aan het dossier toegevoegde boek “Love of Assimba” door Kahsay Abraha Bisrat, betrokken, omdat – ook voor vaststelling van de wijze waarop de EPRA georganiseerd was – daartoe geen aanleiding bestond, terwijl de verdediging tegen het gebruik bezwaar heeft gemaakt.
13.2
De taak en functie van de verdachte
De aan verdachte ten laste gelegde feiten zien op gedragingen in de periode dat de verdachte voor de Derg in Gojjam gestationeerd was. Voordat het hof toekomt aan de bespreking van deze feiten, zal het als tussenstap eerst vaststellen welke functie en taken de verdachte had.
De functie van de verdachte in Gojjam
Niet ter discussie staat dat de verdachte één van de leden van de Derg was. Er was geen andere [naam verdachte] lid van de Derg. Na een training in Moskou is hij omstreeks 1976 naar Gondar gestuurd en later naar Gojjam, waar hij in 1977/1978 als provinciaal vertegenwoordiger van de Derg was gestationeerd. Hij was daar - als enige Derg vertegenwoordiger - voorzitter van het revolutionair coördinerend campagnecomité (hierna ook: het campagnecomité). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte het voorgaande – dat de rechtbank eerder had vastgesteld - bevestigd, hoewel hij ook te kennen gaf niet meer precies te weten wanneer hij in Gojjam zat.
Daarnaast vervulde de verdachte op landelijke niveau binnen de Derg de functie van substituut lid van het Centrale Comité. [73]
Een beschrijving van de taken en bevoegdheden van het campagnecomité is te vinden in de door de Derg uitgebrachte proclamatie 177/129. De tekst van deze proclamatie is opgenomen in de Ethiopische krant
Negarit Gazetavan 27 augustus 1977. [74] De verdachte heeft verklaard de proclamatie te (her)kennen. [75]
Deze proclamatie, slechts in de Engelse taal in het dossier voorhanden, maakt melding van de oprichting van een zogeheten
National Revolutionary Operations Command, aangevoerd door de Derg-voorzitter. In artikel 12 van de proclamatie is vastgelegd dat er per regio een
Revolutionary Operations Coordinating Committeewordt ingesteld (het hof begrijpt: het campagnecomité). Artikel 14 handelt om de bevoegdheden en taken van dit comité, en houdt onder meer in: to follow up anti-revolutionary and anti-unity activities. Vanuit het perspectief van de Derg bezien kan dit naar het oordeel van het hof begrepen worden als het actie ondernemen tegen de politieke weerstand van de oppositie.
Hoewel de proclamatie ook melding maakt van een Sector Command, met een door de regering aan te stellen sectorvoorzitter, was hierin niet voorzien voor Gojjam, zo heeft de verdachte ter zitting in hoger beroep verklaard. De verdachte was als voorzitter van het campagnecomité derhalve de enige vertegenwoordiger van de Derg in Gojjam.
In geval van overtreding (op enigerlei wijze) van de proclamatie, zo blijkt uit artikel 25, volgde bestraffing: een ieder die orders voortvloeiend uit de proclamatie niet opvolgde of deze orders trachtte te ontwijken, of die iemand anders aanspoorde tot dergelijke ongehoorzaamheid, werd bestraft met gevangenisstraf tot vijf jaar en in meer serieuze gevallen tot levenslange gevangenisstraf of de doodstraf.
De verdachte heeft verder verklaard dat de comités in de districten maatregelen treffen tegen antirevolutionaire bewegingen. Een van de taken in de proclamatie is dat er actie moest worden ondernomen tegen de antirevolutionaire groepen wanneer zij saboteerden of de eenheid van het land bedreigden. Met antirevolutionaire groepen worden meerdere groeperingen bedoeld, waaronder EPLF, TLF (het hof begrijpt: TPLF), EPRP, OLF, ONLF, SLF, enzovoort. [76]
De verdachte heeft in hoger beroep over zijn taken als voorzitter van het revolutionair coördinerend campagnecomité verklaard dat hij, als EPRP of een andere groepering in Gojjam geweld pleegde, hij dat dan met de politie of een andere stadsorganisatie ging bespreken. Hij had een coördinerende functie en zag erop toe dat er iets gedaan werd tegen gevechten. Zijn rol hield in het houden van toezicht, wat betekende dat hij toezicht hield op de hele politieke atmosfeer van de regio, inclusief de manier waarop de EPRP en andere organisaties werden bestreden. [77]
Over het Central Comité, waarvan de verdachte plaatsvervangend lid was, heeft hij verklaard dat het verantwoordelijk was voor de organisatie van een (nieuwe) socialistische partij. Over dit comité behelst het dossier niet veel informatie, behalve dat het de toezichthouder was op het Standing Comittee, dat beschouwd kan worden op als een soort uitvoerende macht, bestaande uit 17 Derg leden. [78]
Over de invulling van de functie van en door de verdachte kan verder de getuige [persoon 333] verklaren. Het hof ziet in hem wat dit betreft een waardevolle getuige, aangezien hij destijds net als de verdachte voorzitter van het campagnecomité was, maar dan in een andere regio (Illubabur). Hij werkte dus ook voor de Derg, en kende de verdachte kennelijk goed, want heeft verklaard 17 jaar met de verdachte samen te hebben gewerkt. Over de verdachte heeft hij verklaard dat hij, net als Mengistu, lid was van de radicale groep binnen de Derg. [79] Er waren namelijk twee groepen binnen de Derg, die verschil van inzicht hadden over politieke kwesties en over de vraag of conflicten met geweld opgelost moesten worden. De extremisten vonden dat (onder andere) de EPRP met geweld vernietigd moesten worden. [80]
De verdachte was een actieve deelnemer tijdens vergaderingen en hij was voor radicale veranderingen, aldus [persoon 333]. De verdachte werd erop uitgestuurd om taken te verrichten, hij was dichtbij de leider. Extremistische leden van de Derg werden gestuurd naar plaatsen waar veel weerstand tegen de overheid was. De verdachte is daarom naar Gojjam gestuurd. Dat er in Gojjam veel tegenstanders waren werd verteld tijdens vergaderingen. [81]
In Gojjam had de verdachte volgens [persoon 333] in de hoedanigheid van zowel voorzitter van het revolutionaire campagnecomité als vertegenwoordiger van de Derg de politieke leiding. Hij diende de politieke situatie daar te controleren. Het revolutionaire campagne coördinerend comité ontving rapporten van de provincies of van verschillende instanties van het staatsdeel over de veiligheidssituatie, over mensen die de veiligheid verstoorden en vervolgens nam het comité daar beslissingen over. Er waren verschillende aankondigingen gedaan door de overheid. Het comité moest erop toezien dat de aankondigingen werden geïmplementeerd. Het comité ontving ook rapporten van de politie en van de veiligheidsdienst op staatsdeel niveau. Daarover vergaderde het comité en nam beslissingen. Het comité op staatsdeelniveau had volgens de aankondiging (het hof begrijpt: de proclamatie) de bevoegdheid om te beslissen over mensen die het comité tegenwerkten, of de implementatie tegenwerkten. Het comité besliste na onderzoek. De leider van de recherche afdeling van de politie was ook lid van het revolutionaire campagne coördinerend comité. Vanaf de lagere niveaus werden zaken naar het comité gestuurd. [82]
De periode dat de verdachte in Gojjam zat
Ten aanzien van het tijdsbestek dat de verdachte in Gojjam gestationeerd was stelt het hof vast dat dit in elk geval in de periode februari 1978 tot en met augustus 1978 geweest moet zijn. De verdachte zelf heeft verklaard dat hij er in elk geval in 1978 was, en dat hij er voor 7 of 8 maanden geweest is. [83] Niet alleen zijn er de nodige getuigen die over de aanwezigheid van de verdachte in Debre Marcos in Gojjam verklaren in die periode [84] , maar ook zijn er de documenten (brieven met bevelen en bijgevoegde lijsten), steeds met de naam en functie van de verdachte eronder, welke documenten de periode 7 april 1978 - 24 augustus 1978 bestrijken. De functieomschrijvingen van verdachte zijn hierop weergegeven als ‘Voorzitter van het Coördinerend Comité van de Revolutionaire Campagne van de provincie Gojjam’ en ‘Permanent vertegenwoordiger van de Derg in de provincie Gojjam’. [85]
Ook herkende de verdachte bij verhoor zichzelf op een foto die is aangetroffen bij de doorzoeking in zijn woning. De verdachte heeft verklaard dat achterop die foto geschreven staat “Ginbot 26 1970 Bahir Dar”. [86] Vertaald en omgerekend is dit 3 juni 1978 en feit van algemene bekendheid is dat Bahir Dar een plaats is in Ethiopië, gelegen in het toenmalige Gojjam.
In het dossier bevindt zich tenslotte een artikel uit de
Ethiopian Heraldvan 16 juni 1978 over Gojjam, waarin de verdachte "a
member of the Provisional Military Administratie Council assigned to the region.."wordt genoemd, en waarin hij waarschuwt:
the broad masses of the Ethiopian People should guard against subversive and reactionary plots [87] .
13.3
De vaststelling van de feiten
Het hof zal thans overgaan tot het vaststellen van de feitelijke gebeurtenissen, die relevant zijn in het licht van het ten laste gelegde.
13.3.1
De vaststelling van de feitelijke gebeurtenissen
Het hof stelt vast dat in de periode van 1 februari 1978 tot 31 december 1981 in Gojjam, Ethiopië, de volgende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
De exposure meetings
In de maand februari 1978 is in het kader van de zogeheten “exposure campagne” van de Derg een exposure meeting gehouden op een middelbare school in Debre Marcos. De exposure meeting in Debre Marcos duurde drie dagen. Het doel van dergelijke bijeenkomsten was EPRP-leden te ontmaskeren. [88] De mensen werden opgeroepen om naar de school te komen en zich daar als EPRP-lid bekend te maken. Hun werd medegedeeld dat als zij zichzelf bekend zouden maken als EPRP-lid hen niets zou gebeuren, maar als zij zichzelf niet bekend zouden maken de Rode Terreur zou beginnen en executies zouden volgen. [89] Op het terrein waren gewapende kebele bewakers en gewapende kadres (het hof begrijpt: (onder)officieren) aanwezig. [90] Er waren personen die op zo’n bijeenkomst namen van anderen noemden en ook personen die uit angst om door een ander genoemd te worden de bijeenkomst hebben bezocht en zichzelf als EPRP-lid bekend hebben gemaakt. [91] Na afloop van de bijeenkomst zijn ongeveer driehonderd mensen onder begeleiding van bewapende kadres met bussen of vrachtwagens afgevoerd naar het nabijgelegen (zogenoemde vijftiende) militaire kamp in Debre Marcos. [92] Dit stond leeg, omdat de militairen naar het noorden waren gestuurd om te strijden tegen de EPLF. [93]
Het militaire kamp
In het militaire kamp verbleven ongeveer driehonderd mensen in de leeftijd van vijftien tot zeventig jaar, maar vooral mensen jonger dan negentien jaar. [94] Mannen en vrouwen verbleven in hetzelfde gebouw en de ruimte was smerig. Er was weinig ruimte en mensen moesten op de grond slapen. [95] Er was slechts één wc voor de driehonderd mensen. [96] De familie van de gevangenen moest eten en kleren brengen. [97] De gevangenen moesten indoctrinatiebijeenkomsten bijwonen, waar werd verteld hoe goed de Derg was en hoe slecht de EPRP en waar ze anti-EPRP liederen moesten zingen. Aanvankelijk was de sfeer redelijk goed en was er een zekere mate van vrijheid in het kamp. Er was beloofd dat ze vrijgelaten zouden worden na een week politieke oriëntatie. Hoewel er bewakers waren werd niet het gehele terrein bewaakt, hetgeen de door de eerdere belofte gewekte verwachting dat ze na de indoctrinatie weer naar huis mochten versterkte. [98] De bewapende kadres informeerden telkens naar de structuur van de EPRP en naar hun wapens. [99] Er werden mensen, die al eerder waren opgepakt en in de gevangenis zaten, naar het militaire kamp gebracht om de organisatie en structuur van de EPRP bekend te maken en te vertellen over de wapens van de EPRP. Bij deze gevangenen zat ook een zekere [persoon 336], de hoogste leider van de EPRP. [100] Als er namen van mensen werden genoemd die nog niet vastzaten, gingen de kadres de stad in om hen op te pakken. [101]
Na ongeveer tien dagen werd een groep mannen van een bijzondere eenheid uit Addis Abeba gebracht. Zij kregen de leiding over het kamp, de sfeer verslechterde, het regime werd aanzienlijk strenger en de bewaking werd aangescherpt. [102] Eén van de leden van deze bijzondere eenheid was een onderofficier uit de marine, [persoon 337], anderen heetten [persoon 338] en [persoon 339]. De dagelijkse leiding was in handen van kapitein [naam kapitein]; een andere [persoon] dan de verdachte. [103] Op de dag dat ze kwamen las [persoon 338] een lijst met vijftig à zestig namen voor van hogere EPRP leiders en zij werden afgevoerd naar het politiekamp, ongeveer tien kilometer verderop. [104] Nadien werden telkens nieuwe groepen vervoerd en uiteindelijk is iedereen overgeplaatst naar het politiekamp in Debre Marcos. [105]
Het politiekamp
Aanvankelijk zat de eerste groep die was overgebracht in de kantoorruimtes. Er zaten zoveel mensen in de kamer dat als ze op de grond lagen de benen elkaar raakten. De ramen waren dichtgemaakt en geblindeerd. Toen de rest van de groep kwam waren ze reeds overgeplaatst naar de grotere ruimtes, die inmiddels waren verbouwd. [106] Dit betroffen drie grotere ruimtes: twee voor mannen en één voor vrouwen. [107] Daarnaast waren er vier kleine ruimtes, waarvan drie gebruikt werden als verhoorruimte en één werd gebruikt als martelkamer. [108] Vanuit andere delen van Gojjam werden ook gevangenen overgebracht naar het politiekamp in Debre Marcos. [109] Behalve de speciale verhoorders waren vijftig à zeventig commando's gekomen om het kamp te bewaken. [110] Familiebezoek was niet langer toegestaan. De gevangenen zaten met grote groepen in een volle cel en sliepen op de grond. Er was geen medische verzorging voor zieken of gewonden. [111] De cellen waren op ongeveer vijftig à zestig meter afstand van de verhoorkamers. [112]
Al in het militaire kamp was een disciplinair comité opgericht onder de gevangen. Het comité bestond uit onder andere [persoon 334], [persoon 340] en [persoon 341]. In het politiekamp is het voorzitterschap overgedragen aan [persoon 336], die op verzoek van het disciplinair comité weer uit de gevangenis was overgebracht om te helpen bij het volledig in kaart brengen van de EPRP. Het disciplinair comité gaf informatie door van de politie aan de gevangenen en omgekeerd, moest de speciale eenheid assisteren en riep de gevangenen op voor verhoor. [113]
De verhoorders uit Addis Abeba zijn in het politiekamp begonnen met het verhoren van de gevangenen. Het doel van het verhoor was het (verder) in kaart brengen van de structuur van de EPRP. Omdat een EPRP-lid alleen degene direct boven en direct onder hem in de organisatie kende, was het voor het verkrijgen van een volledig beeld nodig om iedereen te verhoren. Daarom was ook iedereen uit het militaire kamp naar het politiekamp gebracht. [114] Hierbij werd voortgebouwd op de informatie die reeds in het militaire kamp was verkregen. De gevangenen moesten vertellen wat ze hadden gedaan binnen de partij, wat hun positie was, bij wie ze in de EPRP-cel zaten, wat hun financiële bijdrage was geweest en of ze wapens hadden gehad of gebruikt. Alles werd opgeschreven en na het verhoor moesten de gevangenen hun verklaring ondertekenen. [115] Na het verhoor werden de namen van de verhoorde gevangene met een kleur omcirkeld. Hiermee werden ze in groepen verdeeld door de ondervragers. [116] Rood betekende dat de betreffende persoon zou moeten worden gedood. Dat gold voor hooggeplaatste EPRP-leden, leden van de squads en zij die wapens ter hand hadden genomen of gekocht. [117]
Indien tijdens het verhoor de verklaring van de gevangene niet werd geloofd werd diegene door de speciale verhoorder uit Addis Abeba naar de martelkamer gebracht. Daar werden gevangenen op verschillende manieren mishandeld. [118] Een methode die vaker werd gebruikt was het met een touw aan elkaar vastbinden van de armen en benen achter de rug en vervolgens aan dit touw ophijsen van het lichaam, waarna met een stok tegen het gehele lichaam en het gezicht werd geslagen, met name tegen de voeten. [119] Na verloop van tijd werd - om het schreeuwen tegen te gaan - een gefabriceerde bal in de mond gedaan. Door de duim achter de rug te bewegen diende de gevangene dan aan te geven dat hij of zij iets wilde zeggen. Dan stopten ze met slaan en lieten ze de gevangene praten. [120] Na afloop van de mishandelingen werden de slachtoffers, die niet of nauwelijks bij bewustzijn waren en nauwelijks nog konden lopen, gedwongen gaten te graven voor wc's. [121] Er waren slechts weinigen die niet gemarteld werden. [122]
Een zekere [persoon 322] werd zodanig vaak en zodanig ernstig mishandeld dat hij uiteindelijk in zijn cel aan zijn verwondingen is overleden. Hij had het bewustzijn verloren toen hij ondersteboven hing en werd geslagen. De ondervragers hadden hem toen naar beneden gehaald en op de grove scherpe gravelgrond voor de martelkamer gegooid en daarin omgerold. Een van de militiemannen sloeg hem met de kolf van een kalasjnikov in zijn kruis en terwijl hij daar lag werd met een bajonet een kruis in zijn rug gezet. De gezondheidsfunctionaris [persoon 340] die [persoon 322] wilde helpen en water wilde geven werd dit verboden. [persoon 322] is uiteindelijk teruggebracht naar zijn cel en is daar overleden. [123]
[persoon 323] en zijn zus [persoon 321] moesten bekennen dat zij naast lid van de EPRP ook lid van het EPLF waren, nu hun ouders oorspronkelijk uit Eritrea kwamen. [persoon 321] en [persoon 323] hingen in dezelfde kamer aan het plafond aan hun armen, die naar achteren vastgebonden waren op hun rug, en moesten zien hoe de ander werd mishandeld. Toen ze naar buiten kwamen konden ze niet meer lopen. [persoon 323] is uiteindelijk gedood. Vele jaren later had [persoon 321] nog steeds geen gevoel in haar handen. [124]
[persoon 313] heeft verklaard dat hij werd verhoord in een ruimte naast de martelkamer. Hij hoorde geluiden, gezucht, mensen die werden geslagen en die moesten overgeven. Er werd gezegd dat dit met je zou gebeuren als je nu niet zou verklaren. Je werd dan alleen gelaten met het geluid van het martelen in de aangrenzende kamer. Daarna kwamen 'ze' terug om je te ondervragen. Hij heeft verklaard dat hij ook werd meegenomen naar de martelkamer en dat hij daar werd getrapt en met de vlakke hand geslagen en dat hem werd gezegd dat hij er maar over na moest denken en morgen terug zou komen. [125]
[persoon 324] heeft verklaard dat hij met zijn armen en voeten achter zijn rug gebonden aan het plafond werd gehesen en dat hij al hangend door de kamer werd geduwd, terwijl hij met een stok werd geslagen op zijn rug, benen en voeten. De klappen op zijn voeten waren het ergste. Het duurde tussen de tien en vijftien minuten. [126]
[persoon 319] heeft verklaard dat hij vijftien tot twintig minuten werd geslagen. Hierbij werd een lat gebruikt met een roestige spijker erin die door zijn voetzool ging. 'Ze' sloegen met alles wat ze vast konden houden. Zijn voeten waren een aantal dagen gezwollen geweest door de infectie van de roestige spijker. [127]
Tussen eind april en midden mei 1978 zijn de gevangenen in groepjes overgeplaatst naar de gevangenis in Debre Marcos. [128] Zij zijn hiervoor niet bij een rechtbank geweest. [129] Een aantal van de gevangenen is - na een periode van politieke oriëntatie - vrijgelaten. [130]
De gevangenis
De gevangenis in Debre Marcos, bijgenaamd Demelash, lag aan de voet van een heuvel. Boven op de heuvel lag een (voormalig) paleis, waar ook het kantoor van verdachte gevestigd was. [131] In de gevangenis verbleven naast de politieke gevangenen ook gewone gevangenen, 'droge gevangenen' genoemd.
In de gevangenis waren gewone cellen en 4 donkere cellen. In elke donkere cel zaten ongeveer zestig mensen. [132] Hier zaten de hoger geplaatste EPRP-leden of zij die ervan verdacht werden geweld te hebben gebruikt. [133] Degenen die een rode cirkel om hun naam hadden gekregen zaten bij elkaar in een aparte donkere cel. [134] De gevangenen in de donkere cellen mochten alleen 's ochtends en 's avonds een keer uit de cel om naar de wc te gaan. [135] Ze mochten geen contact hebben met de andere gevangenen of met familie. Het eten werd gebracht door de familie en buiten de cel neergezet en naar binnen gegooid. [136] De gevangenen deelden het met degenen die geen familie hadden. Het was erg warm in de cellen, er was geen licht en het stonk. De gevangenen moesten hun behoeften doen in een bakje dat je aan de muur kon hangen. Het was er vol met mensen, iedereen had ongeveer één lichaamslengte plek. Je kon dan niet meer lopen. [137] Er was niet of onvoldoende medische verzorging. [138] Er werd voorafgaand aan het verblijf in de donkere kamers geen informatie gegeven aan de gevangenen. [139]
In de gewone cellen werd niet voorzien in medische behandelingen. [140] De toiletten waren vijftig à zestig gaten in de grond en je moest je met een handdoek afschermen voor privacy. [141] Ook de gewone cellen waren zo vol dat er te weinig ruimte was om op je rug te slapen. [142] Ook waren er voor de politiek gevangenen geen bedden. De gevangenen in de gewone cellen mochten overdag naar de wc, maar vanaf 18:00 uur niet meer. Er was dan een aardewerken pot aan de muur waarin je kon plassen. Je kreeg uit een vat te eten, een pannetje met een stukje brood. Familie kon ook eten naar de gevangenis brengen. [143]
Op 16 juni 1978 probeerde een aantal gevangenen te ontsnappen uit een van de donkere cellen. In ieder geval één van hen ([persoon 81]) is het gelukt te ontsnappen, de anderen waaronder [persoon 342], [persoon 2] en [persoon 3] - zijn bij hun poging doodgeschoten. [144] Na deze poging werden de gevangenen in de donkere kamers (“dark rooms”) in paren aan hun enkels geboeid, met de rechtervoet aan andermans linkervoet. Zij moesten daarom alles samen doen. [145]
Omstreeks 5 augustus 1978 werd het vonnis tegen de eerste groep politieke gevangenen voorgelezen. [146] Omstreeks 12 augustus 1978 werd het vonnis tegen een tweede groep voorgelezen. [147] Geen van de veroordeelden is bij een rechtbank geweest, hun zaken zijn niet door een rechtbank behandeld, noch hebben zij een afschrift van het vonnis ontvangen. [148] De beslissingen tot veroordeling zijn genomen op basis van de informatie die is verkregen door de speciale verhoorders uit Addis Abeba. [149] Eerst werd de groep genoemd die drie jaar gevangenisstraf had gekregen, daarna de korter gestraften. Er was ook een groep die helemaal niet werd genoemd. Deze laatste groep betrof de mensen met een hogere functie binnen de EPRP of de squads. [150]
Die avond is een groep van ongeveer twintig hooggeplaatste EPRP-leden in een vrachtwagen vervoerd tot vlak buiten de stad. Daar zijn zij doodgeschoten, waarna hun lichamen mee terug zijn genomen naar het gevangenisterrein. [151] Een van de slachtoffers was [persoon 323]. [152]
Op of omstreeks 14 augustus 1978 werd aan het begin van de avond een aantal mensen uit verschillende cellen gehaald en hun handen met touw op de rug gebonden. [153] Zij werden naar het kerkgebouw op het terrein van de gevangenis gebracht. Daar werd een touw om hun nek gedaan, werden zij geslagen en met de touwen gewurgd. [154] De lichamen zijn door een aantal droge gevangenen, die moesten helpen, onder wie [persoon 343] en [persoon 344], naar een eerder gegraven gat in de grond achter de kerk gebracht en daarin gelegd. [155] Twee van de slachtoffers - een man genaamd [persoon 345] en een vrouw genaamd [persoon 346] - waren nog niet dood toen zij in het gat werden gelegd. [156] Het gat werd daarna gedicht en de slachtoffers zijn niet meer gezien. [157] Het eten dat de familie van de slachtoffers in de dagen daarna kwam brengen werd niet meer aangenomen. Op die manier werd de dood van deze familieleden bekend [158]
Dat deze mensen daadwerkelijk zijn gedood blijkt behalve uit getuigenverklaringen ook uit documenten, bestaande uit brieven en namenlijsten die zich in het dossier bevinden. In een brief van 14 augustus 1978 is aan het hoofd van de gevangenissen in de provincie Gojjam, Debre Marcos, opgedragen 'revolutionaire maatregelen' uit te voeren tegen tachtig in de bijlage genoemde personen. [159] Bij brief van 16 augustus 1978 met bijlage, bevestigt [persoon 327], het hoofd van de gevangenis in de provincie Gojjam [160] , dat hij naar aanleiding van het bevel van 14 augustus 1978 met betrekking tot 71 mensen de revolutionaire maatregel heeft genomen. [161] Hij geeft in deze brief tevens aan dat drie mensen zijn gedood bij de voornoemde ontsnappingspoging, dat één persoon is ontsnapt en dat vijf mensen niet in Debre Marcos vastzitten, maar in de gevangenis in Metekel. Uit een brief van 16 augustus 1978 gericht aan het gevangeniskantoor in Metekel blijkt dat diezelfde dag nog opdracht is gegeven om ten aanzien van deze groep van vijf mensen in Metekel tevens 'revolutionaire maatregelen' te nemen. [162] Bij brief van 17 augustus 1978 bevestigt [persoon 328] dat het bij brief van 16 augustus 1978 gegeven en telefonisch bevestigde bevel tot het nemen van de 'revolutionaire maatregel' tegen deze mensen is uitgevoerd. [163] Uit een briefwisseling op 17 augustus 1978 blijkt dat ook opdracht is gegeven de 'revolutionaire maatregel' uit te voeren ten aanzien van [persoon 78] en dat daaraan die zelfde dag om 12:30 uur gevolg is gegeven. [164]
Het hof is van oordeel dat met de term 'revolutionaire maatregel' in de hiervoor omschreven brieven niets anders kan zijn bedoeld dan het ter dood brengen van de betreffende personen. Immers, de bijlage bij de brief van 16 augustus 1978 vermeldt dat de revolutionaire maatregel de straf is die werd opgelegd aan degenen die ‘huurmoordenaars en leden van de EPRP waren’, mensen die ernstige misdaden zouden hebben begaan tegen de revolutie, hebben geprobeerd te vluchten en dat hun aanwezigheid een gevaar vormt voor het land. [165] Aan de anderen werd een gevangenisstraf opgelegd. Het is niet voor de hand liggend dat degenen die beschuldigd werden van de meest ernstige misdrijven en die als een gevaar voor het land werden gezien en die kennelijk geen gevangenisstraf kregen, niet ter dood zouden worden gebracht. Daar komt bij dat degenen die op 14 augustus 1978 vanuit de gevangenis van Debre Marcos zijn weggevoerd blijkens de overzichten van de opgelegde straffen [166] zijn gestraft met de 'revolutionaire maatregel'. [persoon 2] en [persoon 1] worden ook in dit overzicht genoemd. Achter hun naam staat de vermelding: "revolutionaire maatregel is genomen toen hij probeerde de gevangenisdeur open te breken". Nu – zoals hiervoor is overwogen - zij zijn gedood tijdens de ontsnappingspoging [167] kan het niet anders dan dat in deze brieven met 'revolutionaire maatregelen' wordt bedoeld het ter dood brengen. Veelzeggend in dit verband is tenslotte ook een brief van 11 juni 1978, gericht aan de verdachte als vast lid van de Derg in de Provincie van Gojjam, over het feit dat tegen 12 personen een revolutionaire maatregel is uitgevoerd en dat ze voor hun bezittingen (horloges en geld) hebben getekend toen ze nog in leven waren. [168]
Na 15 augustus 1978 werden de resterende gevangenen verdeeld over alle cellen. [169] De gevangenen in de donkere cellen mochten na 15 augustus 1978 ook overdag naar buiten en de ketens werden verwijderd van hun enkels. [170] Ook mochten de gevangen bezoek ontvangen, hun cel verlaten met een politieman en werd behandeling gegeven aan zieken. [171] Er werd eten verschaft door de gevangenis, maar dat was van slechte kwaliteit. [172] Nadat de verschillende straffen waren uitgezeten, of kort daarvoor, werden gevangenen vrijgelaten. [173] Een aantal van hen heeft langer gezeten dan de opgelegde straf. [174]
13.3.2
Namen van (bewezenverklaarde) personen
Het hof heeft vastgesteld dat alle bewezenverklaarde namen van personen zijn opgenomen in de genoemde lijsten en/of brieven van/aan de verdachte, dan wel volgen uit de getuigenverklaringen waar in de bewijsoverwegingen naar is verwezen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de schrijfwijze van namen in het dossier niet steeds consequent is, vermoedelijk mede veroorzaakt door de (fonetisch ingegeven) vertaalslag vanuit het Amhaarse schrift. Ten aanzien van de bewezen verklaarde personen heeft het hof, voor zover er sprake was een discrepantie in schrijfwijze, geoordeeld dat deze discrepantie moet worden verklaard door de vertaling. Er is ten aanzien van die personen geen twijfel gerezen over de vraag of daadwerkelijk dezelfde persoon wordt bedoeld.
13.3.3.
Partiële vrijspraak ten aanzien van enkele personen
- Nu het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de feiten onder 1 en 4 jegens [persoon 325], [persoon 315] en [persoon 316] zijn gepleegd, dient de verdachte te worden vrijgesproken van het – voor zover nog inhoudelijk aan de orde in hoger beroep - onder 1 en 4 tenlastegelegde betrekking hebbend op [persoon 325], [persoon 315] en [persoon 316].
- Het hof heeft reeds eerder - in het kader van de beoordeling van de getuigenverklaringen - geoordeeld dat de verklaring van [persoon 317] onvoldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te gebruiken. Dit heeft als gevolg dat het hof de verdachte zal vrijspreken voor de feiten 1 en 4 voor zover die betrekking hebben op [persoon 317].
- Om diezelfde reden zal ook vrijspraak volgen van het onder 2 tenlastegelegde ten aanzien van [persoon 326].
13.3.4
Partiële vrijspraak ten aanzien van pleegperiode feit 4
Het hof zal de verdachte vrijspreken van het onder 4 tenlastegelegde voor zover dit betrekking heeft op de periode ná augustus 1978, te weten van 1 september 1978 tot en met 31 december 1981. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de detentieomstandigheden vanaf dat moment nog immer zodanig slecht waren dat zij als wreed en/of onmenselijk en/of vernederend kunnen worden gekwalificeerd. Bovendien valt uit het dossier op te maken dat de verdachte vanaf dat moment niet meer de dienst uitmaakte in Gojjam. Het dossier behelst onvoldoende informatie om de uit hoofde van de vonnissen daarna nog voortdurende vrijheidsberoving toe te schrijven aan de verdachte.
13.4
Beschermde personen
Het openbaar ministerie heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep betoogd dat het evident is dat, op het moment dat de misdrijven gepleegd werden, niemand van de slachtoffers rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam en zij aldus beschermde personen waren als bedoeld in gemeenschappelijk artikel 3. Zij bevonden zich allen in de macht van de verdachte. De verdediging heeft hierover geen standpunt ingenomen. Het hof oordeelt als volgt.
Gemeenschappelijk artikel 3 beschermt iedereen die niet of niet langer actief deelneemt aan de vijandelijkheden die verband houden met het gewapend conflict. Deze bepaling maakt ook deel uit van het internationaal gewoonterecht. In de praktijk betekent dit dat burgers, strijders die de wapens hebben neergelegd of strijders die buiten gevecht zijn, bijvoorbeeld omdat ze gevangen zijn genomen of ziek of gewond zijn, bescherming genieten.
Het hof stelt vast dat er geen enkele reële aanwijzing is dat degenen die op exposure meetings aanwezig waren, actief deelnamen aan de aan de vijandelijkheden tussen de Derg en EPRP of een van de andere hiervoor genoemde gewapende groepen. Dat geldt des te meer vanaf het moment dat personen gearresteerd waren en aankwamen dan wel verbleven in het politiekamp, militaire kamp of de gevangenis in Debre Marcos of Metekel. De slachtoffers behoorden derhalve tot de personen aan wie gemeenschappelijk artikel 3 en het humanitair gewoonterecht bescherming bieden.
13.5
Schendingen van internationaal humanitair recht
Hiervoor is het hof tot een feitelijke vaststelling gekomen ten aanzien van de onder l, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten en omstandigheden. Het hof zal nu uiteenzetten of deze feiten en omstandigheden schendingen opleveren van gemeenschappelijk artikel 3 en het internationaal humanitair gewoonterecht. Het hof oriënteert zich voor de uitleg van de delictsbestanddelen van de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven op het internationale recht, zoals het Statuut voor het Internationaal Strafhof en de op de voet van artikel 9 van het Statuut van het Strafhof opgestelde Elementen van Misdrijven, en richtinggevende uitspraken van de internationale tribunalen, zoals het ICTY, gelet op de internationale karakter van dit misdrijf.
Met betrekking tot het onder 1 en 4 tenlastegelegde houdt dit in dat het hof zich zal uitlaten over arbitraire vrijheidsberoving, het uitspreken en tenuitvoerleggen van buitengerechtelijke vonnissen, wrede en onmenselijke behandeling en aanranding van de persoonlijke waardigheid. Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal het hof zich buigen over het verbod van marteling en doden. Daarbij neemt het hof het kader dat de rechtbank zeer uitvoerig heeft geschetst en toegepast grotendeels over, zoals ook door het openbaar ministerie in hoger beroep verzocht. De verdediging heeft op de toepassing van het internationaal humanitair recht geen verweer gevoerd.
13.5.1
Het toetsingskader
Ten aanzien van het onder 1 en 4 tenlastegelegde
Arbitraire vrijheidsberoving
Vrijheidsberoving en vrijheidsbeperking op willekeurige gronden in het kader van een niet-internationaal gewapend conflict is in strijd met gemeenschappelijk artikel 3, en wel met het centrale gebod om personen die niet of niet meer aan de vijandelijkheden deelnemen menslievend te behandelen. Dit gebod rust op alle strijdende partijen en geldt 'onder alle omstandigheden'. Het raakt de kern van het internationaal humanitair recht.
In dit kader kan worden aangeknoopt bij
Rule 99van het ICRC: "
Arbitrary deprivation of liberty is prohibited." [175]
Paragraaf 719 van het ICRC Commentary on the First Geneva Convention legt het als volgt uit:
"
It is a requirement under customary international law (…) that any detention must not be arbitrary. Therefore, certain grounds and procedures for such detention must be provided.” [176]
Met andere woorden, een geldige reden en een deugdelijke procedure zijn vereist. Voor een geldige reden moet ofwel sprake zijn van een aanhouding en detentie in het kader van een wettelijk voorziene strafrechtelijke procedure ofwel van internering om zwaarwegende veiligheidsredenen in verband met het niet-internationale gewapend conflict. In dit laatste geval moet het gaan om preventieve redenen van veiligheid, in die zin dat de geïnterneerde persoon een veiligheidsrisico vormt voor de internerende partij bij het gewapende conflict. Dit kan het geval zijn omdat de persoon in kwestie rechtstreeks aan de vijandelijkheden heeft deelgenomen of anderszins een reële bedreiging vormt. Dit betekent dat het vastzetten van een hele bevolkingsgroep zonder aanwijsbaar of tenminste aannemelijk veiligheidsrisico in het individuele geval niet geoorloofd is. [177] Voorts is het inwinnen van informatie, bijvoorbeeld over de organisatie van de tegenpartij, geen geldige reden voor een veiligheidsinternering, tenzij de persoon in kwestie zelf een bedreiging vormt voor de internerende partij. [178]
Vrijheidsontneming die berust op buitengerechtelijke bestraffing kan per definitie geen geldige reden hebben, omdat het buitengerechtelijk uitdelen van straffen door gemeenschappelijk artikel 3, eerste lid onder d, uitdrukkelijk wordt verboden.
Met betrekking tot de vraag of het verbod op arbitraire vrijheidsberoving ook reeds in de tenlastegelegde periode tot het internationaal gewoonterecht behoorde stelt het hof het volgende voorop.
In de Ethiopische
Penal Codevan 1957, die in 1978 van kracht was, was detentie van de burgerbevolking in (concentratie)kampen tijdens zowel internationale als niet-internationale conflicten als oorlogsmisdrijf strafbaar gesteld (artikel 282(c)). De
Penal Codestelde bovendien "
unlawful arrest or detention" door "
any public servant" strafbaar (artikel 416). Dit omvatte het negeren van "
forms and procedures prescribed by law".
Ook buiten Ethiopië werd het reeds als onaanvaardbaar gezien om mensen onrechtmatig van hun vrijheid te beroven. Zo oordeelde het Internationale Hof van Justitie in 1980 (kort na het begin van de tenlastegelegde periode):
"Wrongfully to deprive human beings of their freedom and to subject them to physical constraint in conditions of hardship is in itself incompatible with the principles of the Charter of the United Nations as well as fundamental principles enunciated in the Universal Declaration of Human Rights." [179]
Gelet op vorenstaande stelt het hof dan ook vast dat er geen twijfel over kan bestaan dat dat het verbod van arbitraire detentie reeds in de tenlastegelegde periode tot het internationaal gewoonterecht behoorde.
Uitspreken en tenuitvoerleggen van buitengerechtelijke vonnissen
Om de elementen van misdrijf ten aanzien van het uitspreken en tenuitvoerleggen van buitengerechtelijke vonnissen te kunnen vaststellen, volgt het hof de lijn die is uitgezet in het ICRC
Commentaryen in de jurisprudentie.
Gemeenschappelijk artikel 3, eerste lid, onder d verbiedt (zoals hiervoor al onder het kopje toepasselijk recht aangegeven):
“het uitspreken en tenuitvoerleggen van vonnissen zonder voorafgaande berechting door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmisbaar erkend”.
Dit verbod is in artikel 6, tweede lid, van het AP II en in het internationaal gewoonterecht verder uitgewerkt. In artikel 6, tweede lid, van het AP II is het vereiste opgenomen dat een gerecht over de essentiële waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid dient te beschikken, zodat een eerlijk proces kan worden gegarandeerd.
Wil een gerecht onafhankelijk zijn, dan moet het kunnen functioneren "
without interference from any other branch of government, especially the executive". [180] Het vereiste van onpartijdigheid bestaat uit twee aspecten, het subjectieve en het objectieve aspect.
Allereerst mogen rechters hun oordeel niet vellen op grond van vooroordelen en persoonlijke vooringenomenheid. Tevens mogen rechters niet partijdig zijn, door het belang van de ene partij voorop te stellen.
Daarnaast dienen rechters, vanuit een objectief gezichtspunt, onpartijdig te zijn. Met andere woorden, de onpartijdigheid moet voor een redelijke waarnemer zichtbaar zijn. [181] Deze twee aspecten van het vereiste van onpartijdigheid zijn onder meer door het ICTY in de Furundiija zaak [182] aangenomen en door het ICTR in de Akayesu zaak. [183] Het hof zal in zijn beoordeling van de onderhavige zaak deze lijn volgen.
De juridische waarborgen die door beschaafde volken als onmisbaar zijn erkend - zoals in gemeenschappelijk artikel 3, eerste lid, onder d opgenomen - zijn in de ICC Elements of Crimes vervangen door het vereiste, "
generally recognized as indispensable under international law". [184] Het hof zal deze laatste uitleg volgen.
Gemeenschappelijk artikel 3, eerste lid, onder d geeft geen uitleg over de specifieke juridische waarborgen. Artikel 6 van het AP II geeft wel de minimale waarborgen waaraan een eerlijk proces dient te voldoen en die onmisbaar zijn in het hedendaags internationaal recht.
Naar het oordeel van het hof kunnen deze waarborgen worden gebruikt bij de nadere invulling van de norm van gemeenschappelijk artikel 3, omdat het volgens het ICRC gaat om waarborgen die onderdeel uitmaken van het internationaal gewoonterecht. [185] Deze waarborgen zijn overigens niet limitatief. [186]
Uit de jurisprudentie, gemeenschappelijk artikel 3 en AP II en het internationaal gewoonterecht vloeien in elk geval de volgende waarborgen voort:
  • de verplichting om de verdachte tijdig te informeren over de beschuldiging;
  • de rechten van de verdachte in acht nemen en middelen ter beschikking stellen ten behoeve van zijn verdediging;
  • het recht van de verdachte om slechts veroordeeld te worden op grond van individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid;
  • het
  • de onschuldpresumptie;
  • het recht van de verdachte om bij zijn berechting aanwezig te zijn;
  • het zwijgrecht van de verdachte en het verbod op een gedwongen bekentenis;
  • het recht van de verdachte om kennis te kunnen nemen van de hem ter beschikking staande rechtsmiddelen.
Als één of meer van deze waarborgen bij het uitspreken en tenuitvoerleggen van vonnissen niet worden nageleefd, dan is niet voldaan aan de hiervoor beschreven essentiële waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid, zodat van een eerlijk proces niet kan worden gesproken.
Wrede en onmenselijke behandeling
Het verbod op wrede of onmenselijke behandeling in gemeenschappelijk artikel 3 is een middel om zeker te stellen dat personen, die niet deelnemen aan de vijandelijkheden, onder alle omstandigheden menselijk worden behandeld. [188] De Geneefse Conventies noch de Aanvullende Protocollen geven een definitie van wrede behandeling.
In de jurisprudentie wordt wrede of onmenselijke behandeling als volgt gedefinieerd:
"
[treatment] which causes serious mental or physical suffering or constitutes a serious attack upon human dignity, which is equivalent to the offence of inhuman treatment in the framework of the grave breaches provisions of the Geneva Conventions”. [189]
Hier wordt ook de aanranding van de persoonlijke waardigheid benoemd. Het hof komt hier verderop in het arrest op terug.
Om van wrede of onmenselijke behandeling te spreken, moet er sprake zijn van ernstig fysiek of psychisch lijden. [190] Hiervoor is geen speciaal oogmerk vereist. [191] Of er sprake is van ernstig fysiek of psychisch lijden, dient van geval tot geval te worden beoordeeld. [192] Hierbij dient zowel naar de objectieve als naar de subjectieve omstandigheden te worden gekeken. Wrede of onmenselijke behandeling kan bestaan uit één geïsoleerde handeling, maar kan ook het gevolg zijn van een combinatie of ophoping van verschillende handelingen, die los van elkaar niet als wrede of onmenselijke behandeling zou worden gekwalificeerd. [193]
De elementen die van belang kunnen zijn bij de beoordeling of van voldoende ernst sprake is, zijn de aard van de gedraging of van het nalaten, de context waarin de gedraging
plaatsvindt, de duur en/of de herhaling van de gedraging, de fysieke, psychische en morele gevolgen van de gedraging voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van het slachtoffer, met daarbij inbegrepen leeftijd, geslacht en gezondheid. Het is geen vereiste dat het lijden, dat is veroorzaakt door de wrede behandeling blijvend is. Wel dat het ernstig is. [194] Indien een gedraging op de lange termijn gevolgen heeft, kan dit van belang zijn voor het vaststellen van de ernst van de gedraging. [195]
Specifieke handelingen die als wreed worden gezien zijn onder meer het gebrek aan adequate medische voorzieningen [196] en onmenselijke leefomstandigheden in een gevangenis [197] , slaan [198] , en poging tot moord [199] .
In de
Limajzaak zijn door het ICTY de detentieomstandigheden uiteengezet waarbij is vastgesteld dat er sprake is geweest van wrede behandeling. Daartoe waren de volgende detentieomstandigheden van belang. Het was heel warm in de kamer, er was geen ventilatie, er was alleen een klein raam en de grond was van beton. Op de grond lagen uitwerpselen en er was bloed. De gevangenen waren vastgebonden of geketend, soms aan andere gevangenen. De atmosfeer en geur waren verstikkend. De temperatuur en de geur waren op een gegeven moment ondraaglijk geworden, ook omdat de gevangenen in deze ruimte moesten slapen en eten. De gevangenen verbleven de hele dag in de kleine ruimte en mochten niet met elkaar praten. Er was voor de gevangenen niet genoeg ruimte om zich uit te strekken. De gevangenen moesten twintig uur per dag in deze ruimte verblijven en konden deze niet verlaten. De ijzeren deur was de hele tijd gesloten. Er waren dagen dat de gevangenen helemaal geen voedsel kregen en dagen dat ze soep of brood kregen. Volgens de gevangenen zag het eten er uit als veevoer en was het niet geschikt voor mensen. De gevangenen sliepen op een klein tapijt op de grond. Er was geen beddengoed. Er waren geen sanitaire voorzieningen. De gevangenen mochten geen gebruik maken van het toilet dat zich buiten bevond, maar moesten gebruik maken van een emmer, die niet regelmatig werd geleegd. Ondanks dat er gevangenen waren met ernstige verwondingen, was er geen medische zorg. Onder de gevangenen was sprake van ernstig psychisch en fysiek lijden, hetgeen een ernstige inbreuk op hun waardigheid maakte. [200]
Het hof put ten aanzien van de detentieomstandigheden ook uit de
Delaliézaak. In deze zaak heeft het ICTY ook de detentieomstandigheden benoemd en geconcludeerd dat er sprake was van wrede behandeling. Er is in die zaak vastgesteld dat het voedsel voor de gevangenen ontoereikend was. Op warme dagen moesten de gevangenen in de hangar verblijven. De gevangenen moesten op het kale beton en op hun zij liggend, tegen elkaar aan slapen. Er was sprake van een opeenhoping van uitwerpselen van de gevangenen. Er was een tekort aan medische voorzieningen en er was sprake van constante psychische kwelling. De gevangenen leefden in een atmosfeer van terreur, waarbij ze bang waren om geslagen of gedood te worden. [201]
Het hof heeft hierboven slechts die detentieomstandigheden uit de jurisprudentie aangehaald die relevant zijn voor de beoordeling van hetgeen aan de verdachte in de onderhavige zaak is ten laste gelegd. Het hof benadrukt dat het hier geen limitatieve opsomming van elementen van misdrijf betreft.
Aanranding van de persoonlijke waardigheid
Het verbod op aanranding van de persoonlijke waardigheid, door vernederende en onterende behandeling, zoals ten laste gelegd, is ook in gemeenschappelijk artikel 3 vastgelegd. Dit verbod is herbevestigd in de Aanvullende Protocollen en wordt beschouwd als geldend internationaal gewoonterecht. De Geneefse Conventies noch de Aanvullende Protocollen geven echter een definitie van aanranding van de persoonlijke waardigheid. [202]
Het hof zal ook ten aanzien van aanranding van de persoonlijke waardigheid door vernederende en onterende behandeling de lijn volgen die eerder in de jurisprudentie is uiteengezet en daarbij specifiek op de detentieomstandigheden ingaan.
Ten aanzien van aanranding van de persoonlijke waardigheid heeft het ICTY in de Kunarac zaak de volgende definitie vastgesteld:
"The accused intentionally committed or participated in an act or omission which would be generally considered to cause serious humiliation, degradation or otherwise be a serious attack on human dignity.” [203]
Met andere woorden, de aanranding kan een opzettelijk handelen behelzen, maar ook een nalaten, dat algemeen beschouwd een ernstige vernedering of anderszins een ernstige aanranding van de menselijke waardigheid heeft veroorzaakt. En ook bij deze beoordeling dient naar subjectieve criteria te worden gekeken, zoals de gevoeligheid van het slachtoffer, maar ook naar objectieve criteria die gerelateerd zijn aan de ernst van de handeling. [204]
Net als wrede of onmenselijke behandeling kan aanranding van de persoonlijke waardigheid bestaan uit één geïsoleerde handeling, maar ook het gevolg zijn van een combinatie of ophoping van verschillende handelingen, die los van elkaar als niet wrede of onmenselijke behandeling zou worden gekwalificeerd. Het hof volgt hetgeen door het ICTY in de
Aleksovskizaak is bepaald:
"The seriousness of an act and its consequences may arise either from the nature of the act per se or from the repetition of an act or from a combination of different acts which, taken individually, would not constitute a crime within the meaning of Article 3 of the Statute. The form, severity and duration of the violence, the intensity and duration of the physical or mental suffering, shall serve as a basis for assessing whether crimes were committed.” [205]
Zoals reeds vastgesteld dient de vernedering ernstig te zijn, doch het is geen vereiste dat de aanranding blijvende gevolgen heeft. [206] Ook is geen bijzonder oogmerk vereist, zoals dat wel bij marteling het geval is. [207]
In de zaak
Kvockais door het ICTY ernstige vernedering op grond van detentieomstandigheden aangenomen. In deze zaak zijn gevangenen blootgesteld aan ernstige vernedering met daaronder inbegrepen slechte detentieomstandigheden, het gedwongen zijn tot uitvoering van vernederende handelingen, gedwongen zijn om hun behoeften in de eigen kleding te doen of langdurig angstig zijn om blootgesteld te worden aan fysiek, psychisch of seksueel geweld in het kamp. [208]
Ook hier heeft het hof slechts die elementen van aanranding van de persoonlijke waardigheid, door vernederende en onterende behandeling uit de jurisprudentie aangehaald die relevant zijn voor de beoordeling van hetgeen aan de verdachte in de onderhavige zaak is tenlastegelegd. Het hof benadrukt ook hier dat het geen limitatieve opsomming van elementen van misdrijf betreft.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Als toetsingskader voor de elementen van het misdrijf marteling zoekt het hof opnieuw aansluiting bij de toepassing van gemeenschappelijk artikel 3. Immers dat schrijft voor dat, in geval van een niet-internationaal gewapend conflict, ten aanzien van de beschermde personen overal en te allen tijde verboden is om te martelen.
De Geneefse Conventies geven geen definitie van het begrip marteling, dit begrip is nader gedefinieerd en uitgewerkt in de literatuur en in de (internationale) rechtspraak. Het hof wijst op bijvoorbeeld de
Greek Caseuit 1972, van de Europese Commissie voor de Mensenrechten [209] waarin die Commissie marteling definieerde als "
inhumantreatment which has a purpose, such as the obtaining of information or concessions, or the infliction of punishment".
Inhuman treatmentwerd vervolgens gedefiniëerd als "
deliberately causing severe suffering, mental or physical, in the particular situation unjustifiable".
De elementen van het misdrijf marteling zijn ontwikkeld en uitgekristalliseerd in de rechtspraak van het ICC en het ICTY en in
Rule 90van de
Customary International Humanitarian Law Databasevan het ICRC.
De
Trial Chambervan het ICTY schetste in onder meer de zaak Furundzija de vereisten voor marteling als volgt:
(i) consists of the infliction by act or omission of severe pain or suffering, whether physical or mental; in addition
(ii) this act or omission must be intentional;
(iii) it must aim at obtaining information or a confession, or at punishing, intimidating or coercing the victim or a third person; or at discriminating, on any ground against the victim or a third person;
(iv) it must be linked to an armed conflict;
(v) at least one of the persons involved in the torture process must be a public official or must at any rate act in a non-private capacity, e.g. as a de facto organ of a State or any other authority-wielding entity. [210]
In de zaak
Kunaracnuanceerde de
Trial Chamberhet onder (v) geschetste element door te concluderen dat:
"
the presence of a state official or any other authority-wielding person in the torture process is not necessary for the offence to be regarded as torture under international humanitarian law.” [211]
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Het hof neemt wederom het centrale verbod van gemeenschappelijk artikel 3 als uitgangspunt in dit kader: ten aanzien van beschermde personen blijft te allen tijde en overal verboden een aanslag op het leven, in het bijzonder het doden op welke wijze ook. De uitwerking van het verbod op doden is terug te vinden in de rechtspraak van de internationale tribunalen.
Ook het Statuut van het ICC en dat van het ICTY bevatten een verbod van dit oorlogsmisdrijf.
Als bepaling van internationaal humanitair gewoonterecht heeft het verbod zijn weerslag gevonden in
Rule 89in de al eerder genoemde database van het
ICRC.
De elementen van het misdrijf doden zijn in artikel 8(2)(c) van het ICC Statuut als oorlogsmisdrijf geschetst en als volgt (samengevat):
"
The perpetrator killed one or more persons, such person or persons were civilians, taking no part in the hostilities, the perpetrator was aware of the circumstances of this status, the conduct took place in the context of and was associated with a non-international armed conflict, the perpetrator was aware of the circumstances that established the existence of an armed conflict.”
13.5.2
Schendingen van het internationaal humanitair recht in deze zaak
Het hof zal hieronder beoordelen of de vastgestelde feitelijke gebeurtenissen schendingen opleveren van het internationaal humanitair recht. Daarvoor zal het hof de zojuist geschetste elementen van misdrijven gebruiken.
Ten aanzien van het onder 1 en 4 tenlastegelegde
Arbitraire vrijheidsberoving en buitengerechtelijke vonnissen
Het hof komt op basis van de eerder vastgestelde feiten en omstandigheden tot de volgende conclusies met betrekking tot de vraag of sprake is geweest van vrijheidsbeneming en zo ja, of dit arbitrair was en of buitengerechtelijke vonnissen zijn gewezen en tenuitvoergelegd.
In het kader van een campagne tegen de EPRP hebben in Debre Marcos in de maand februari 1978 gedurende drie dagen
exposure meetingsop het terrein van de plaatselijke school plaatsgevonden. Deelname aan deze
exposure meetingsgeschiedde onder druk en uit angst voor ernstige represailles. Er waren gewapende bewakers op het terrein. In de loop van de
exposure meetingszijn verscheidene personen ter plekke afgevoerd, nadat zij zichzelf bekend hadden gemaakt als EPRP-lid of als zodanig bekend waren gemaakt door anderen. De meesten, ongeveer driehonderd personen, werden aan het eind van de bijeenkomst op de derde dag afgevoerd naar het militaire kamp. Het hof stelt vast dat dit vrijheidsberoving betreft.
De vrijheidsberoving werd voor een groot aantal personen verder voortgezet in het daaropvolgende verblijf in het politiekamp en daarna in de gevangenis.
Naar het oordeel van het hof hebben van meet af aan rechtens geldige redenen ontbroken voor het gehele proces van vrijheidsbeperking tijdens de
exposure meetings,de vrijheidsberoving bij de arrestaties en de daaropvolgende detentie van een groot aantal van de gevangenen in het militaire kamp, het politiekamp en de gevangenis tot aan het wijzen van de 'vonnissen' in augustus 1978. De vrijheidsberoving speelde - naast militaire activiteiten, felle anti-EPRP propaganda en politieke herscholing - een centrale rol in de campagne van de Derg om de EPRP in de provincie Gojjam definitief te verslaan. Het gehele proces van vrijheidsberoving was er op gericht de structuur van de EPRP bloot te leggen om vervolgens zijn al dan niet vermeende leden te elimineren, dan wel gevangen te houden. Geen van hen is ooit op formele gronden in staat van beschuldiging gesteld van een specifiek strafbaar feit. Deze manier van handelen maakt dat naar het oordeel van het hof geen sprake kan zijn geweest van vrijheidsberoving in het kader van een wettelijk voorziene strafrechtelijke procedure. De totale willekeur waarmee de mensen na de exposure meetings werden vastgezet en vastgehouden alleen al maakt dat niet kan worden gesproken van internering om zwaarwegende veiligheidsredenen al dan niet in verband met het niet-internationale gewapende conflict.
Het hof is voorts van oordeel dat ook de vrijheidsberoving na de 'vonnissen' in augustus 1978 arbitrair is geweest, omdat die 'vonnissen' buitengerechtelijk zijn geweest. Tegen de betreffende personen zijn immers maatregelen (gevangenisstraf met zware arbeid) uitgevaardigd en ten uitvoer gelegd zonder voorafgaande berechting door een (onafhankelijke) rechtbank en zonder dat zij een proces hebben gekregen, laat staan een eerlijk proces. Zij zijn niet berecht door een gerecht dat over de essentiële waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid beschikte. Zo zijn in ieder geval de volgende waarborgen niet in acht genomen:
  • de verplichting om de verdachte tijdig te informeren over de beschuldiging;
  • het recht van de verdachte om kennis te kunnen nemen van de hem ter beschikking staande rechtsmiddelen;
middelen ter beschikking stellen ten behoeve van zijn verdediging;
  • het recht van de verdachte om bij zijn berechting aanwezig te zijn;
  • het zwijgrecht van de verdachte erkennen en het verbod op een gedwongen bekentenis.
Gelet op vorenstaande concludeert het hof dan ook dat de vrijheidsbeperking en - beroving bij de
exposure meetings, in het militaire kamp, in het politiekamp en in de gevangenis, zowel vóór als na de buitengerechtelijke vonnissen, arbitrair is geweest. Dit levert aldus een schending op van het gewoonterechtelijk verbod op arbitraire vrijheidsberoving. Verder concludeert het hof dat de arbitraire vrijheidsberoving en het uitvaardigen en tenuitvoerleggen van buitengerechtelijke vonnissen schendingen opleveren van het bepaalde in gemeenschappelijk artikel 3.
Detentieomstandigheden
Met betrekking tot de detentieomstandigheden overweegt het hof het volgende.
Hoewel in het militaire kamp slechts weinig ruimte was, mensen op de grond moesten slapen, familieleden voor eten en kleding moesten zorgen, en er slechts één wc was voor driehonderd mensen, werd het leven daar strikt genomen niet als slecht beschouwd door degenen die er moesten verblijven. Het hof is ten aanzien van de hier geldende detentieomstandigheden van oordeel dat - mede gelet op de in die tijd en cultuur geldende maatstaven - niet kan worden vastgesteld dat dit een wrede dan wel onmenselijke behandeling opleverde en/of dat de betrokken personen hiermee in hun waardigheid werden aangerand dan wel vernederend en onterend werden behandeld.
Dit is echter anders voor de detentieomstandigheden in het politiekamp. Het hof overweegt dat hier - nog los van de veel te krappe cellen en de afwezigheid van
(behoorlijke) sanitaire voorzieningen - meerdere gevangenen ernstig werden mishandeld. De gevangenen hoorden geschreeuw en gehuil vanuit de martelkamers en werden geconfronteerd met de verwondingen van de mishandelden. De gewonde medegevangenen werden - zonder enige medische zorg teruggeplaatst in de cellen bij de andere gevangenen. De andere gevangenen werd vervolgens verboden om hen te helpen. [persoon 322] is zelfs in de cel, in de aanwezigheid van medegevangenen, overleden. De gevangenen moeten voortdurend in angst hebben geleefd dat zij de volgende konden zijn die zouden worden mishandeld of gedood. Het hof acht het gevangenhouden onder deze detentieomstandigheden een wrede dan wel onmenselijke behandeling en is van oordeel dat de betrokken personen hiermee in hun waardigheid werden aangerand dan wel vernederend en onterend werden behandeld.
Ook in de gevangenis waren de omstandigheden voordat de buitengerechtelijke vonnissen werden uitgesproken erbarmelijk. In de gewone cellen was er te weinig ruimte om op de rug te slapen, bij de toiletten - gaten in de grond - was geen privacy en er was geen medische zorg. In de
dark rooms, waar de politieke gevangenen werden opgesloten, waren de detentieomstandigheden schrijnend te noemen. De cellen hadden vrijwel geen daglicht. De gevangenen uit deze cellen mochten - anders dan de anderen - overdag niet uit hun cel en konden alleen 's ochtends en 's middags één keer gebruik maken van het toilet. Voor het overige moesten zij hun behoefte doen in een bakje dat aan de muur hing; de warmte en de stank werd beschreven als ondraaglijk. De gevangenen werden na een ontsnappingspoging van medegedetineerden paarsgewijs aan de enkels geboeid, hetgeen het bewegen bemoeilijkte. Er was niet of nauwelijks medische zorg. Daarnaast werd er geen informatie gegeven voorafgaande aan het verblijf in een
dark room. De gevangenen verkeerden in volstrekte onzekerheid omtrent hun lot.
Het hof is op grond van voormelde feiten en omstandigheden van oordeel dat ook de detentieomstandigheden in de gevangenis een wrede dan wel onmenselijke behandeling opleverden en dat de gevangenen hiermee in hun persoonlijke waardigheid werden aangerand en vernederend en onterend zijn behandeld.
Gelet op het vorenstaande komt het hof met betrekking tot de detentieomstandigheden tot de conclusie dat sprake is van een schending van het internationaal humanitair recht. Dit geldt, zoals eerder overwogen niet voor de detentieomstandigheden korte tijd ná de buitengerechtelijke vonnissen. Uit de verschillende getuigenverklaringen komt hierover immers weinig naar voren, anders dan dat de donkere cellen nadien niet meer als zodanig werden gebruikt en dat er nadien meer vrijheid was. Voor dat onderdeel dient dan ook vrijspraak te volgen. Hetzelfde geldt voor de detentieomstandigheden in Metekel, aangezien over de omstandigheden daar onvoldoende blijkt uit het dossier.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Gelet op de hiervoor beschreven gebeurtenissen, waaruit blijkt dat sprake was van het opzettelijk toebrengen van fysiek en mentaal lijden, afgezet tegen de hiervoor geschetste elementen van misdrijf, is het hof van oordeel dat de onder feit 2 aan verdachte ten laste gelegde marteling voldoet aan de criteria zoals neergelegd in gemeenschappelijk artikel 3 en nader uitgewerkt in de aangehaalde rechtspraak. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat dit ook geldt voor het geweld dat [persoon 313] werd aangedaan. Hoewel het hier een klap en schop betreft is het hof van oordeel dat deze mishandeling - hoewel op zichzelf minder ernstig - in samenhang met de hiervoor reeds omschreven detentieomstandigheden en in samenhang met zijn jonge leeftijd bij hem een mentaal lijden heeft veroorzaakt zodat het kan worden gekwalificeerd als marteling.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Wanneer het hof de vastgestelde gebeurtenissen toetst aan het in gemeenschappelijk artikel 3 neergelegde verbod op doden van beschermde personen en de in het ICC Statuut opgesomde criteria komt het hof tot het oordeel dat de aan verdachte onder 3 tenlastegelegde opdracht tot het doden van de personen in de gevangenis voldoet aan alle hiervoor geschetste elementen.
13.6.
Betrokkenheid en rol van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten
13.6.1
De vaststelling van de feitelijke rol van de verdachte
Hiervoor heeft het hof vaststellingen gedaan over de feitelijke gebeurtenissen in de ten laste gelegde periode. Ook heeft het hof vaststellingen gedaan over de taken en functie van de verdachte in die tijd: als voorzitter van het revolutionair coördinerend campagnecomité was hij de enige vertegenwoordiger van de Derg in Gojjam. Gelet op de inhoud van Proclamatie 129, tot stand gekomen kort na de lancering van de “Red Campaign”, in samenhang met de eerder genoemde redevoeringen en oproepen van Mengistu (“to crush” (i.a.) the EPRP) stelt het hof tevens vast dat hij de taak had de politieke weerstand van de oppositie te breken.
Op grond van de inhoud van het dossier, waaronder de verschillende getuigenverklaringen en documenten, het handschriftonderzoek en de verklaring van de verdachte zelf komt het hof verder tot de volgende vaststelling van de feitelijke handelingen van de verdachte. De verdachte was op meerdere dagen aanwezig bij de exposure meetings in februari 1978 in Debre Marcos. De verdachte had daar de leiding en hield daar een speech waarin hij vertelde over hoe de exposure meetings zouden gaan. Hij zei dat de EPRP destructief was voor de natie. [212] Hij bewoog de mensen zichzelf en anderen aldaar bekend te maken als EPRP-lid, door te beloven dat hen niets zou overkomen als ze zichzelf bekend maakten en te dreigen met de dood als ze door een ander zouden worden genoemd. [213] De verdachte heeft (de kadres) bevolen dat degenen die verdacht werden van leugens of zich bekend hadden gemaakt als EPRP-lid moesten worden meegenomen. [214]
De verdachte heeft ondervragers van de veiligheidsdienst uit Addis Abeba persoonlijk naar het militaire kamp gebracht. Toen dat gebeurde, veranderde de sfeer. De verdachte was boos over de milde omstandigheden en zei dat deze mensen verder het onderzoek zouden doen. De bedoeling was dat verteld zou worden hoe de structuur binnen de EPRP was. Er was ook een officier bij die niet zelf martelde, maar erop toezag. [215]
Het hof baseert de betrokkenheid van de verdachte hierbij mede op de overweging in het Ethiopische vonnis tegen de verdachte [216] , voor zover daarin twee brieven van de hand van de verdachte worden beschreven; te weten die van 16 maart 1978 waarin een verzoek wordt gedaan om rechercheurs van de veiligheidsdienst uit Addis Abeba te sturen en een brief gedateerd 7 april 1978 waarin het bevel aan de financiële administratie van de provincie Gojjam wordt gegeven om voor vijftien dagen een vergoeding per dag te betalen aan de rechercheurs. In hoger beroep is een afschrift van een brief van de verdachte van 7 april 1978 gericht aan de financiële en begrotingsafdeling van het bestuur van Gojjam in het dossier gevoegd, welke brief ziet op de concrete vergoeding van de salarissen van deze vijf personen, hetgeen deze gang van zaken bevestigt. Deze brief heeft de verdachte op 8 april 1978 in afschrift gestuurd aan de tijdelijke Militaire regering (het permanent Comité Volksveiligheid) te Addis Abeba en daarin schrijft de verdachte: “
Naar aanleiding van aanwijzingen en ontmaskering hebben wij werknemers van verschillende instanties en studenten/scholieren aangehouden die naar de contrarevolutionaire kamp zijn overgegaan. Het is bekend dat een ploeg die onderzoek doet en het resultaat daarvan aan ons rapporteert vanuit Addis Abeba is gekomen en hier in Debre Markos met het onderzoek bezig is. [217]
De inhoud en datering van de brieven, in samenhang met de verklaring van [persoon 319] [218] en andere getuigen die verklaren over de komst van deze ondervragers [219] , leiden tot de vaststelling dat de verdachte verantwoordelijk was voor het sturen van deze vier personen om verhoren af te nemen, en ondersteunen ook de betrokkenheid van de verdachte bij de “ontmaskering” en het vastzetten van deze personen in de kampen
De verdachte is vervolgens ook in het politiekamp geweest en heeft daar contact gehad met voornoemde ondervragers uit Addis Abeba. [220] De verdachte sprak voor de verhoorkamer met deze verhoorders, informeerde hoe het ging en leek hun aanwijzingen te geven. [221]
Na de verhoren werden de lijsten met de omcirkelde namen van degenen die verhoord waren naar het kantoor van de verdachte gebracht, die vervolgens op basis van de bevindingen van de verhoorders besloot welke straf aan de
verschillende gevangenen zou worden opgelegd. [222] Uit de documenten blijkt dat de gevangen een kleur kregen. De namen van de gevangenen die moesten worden gedood werden met de kleur rood aangeduid. [223]
Diverse getuigen hebben verklaard dat bij of na het voorlezen van de gevangenisstraffen die werden opgelegd werd gezegd dat het vonnis was getekend danwel de beslissing was genomen door de verdachte/de leider van het revolutionair coördinerend campagne comité. [224]
De hiervoor beschreven werkwijze past bij de functie die de verdachte diende uit te voeren. Het was immers de taak van het campagnecomité om de anti-revolutionairen aan te pakken. Een ieder die orders, voortvloeiend uit de proclamatie niet opvolgde of deze orders trachtte te ontwijken, of die iemand anders aanspoorde tot dergelijke ongehoorzaamheid, bestraft worden met gevangenisstraf of de doodstraf. [225]
De betrokkenheid van de verdachte bij het nemen van dergelijke beslissingen blijkt ook uit de verantwoording die hij hierover kennelijk aflegde aan de Derg-leiding in Addis Abeba, gezien de in de security office van de Derg aangetroffen, ongedateerde lijsten met namen en per naam de gekregen straf, welke lijsten vermelden te zijn getekend door de verdachte. [226]
Het dossier bevat tot slot brieven van de verdachte gericht aan het hoofd van de verschillende gevangenissen in Gojjam met in de brief of bijbehorende bijlage (lijsten met) de namen van personen tegen wie revolutionaire maatregelen moesten worden uitgevoerd. [227] Deze brieven leveren zeer overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de bepaling van het lot van de gevangenen.
Concluderend stelt het hof – met de rechtbank - vast dat de verdachte exposure meetings heeft georganiseerd in Debre Marcos en daar ook bij aanwezig is geweest. De verdachte is daarnaast zowel in het militaire kamp als in het politiekamp geweest. Verder heeft hij speciale ondervragers laten komen uit Addis Abeba voor het verhoren van de gevangenen en heeft hij bevelen getekend om personen gevangen te houden en te doden.
De verdediging heeft ter zitting in hoger beroep gewezen op de mogelijkheid dat niet de Derg, maar Meison voornoemde exposuremeetings organiseerde. Wat daarvan ook zij – eerder is immers al vastgesteld dat Meison in de loop van 1976 al tot de tegenstanders van het regime ging behoren – dit doet niets af aan voornoemde, andersluidende bewijsmiddelen.
Met de rechtbank volgt het hof het openbaar ministerie niet in zijn betoog dat de verdachte zelf aanwezig is geweest bij het doden van gevangenen. Het hof heeft reeds eerder uiteengezet dat hij de verklaringen van de enige getuige die de verdachte die nacht in de gevangenis zegt te hebben gezien, te weten [persoon 326], niet voor het bewijs zal gebruiken, gelet op de vele inconsistenties in zijn verklaring. Anders dan het openbaar ministerie heeft aangevoerd valt de aanwezigheid van de verdachte bij het doden niet af te leiden uit het door het openbaar ministerie aangehaalde deel van de (schriftelijke) verklaring van [persoon 347]. Hoewel meerdere getuigen hebben verklaard van verschillende bronnen te hebben gehoord dat de verdachte die nacht bij het doden aanwezig was, zijn dit allemaal zogenoemde de auditu verklaringen. Het hof vindt dit onvoldoende overtuigend.
13.6.2
Juridische kwalificatie van de rol van de verdachte
Hiervoor heeft het hof vastgesteld bij welke strafbare feiten de verdachte een rol heeft gehad. Het hof zal nu per feit bespreken welke aansprakelijkheidsvorm voor de verdachte bewezen kan worden geacht. Bij deze beoordeling geldt dat de regels met betrekking tot deelneming aan strafbare feiten van het commune (nationaal) strafrecht ook van toepassing zijn bij de berechting van oorlogsmisdrijven (artikel 91 Sr.).
De toetsingskaders van de verschillende tenlastegelegde deelnemingsvormen die het hof hierna als uitgangspunt zal nemen bij de verdere beoordeling sluiten aan bij die van de rechtbank; het hof zal de vereisten - voor zover aan de orde - nader uiteenzetten.
Voor wat betreft de onder 1, 2 en 4 cumulatief/alternatief ten laste gelegde aansprakelijkheid van de meerdere in de zin van artikel 9 (oud) van de WOS zij daarbij vooropgesteld dat het hof bij de beoordeling hiervan aansluiting heeft gezocht bij het internationale recht, inclusief de doctrine van 'command responsibility', zoals terug te vinden de Statuten van verschillende tribunalen [228] , en de daarop betrekking hebbende rechtspraak [229] . [230]
De aansprakelijkheid van de meerdere sluit niet uit dat de meerdere ook strafbaar kan zijn als (mede)pleger, doen-pleger of uitlokker. [231] Bij samenloop van deze daderschapsvormen zal de meer directe vorm (bijvoorbeeld het zelf (mede)plegen) voorrang dienen te krijgen. [232]
Het hof heeft in het bijzonder acht geslagen op het ICTY in
Blaškić: ‘[i]t would be illogical to hold a commander criminally responsible for planning, instigating or ordering the commission of crimes and, at the same time, reproach him for not preventing or punishing them. [233] .
Ten aanzien van alle vier de feiten geldt dat het hof de functie van de verdachte en de wijze waarop hij daaraan uitvoering gaf bij de beoordeling steeds als uitgangspunt heeft genomen. Hoewel de verdachte zelf in zijn verklaringen – ook ter zitting in hoger beroep - zijn rol als voorzitter van het campagnecomité omschrijft als (slechts) coördinerend, en gelijk aan de positie van de andere leden in het campagnecomité, acht het hof dit op basis van het dossier onaannemelijk. Uit de getuigenverklaringen en documenten blijkt naar het oordeel van het hof dat de verdachte een zodanige machtspositie had dat hij – als voorzitter – de (alles bepalende) stem van dit comité was en zodoende in Gojjam de absolute politieke leiding in handen had, waarbij het voornaamste doel van het comité was om, zoals hiervoor al aangegeven, de politieke weerstand van de oppositie te breken.
De handelingen van de verdachte dienen dan ook steeds in dit licht te worden beoordeeld.
Ten aanzien van de onder 1 en 4 tenlastegelegde feiten
De feiten 1 en 4 op de tenlastelegging zien op de arbitraire vrijheidsberoving, het uitspreken en de tenuitvoerlegging van vonnissen zonder eerlijk proces, de wrede en onmenselijke behandeling en aanranding van de persoonlijke waardigheid. Het hof heeft reeds vastgesteld dat in de tenlastegelegde periode een groot aantal mensen bij - onder meer - exposure meetings is opgepakt en vervolgens in een militair kamp en een politiekamp arbitrair van hun vrijheid is beroofd onder veelal zeer slechte detentieomstandigheden.
Het hof heeft ook vastgesteld dat de verdachte aanwezig is geweest bij de exposure meetings in Debre Marcos. Deze exposure meetings maakten deel uit van de campagne van de Derg om de weerstand van partijen zoals de EPRP tegen te gaan. Gelet op hetgeen het hof reeds heeft opgemerkt over de mate waarin de verdachte de politieke leiding had, gaat het hof er vanuit dat de verdachte een initiërende en sturende rol heeft gehad in het tot stand komen en uitvoeren van die exposure meetings. In dit kader is door het hof ook vastgesteld dat de verdachte bij meerdere exposure meetings het woord voerde, de gang van zaken uiteen zette, mensen ertoe bracht zichzelf of anderen bekend te maken als EPRP lid en opdracht gaf hen weg te voeren. De verdachte had naar het oordeel van het hof aldus naast een initiërende ook een uitvoerende rol bij de exposure meetings.
Na de exposure meetings is de verdachte betrokken geweest bij het gevangenhouden van de grote groep (vermeende) EPRP-leden en is hij daarbij in zowel het militaire kamp alsook in het politiekamp aanwezig geweest. De verdachte moet aldus op de hoogte zijn geweest van de slechte detentieomstandigheden, maar heeft zich op geen enkel moment daarvan gedistantieerd of ingegrepen. De straffen die uiteindelijk aan een groot aantal gevangenen zijn opgelegd, zijn uitgevaardigd door het Comité, waarvan de verdachte de voorzitter was. De verdachte heeft in dit verband de rapporten van de verhoorders ontvangen en gelezen, waarna hij op basis daarvan een beslissing nam. Ook hiervoor geldt dus dat de gevangenhouding van de (vermeende) EPRP-leden door de mededaders (zoals de gevangenbewaarders en gevangenisdirecteuren) niet zou hebben plaatsgevonden zonder de aanvankelijke opdracht van de verdachte.
Op grond van het voorgaande is het hof, met de rechtbank en het openbaar ministerie, van oordeel dat de verdachte kan worden gekwalificeerd als medepleger van deze tenlastegelegde feiten. Het hof heeft hierbij gelet op de navolgende omstandigheden: de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het feit en het belang van de rol van verdachte, waaronder diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken/distantiëren op een daartoe geëigend tijdstip. Voor medeplegen is niet vereist dat de verdachte alle uitvoeringshandelingen zoals vermeld op de tenlastelegging mede heeft verricht, maar wel dat de bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht zijn.
Wanneer het hof deze criteria toetst aan de gedragingen van de verdachte, is de conclusie van het hof dat er tussen de verdachte en zijn mededaders een zodanige nauwe en bewuste samenwerking is geweest ten aanzien van de feitelijke gedragingen zoals onder 1 en 4 tenlastegelegd, dat kan worden gesproken van medeplegen.
De feitelijke gedragingen van de verdachte laten zich niet kwalificeren als medeplichtigheid (feit 1 en 4 cumulatief/alternatief); de rol van de verdachte als medepleger sluit dit uit. Ook is zijn medewerking aan de uitvoering van het delict in dit geval te groot om hem als uitlokker te beschouwen (feit 4 cumulatief/ alternatief), waardoor op deze onderdelen van de tenlastelegging niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Ditzelfde geldt ten aanzien van de onder feit 1 en 4 (cumulatief/alternatief) tenlastegelegde toelaten als meerdere (‘superior responsibility’). Hoewel medeplegen de aansprakelijkheid als meerdere niet uitsluit, staat in dit geval de aard en mate van betrokkenheid van de verdachte daaraan in de weg.
De verdachte heeft de handelingen op de tenlastelegging immers actief (mede)gepleegd en daarbij een initiërende, sturende en uitvoerende rol gehad; dit behelst naar het oordeel van het hof een ander verwijt dan dat de verdachte als meerdere aansprakelijk moet worden gehouden voor zijn ondergeschikten. Zijn feitelijke betrokkenheid bij de uitvoering van die handelingen was daarvoor te groot. Hierdoor is het hof van oordeel dat in dit geval beide aansprakelijkheidsvormen niet met elkaar zijn te verenigen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Feit 2 op de tenlastelegging behelst de marteling van een aantal gevangenen. Het hof heeft hiervoor op grond van het dossier vastgesteld dat er in Debre Marcos meerdere mensen in gevangenschap zijn
gemarteld en dat dit is gebeurd door of op last van speciale ondervragers uit Addis Abeba. Hierbij heeft het hof vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk was voor het naar Debre Marcos halen van deze speciale ondervragers en dat hij tevens heeft gezorgd voor hun betaling.
Anders dan de rechtbank, en met het openbaar ministerie, is het hof van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte als medepleger van dit feit aan te merken.
Het hof acht in dit verband de navolgende feiten en omstandigheden relevant.
In Ethiopië vonden in de ten laste gelegde periode al geruime tijd op grote schaal mensenrechtenschendingen plaats. De verdachte moet hiervan, mede gelet op zijn functie, hebben geweten. Illustratief hiervoor is het gegeven dat de verdachte een vriend van hem uit de gevangenis heeft gered, toen die ervan werd verdacht EPRP-lid te zijn. De verdachte heeft hierover verklaard dat de zwagers van die vriend EPRP-leden waren, en dat zij die vriend vals beschuldigd hadden ook EPRP-lid te zijn. [234] De verdachte had gehoord dat die zwagers waren gedood. De vriend van de verdachte werd ook opgepakt, werd gemarteld en stond op de dodenlijst. De verdachte heeft toen al zijn invloed aangewend om hem te redden van de dood. [235] Dit speelde in de periode dat de verdachte als politiek kader op het terrein van de Derg in Addis Abeba woonde, voordat hij naar Gojjam kwam. [236] De verdachte was er in de ten laste gelegde periode dus terdege van op de hoogte dat EPRP-gevangenen werden gemarteld.
Verder is van belang dat de onderzoekers uit Addis Abeba in opdracht van de verdachte naar Debre Marcos zijn gekomen om de gevangenen te verhoren. Zij brachten vervolgens verslag uit aan de verdachte. Het was ook de verdachte die zich bezighield met de betaling van de ondervragers. Uit de verklaringen van getuigen volgt daarnaast dat de verdachte in het politiekamp met de verhoorders heeft gesproken. Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat de verdachte niet wist van de martelingen in het kamp, gezien zijn aanwezigheid aldaar, waar de gevangenen verwondingen hadden en waar regelmatig gegil en geschreeuw te horen was. Omdat de verdachte boos was over de “milde omstandigheden” in het kamp tot dusver, heeft het er - integendeel - alles van weg dat de verdachte de nieuwe verhoorders juist binnenhaalde om de verhoren met harde hand te laten plaatsvinden. De speciale ondervragers waren vervolgens ook zeer succesvol in het verkrijgen van bekentenissen, terwijl het, zo benadrukt het openbaar ministerie terecht in zijn requisitoir, gelet op de gevaren die het EPRP-lidmaatschap in die periode meebracht, niet voor de hand lag dat men dit zomaar toegaf.
Vast staat verder dat de verdachte ook niet heeft ingegrepen om het geweld tegen de gevangenen te laten stoppen, terwijl hij dit naar eigen zeggen gezien zijn functie wel had gekund. [237]
Gelet op alle voormelde feiten en omstandigheden concludeert het hof dat er tussen de verdachte en de speciale ondervragers een nauwe en bewuste samenwerking bestond, waarbij het hof er vanuit gaat dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet had ten aanzien van de door de ondervragers uitgevoerde martelingen. Het hof komt daardoor tot een bewezenverklaring van medeplegen.
Ten aanzien van de cumulatief/alternatief tenlastegelegde aansprakelijkheid als meerdere en de medeplichtigheid komt het hof tot vrijspraak, omdat ook hier – conform feit 1 en 4 - de aard en mate van zijn betrokkenheid respectievelijk de rol van de verdachte als medepleger, hieraan in de weg staan.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Feit 3 op de tenlastelegging behelst het doden van een groot aantal personen. Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat een groot aantal mensen in de tenlastegelegde periode in Debre Marcos en een aantal in Metekel is gedood.
De rechtbank heeft de verdachte in dit verband aangemerkt als medepleger en uitlokker.
Het hof heeft reeds vastgesteld dat de beslissing om deze personen te doden is genomen door de verdachte en dat hij hiertoe opdracht heeft gegeven aan het hoofd van de gevangenissen waar de betrokken personen op dat moment vastzaten. Na uitvoering van de betreffende executies hebben de hoofden van de gevangenissen dit aan de verdachte gerapporteerd. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat de verdachte bij de executies aanwezig is geweest. De verdachte heeft de executies ook niet zelf voltrokken. De bijdrage van de verdachte aan de executies is naar het oordeel van het hof desondanks van voldoende gewicht om de kwalificatie van medeplegen te rechtvaardigen. De opdracht van de verdachte was de reden dat de executies überhaupt hebben plaatsgevonden; bovendien werden deze aan hem teruggekoppeld. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte dan ook zeer nauw en bewust samengewerkt met zijn mededaders, zodat medeplegen bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van de cumulatief/alternatief tenlastegelegde uitlokking is het hof van oordeel dat de verdachte niet (ook) als uitlokker kan worden beschouwd, nu – zoals hiervoor uiteengezet - het handelen van de verdachte verder strekt dan het aanzetten van een ander/anderen tot het tenlastegelegde doden. De vèrgaande betrokkenheid van de verdachte, die naar het hof moet worden beschouwd als een gezamenlijke uitvoering met de gevangenisdirecteuren en degenen die de executies uitvoerden, maakt dat deze beide deelnemingsvormen elkaar in dit geval uitsluiten.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 tweede cumulatief/alternatief, onder 2 tweede cumulatief/alternatief, onder 3 tweede cumulatief/alternatief, en onder 4 tweede en derde cumulatief/alternatief ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
13.7
Nexus
Hiervoor is door het hof vastgesteld dat er in de ten laste gelegde periode sprake was van een niet-internationaal gewapend conflict waar de verdachte kennis van had, en dat de verdachte aansprakelijk kan worden gehouden voor de tijdens dit conflict gepleegde schendingen van het internationaal humanitair recht. De vraag die voorligt is of er sprake was van een nauwe samenhang (in de (internationale) rechtspraak ook wel ‘nexus’ genoemd) tussen deze schendingen en het gewapende conflict.
De strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven beoogt immers bescherming te bieden tegen misdrijven die in (nauwe) relatie staan tot de oorlog. Het nexus-vereiste dient in dat verband om oorlogsmisdaden te onderscheiden van commune misdaden en andere internationale misdrijven zoals genocide en misdrijven tegen de menselijkheid.
In de rechtspraak van de ICTY is nader ingegaan in verschillende uitspraken op de uitleg van het begrip nexus. [238] Daarbij zijn richtinggevende aanknopingspunten genoemd voor de beantwoording van de vraag of in het voorliggende geval sprake is van een nexus. Dit laat onverlet dat de beoordeling van het bestaan van een nexus van zaak tot zaak beoordeeld moet worden. Uitgangspunt is dat het oorlogsstrafrecht toepassing vindt op het gehele territoir van de strijdende partijen, ongeacht waar op dat moment actuele gevechten plaatsvinden, tot het moment dat een vreedzame oplossing is gevonden.
Het bestaan van een gewapend conflict moet op zijn minst (i) een substantiële rol hebben gespeeld bij de beslissing van de dader het misdrijf te begaan, (ii) zijn mogelijkheid dit te doen, (iii) de wijze waarop het misdrijf is begaan of (iv) het doel waarvoor het is begaan. Het hof begrijpt deze aanknopingspunten aldus dat het geen 'harde’ en evenmin limitatieve criteria zijn. Voorts kan de rechter voor de beoordeling van de vraag of een gedraging in voldoende verband staat tot het gewapend conflict onder meer de volgende factoren betrekken: de omstandigheid dat de dader een strijder is; de omstandigheid dat het slachtoffer een non-combattant is; de omstandigheid dat het slachtoffer behoort tot de tegenpartij; de omstandigheid dat de gedraging gezegd kan worden het ultieme doel van de militaire campagne te dienen; en de omstandigheid dat het strafbare feit is gepleegd als onderdeel van of in de context van de uitoefening van de officiële functie van de dader.
De dader moet op de hoogte zijn geweest van de feitelijke omstandigheden die het bestaan van het gewapende conflict vormden.
Beoordeling door het hof
Met het openbaar ministerie en de rechtbank is het hof van oordeel dat er sprake is van een nexus tussen de gedragingen van de verdachte als vertegenwoordiger van de Derg in Gojjam en het gewapend conflict in Ethiopië. De slachtoffers behoorden tot of werden geassocieerd met de tegenpartij in het gewapend conflict dat de Derg voerde met de EPRP, de bewezenverklaarde feiten werden uitgevoerd om de tegenstanders in beeld te brengen en/of uit te schakelen, en de misdrijven werden gepleegd in de officiële hoedanigheid van de verdachte, namelijk als voorzitter van het campagnecomité en permanent vertegenwoordiger van de Derg in Gojjam. De verdachte was als zodanig ook op de hoogte van de feitelijke omstandigheden van het conflict. Deze vaststellingen leiden het hof tot de conclusie dat de nexus aanwezig was.

14.Conclusie

Het hof volgt de verdachte niet in zijn verklaring dat hij onschuldig is.
Het hof heeft in het voorgaande vastgesteld dat in Ethiopië in de tenlastegelegde periode sprake was van een niet-internationaal gewapend conflict, waarvan de verdachte kennis had. Verder heeft het hof vastgesteld dat in die periode schendingen hebben plaatsgevonden van het internationaal humanitair recht en dat de verdachte hierbij als medepleger betrokken is geweest. De bewezen verklaarde misdrijven hebben alle plaatsgevonden in samenhang met het gewapend conflict. Er is dus sprake geweest van schending van de wetten en de gebruiken van de oorlog door de verdachte. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 8 (oud) van de WOS.
Reeds overwogen is dat de feiten 1, 2 en 4 een onmenselijke behandeling inhielden. Feit 2 had de dood van [persoon 322] en zwaar lichamelijk letsel van [persoon 321] tot gevolg. Het feit 3 had de dood van 75 personen tot gevolg. Dit betekent dat deze strafverzwarende omstandigheden ook bewezen zijn.
Naar het oordeel van het hof waren daarnaast de vrijheidsberoving, het martelen, het doden en het opleggen van buitengerechtelijke straffen (dus alle feiten) uiting van een politiek van stelselmatige terreur of wederrechtelijk optreden tegen een bepaalde groep van de bevolking, namelijk diegenen die ervan verdacht werden dat zij behoorden tot of sympathiseerden met de EPRP. De handelingen verrichte de verdachte immers vanuit zijn functie als vertegenwoordiger van de Derg, en tegen de achtergrond van de daarbij uit te voeren Rode Terreur: het vernietigen van (onder andere) de EPRP.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 is bovendien sprake van de strafverzwarende omstandigheid dat van de door verdachte gepleegde feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Door de uiterst onhygiënische detentieomstandigheden was het uitbreken van ziektes verre van denkbeeldig. Voor de marteling behoeft dit verder geen uitleg.
Bij de feiten 1, 2 en 4 is verder sprake van het met verenigde krachten dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden: mensen werden op de exposure meetings en tijdens de martelingen door verdachte en/of zijn mededaders gedwongen zich als EPRP lid bekend te maken of de namen van anderen te noemen. De (mensonterende) vrijheidsbeperking en – beneming door de verdachte en zijn mededaders was iets wat geduld moest worden. Voor het martelen geldt dit eveneens.
Bij feit 2 en 3 is sprake van de strafverzwarende omstandigheid dat dit feit tevens geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhield. Voor alle feiten geldt tenslotte dat een gegeven belofte is geschonden. Immers, bij de exposure meetings is door verdachte en/of zijn mededaders voorgehouden dat, als personen zich maar zelf zouden melden, hen niets zou overkomen. Van die belofte is niets terecht gekomen: zij werden opgepakt, van hun vrijheid beroofd en gehouden, gemarteld of zelfs gedood.

15.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste cumulatief/alternatief,
2 eerste cumulatief/alternatief, 3 eerste cumulatief/alternatief en 4 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan.
De bewezenverklaring is als
bijlage 2aan dit arrest gehecht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

16.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, terwijl van het feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten is en terwijl het feit een onmenselijke behandeling inhoudt, meermalen gepleegd
en
medeplegen van schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, terwijl het feit inhoudt het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en terwijl het feit uiting is van een politiek van stelselmatige terreur of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en terwijl het feit inhoudt een schending van een gegeven belofte, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, terwijl van het feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten was en terwijl het feit een onmenselijke behandeling inhoudt, meermalen gepleegd
en
medeplegen van schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, terwijl het feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van een ander ten gevolge heeft en terwijl het feit inhoudt het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en terwijl het feit uiting is van een politiek van stelselmatige terreur of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en terwijl het feit inhoudt een schending van een gegeven belofte, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, terwijl het feit de dood van een ander tengevolge heeft en terwijl het feit inhoudt geweldpleging met verenigde krachten tegen een of meer personen en terwijl het feit uiting is van een politiek van stelselmatige terreur of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en terwijl het feit inhoudt een schending van een gegeven belofte, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, terwijl van het feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten is en terwijl het feit een onmenselijke behandeling inhoudt, meermalen gepleegd
en
medeplegen van schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, terwijl het feit inhoudt het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en terwijl het feit uiting is van een politiek van stelselmatige terreur of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en terwijl het feit inhoudt een schending van een gegeven belofte, meermalen gepleegd.

17.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

18.Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte was in de periode 1977-1978 als voorzitter van het revolutionair coördinerend campagnecomité permanent vertegenwoordiger van de Derg in de Ethiopische provincie Gojjam. In Ethiopië was op dat moment een niet-internationaal gewapend conflict gaande, waarbij een bloedige strijd bestond tussen het regime en oppositiebewegingen als het EPRP. Gojjam was een van de conflictgebieden en de verdachte had tot taak om op te treden tegen de oppositie in deze provincie. De verdachte heeft hieraan op zeer hardvochtige wijze uitvoering gegeven. Vermeende tegenstanders van het Derg-regime werden op grote schaal opgepakt tijdens zogeheten
exposure meetingsen vastgezet als politieke gevangenen. Velen werden zonder enige vorm van proces gevangengezet in het militaire kamp en/of het politiekamp en verkeerden vervolgens in een onzekere en zeer angstige situatie. De omstandigheden in de cellen van het politiekamp en de gevangenis waren mensonterend. De cellen waren overvol, gevangenen moesten op de grond slapen, er waren onvoldoende sanitaire voorzieningen en de hygiënische situatie was erbarmelijk, of men voedsel kreeg was afhankelijk van de familie van de (mede)gevangenen, er waren geen medische voorzieningen en een groep gevangenen heeft maanden in een donkere cel doorgebracht. In het politiekamp zijn gevangenen bij hun verhoor gemarteld. Eén van de gevangenen was er na een marteling zo slecht aan toe dat hij is overleden. De informatie die werd verkregen uit de verhoren werd vervolgens gebruikt bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft vele buitengerechtelijke vonnissen uitgesproken, waaronder ook een groot aantal veroordelingen tot de doodstraf. Niet minder dan 75 personen zijn vervolgens nabij het terrein van de gevangenis in een kerk op gruwelijke wijze geëxecuteerd.
De verdachte heeft zich op deze wijze samen met anderen schuldig gemaakt aan een veelheid van oorlogsmisdrijven, te weten arbitraire vrijheidsberoving en opsluiting onder mensonterende omstandigheden van honderden personen, marteling, het opleggen en uitvoeren van buitengerechtelijke gevangenisstraffen en het op gruwelijke wijze doden van een grote groep mensen.
Het hof is niet tot een bewezen verklaring gekomen ten aanzien van het als meerdere toelaten dat zijn ondergeschikte de feiten pleegt, of het uitlokken. Het hof ziet wel aanleiding om de positie van de verdachte mee te laten wegen bij de strafmaat. [239] De verdachte heeft de feiten immers gepleegd vanuit zijn functie als vertegenwoordiger van de Derg; hij bepaalde wat er moest gebeuren. Hij kan ten aanzien van alle feiten gezien worden als de instigator en heeft anderen, zijn mededaders, daarin meegetrokken. Het hof neemt de verdachte dat zeer kwalijk.
De verdachte heeft met zijn daden op een extreem kille en berekenende manier zijn landgenoten van hun wezenlijke rechten beroofd: het recht op vrijheid, het recht om niet wreed of onmenselijk behandeld te worden of niet te worden gemarteld en het meest wezenlijke recht: het recht op leven. Het handelen van de verdachte was er kennelijk op gericht om politieke tegenstanders van het regime voor langere tijd, danwel definitief uit te schakelen. Hij deed dat zonder oog te hebben voor de menswaardigheid van zijn politieke tegenstanders. Met zijn daden heeft de verdachte de slachtoffers en hun familieleden onmetelijk leed berokkend. Veel van de slachtoffers waren destijds nog kind, of nog maar net volwassen. De feiten die de verdachte heeft begaan hebben diepe wonden achtergelaten bij slachtoffers en nabestaanden. Een deel van de inhoudelijke behandeling is bijgewoond door vier slachtoffers/nabestaande(n) die speciaal voor deze zaak vanuit het buitenland naar Nederland zijn overgekomen. Dit geeft aan dat zij, na ruim 40 jaar, nog altijd lijden onder wat hen of hun dierbaren destijds door de verdachte is aangedaan. Zij, en een vijfde slachtoffer die per videoverbinding aanwezig was, hebben dit ter zitting in hun slachtofferverklaringen ook duidelijk (doen) verwoord(en).
Met zijn handelen heeft de verdachte ook grove inbreuk gemaakt op de Ethiopische en de internationale – en daarmee ook de Nederlandse – rechtsorde. De strafoplegging heeft ook tot doel de internationale gemeenschap duidelijk te maken hoe ernstig deze feiten zijn en dient het signaal af te geven dat hiertegen wordt opgetreden.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft zich ambtshalve nog de vraag gesteld of de jonge leeftijd die de verdachte had ten tijde van het ten laste gelegde (23/24 jaar) een voor de strafmaat relevante factor is. Enigszins voorstelbaar zou immers zijn dat hij nog niet opgewassen was in te gaan tegen het beleid, zoals dat werd gedicteerd en bepaald door met name Mengistu, en/of bang was eenzelfde lot beschoren te zijn als anderen binnen de Derg die dat wel deden en werden omgebracht. Nu de verdachte ter zitting – ook desgevraagd - geen enkele aanwijzing in die richting heeft gegeven, heeft het hof deze vraag echter ontkennend beantwoord.
Verder heeft het hof zich rekenschap gegeven van de gezondheidstoestand van de verdachte. Vast staat dat de verdachte ernstig ziek is en naar verwachting niet lang meer te leven heeft. Het hof heeft in dit verband acht geslagen op de deskundigenrapporten van psychiater Gosker (d.d. 10 december 2021 en 30 maart 2022) en van forensisch arts Menke (d.d. 30 januari 2022 en 31 maart 2022) die in aanloop naar de inhoudelijke behandeling zijn opgemaakt. Gelet op de ernst en omvang van de gepleegde feiten ziet het hof geen mogelijkheid dit als strafmatigende omstandigheid mee te wegen.
Afwegingen ten aanzien van de straf
Gelet op de uitzonderlijke ernst van de feiten is naar het oordeel van het hof de zwaarste straf die mogelijk is op zijn plaats.
Het hof is van oordeel dat een tijdelijke gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de aard, ernst en omvang van de door de verdachte gepleegde misdrijven.
Uitsluitend kan daarom het opleggen van een levenslange gevangenisstraf aan de orde zijn. Het hof zal deze dan ook, conform de eis van het openbaar ministerie, opleggen. Voor het opleggen van een levenslange gevangenisstraf ziet het hof geen contra-indicaties. Het hof heeft zich de vraag gesteld of de oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Uit de EHRM rechtspraak in verband met dit artikel vloeit voort dat ook een levenslanggestrafte altijd een perspectief op vrijlating moet hebben. Het Nederlandse systeem ten aanzien van levenslanggestraften is, mede gelet op de invoering van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften – en het op grond daarvan ingestelde Adviescollege levenslanggestraften (sinds 2017) – aangepast. Het Nederlandse systeem voorziet thans in een stelsel van herbeoordeling na 25 jaar detentie, waarbij in voorkomend geval tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf kan worden overgegaan door middel van gratieverlening. Eerder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat met dit systeem van herbeoordeling de Nederlandse strafpraktijk (waarbij zelden tot nooit gratie werd verleend) de oplegging van levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 voornoemd. [240]
Het hof is op de hoogte van het feit dat thans een aantal klachten bij het EHRM voor ligt over de tenuitvoerlegging van in Nederland opgelegde levenslange gevangenisstraffen en dat aan de Nederlandse regering in dat verband vragen zijn gesteld over – kort gezegd - het feitelijk en juridisch perspectief. [241] Het hof heeft hier goede nota van genomen, maar ziet hierin geen reden anders te oordelen over de verenigbaarheid van de levenslange gevangenisstraf met artikel 3 EVRM, noch om af te zien van de oplegging van die straf in deze zaak.
Het hof heeft tot slot geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is geschonden. De verdachte is op 29 september 2015 in verzekering gesteld, waarmee de vervolging is aangevangen en de rechtbank heeft eindvonnis gewezen op 15 december 2017. De redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg is daarmee overschreden met ruim 8 maanden.
In hoger beroep is de redelijke termijn met ruim 3 jaar overschreden, nu namens de verdachte op 28 december 2017 hoger beroep is ingesteld en het hof eindarrest wijst op 8 juni 2022.
Alles bijeen genomen heeft de behandeling van de zaak in beide instanties in totaal ruim 6 jaar en 8 maanden geduurd.
Aangezien de aan de verdachte op te leggen levenslange gevangenisstraf zich naar haar aard niet voor strafvermindering leent, is er geen mogelijkheid om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden. Het hof zal daarom volstaan met het enkel constateren van de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een levenslange gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt.

19.Vorderingen tot schadevergoeding

De vorderingen van de benadeelde partijen
In eerste aanleg zijn vorderingen tot schadevergoeding ingediend door [persoon 348], [persoon 318], [persoon 334], [persoon 335], [persoon 319] en [persoon 320], steeds ter hoogte van een bedrag van € 226,89.
Bij brief van 23 juni 2017 hebben de toenmalige raadslieden een toelichting gegeven op de vorderingen en gemeld dat het immateriële schade betreft die genoemde personen hebben geleden als gevolg van de door verdachte gepleegde feiten. Als bijlage hebben de raadslieden een
Expert Opinionmeegezonden, die is opgesteld door Gebrehiwot Hadush en Abiy Chelbeka verbonden aan de
Mekelle University College of Law in Ethiopiaover het Ethiopische recht.
In hoger beroep hebben de benadeelde partijen hun vorderingen gehandhaafd. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft een schriftelijke ronde plaatsgevonden, waarbij de advocaten van de benadeelde partijen, het openbaar ministerie en de verdediging hun respectievelijke standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Benadeelde partij [persoon 348]
In het onderhavige strafproces heeft [persoon 348] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 226,89. [persoon 348] is de zus van [persoon 4], een van de slachtoffers van de feiten onder 1 en 3.
De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
Het openbaar ministerie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Hoewel de vordering van de benadeelde partij niet is betwist, zal het hof ambtshalve dienen te onderzoeken of haar vordering ontvankelijk is.
Allereerst dient het hof vast te stellen wat de grondslag van de vordering is.
Het openbaar ministerie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij als erfgename van haar broer de immateriële schade die hij heeft geleden heeft gevorderd en dat zij daarom in de vordering kan worden ontvangen.
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. Vossenberg, heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2022 desgevraagd medegedeeld dat de ingediende vordering ziet op de
eigen schadevan de benadeelde partij die is ontstaan door het overlijden van haar broer en die zij, naar Ethiopisch recht, als ‘representative’ van de familie mag vorderen. Uit de toelichting bij het voegingsformulier maakt het hof eveneens op dat de vordering ziet op de eigen schade van de benadeelde partij.
Het hof stelt, met het openbaar ministerie en anders dan de raadsvrouw van de benadeelde partij, verder vast dat bij de formele beoordeling van de vordering van een benadeelde partij, waaronder de ontvankelijkheid valt, op grond van artikel 21a van de WIM het Nederlands recht van toepassing is.
Het hof stelt, in navolging van de rechtbank, vervolgens vast dat de broer van [persoon 348] rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten. Ingevolge het bepaalde in artikel 51f, tweede lid, Sv kunnen in het geval degene die rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het strafbare feit is overleden, zich voegen diens erfgenamen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de daar bedoelde vorderingen. Het gaat bij dergelijke vorderingen echter om vergoeding van
materiëleschade. [persoon 348] vordert vergoeding van de door haar geleden
immateriëleschade.
Hoewel door de wetgever inmiddels een mogelijkheid is geboden om deze immateriële schade te vorderen, door invoering van de Wet Affectieschade [242] , die op 1 januari 2019 in werking is getreden, heeft deze regeling geen terugwerkende kracht. Dat betekent dat schadevergoedingen op basis van deze wet alleen kunnen worden toegekend voor wat betreft misdrijven gepleegd na de inwerkingtreding van deze wet.
Het hof onderkent dat het overlijden destijds van haar broer de benadeelde partij ongetwijfeld veel emotioneel leed zal hebben gebracht. Dit is onder meer tot uitdrukking gebracht in het namens haar uitgeoefende spreekrecht ter zitting in hoger beroep op 13 april 2022.
Het hof kan echter niet anders dan bepalen dat zij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Benadeelde partijen [persoon 318], [persoon 334], [persoon 335], [persoon 319] en [persoon 320]
In het onderhavige strafproces hebben [persoon 318], [persoon 334], [persoon 335], [persoon 319] en [persoon 320] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, ieder voor een bedrag van € 226,89.
In hoger beroep zijn deze vorderingen steeds aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door en namens de verdachte niet betwist.
In navolging van de rechtbank overweegt het hof als volgt. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad is op de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen Ethiopisch recht van toepassing.
Uit de hiervoor genoemde expert opinion kan worden opgemaakt dat de Ethiopische
Civil Codede mogelijkheid kent van zogenaamde ‘intentionele aansprakelijkheid’, dat wil zeggen aansprakelijkheid die voortvloeit uit opzettelijk handelen of nalaten van de verdachte. Het Ethiopisch recht kent daarnaast drie elementen, waarvan sprake moet zijn om vast te stellen dat er sprake is van een onrechtmatige daad, te weten: er moet een grond van
aansprakelijkheid zijn, het slachtoffer heeft schade geleden en er moet sprake zijn van causaal verband tussen het schadebrengende feit en de schade.
Het hof is van oordeel dat, mede gelet op voornoemd onrechtmatige daads-begrip, voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de onder 1 (jegens [persoon 334], [persoon 335], [persoon 319], [persoon 318] en [persoon 320]), onder 2 (jegens [persoon 319]) en onder 4 (jegens [persoon 334], [persoon 335] en [persoon 318]) bewezenverklaarde feiten. De vorderingen ter zake van geleden immateriële schade lenen zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot de gevorderde bedragen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente (naar Nederlands recht) over dit bedrag vanaf 31 juli 1978 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen
[persoon 318], [persoon 334], [persoon 335], [persoon 319] en [persoon 320] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 348] ziet het hof aanleiding te bepalen dat de kosten die in verband met de behandeling van de door de benadeelde partij ingediende vordering zijn gemaakt over en weer dienen te worden gecompenseerd, aldus dat de verdachte en de benadeelde partij in zoverre zijn eigen kosten draagt.

20.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 8 (oud) van de Wet oorlogsstrafrecht en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

21.BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 2 tenlastegelegde, voor zover betrekking hebbend op [persoon 329] en [persoon 330], en het onder feit 4 tenlastegelegde, voor zover betrekking hebbend op [persoon 325], [persoon 319] en [persoon 320].
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief, het onder 2 tweede cumulatief/alternatief, het onder 3 tweede cumulatief/alternatief, en het onder 4 tweede en derde cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste cumulatief/alternatief, 2 eerste cumulatief/alternatief, 3 eerste cumulatief/alternatief en 4 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 eerste cumulatief/alternatief, 2 eerste cumulatief/alternatief, 3 eerste cumulatief/alternatief en 4 eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
levenslange gevangenisstraf.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 348]
Verklaart de benadeelde partij
[persoon 348]niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij [persoon 348] ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 318]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon 318] ter zake van het onder 1 en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 226,89 (tweehonderdzesentwintig euro en negenentachtig cent) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 juli 1978.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 335]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon 335] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 226,89 (tweehonderdzesentwintig euro en negenentachtig cent) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 juli 1978.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 319]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon 319] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 226,89 (tweehonderdzesentwintig euro en negenentachtig cent) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 juli 1978.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 320]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon 320] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 226,89 (tweehonderdzesentwintig euro en negenentachtig cent) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 juli 1978.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 334]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon 334] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 226,89 (tweehonderdzesentwintig euro en negenentachtig cent) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 juli 1978.
Dit arrest is gewezen door mr. L.C. van Walree,
mr. B. Stapert en mr. Y.C. Bours, in bijzijn van de griffiers mr. S. Johannes en mr. J. van der Vegte.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 juni 2022.
Bijlage 1
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, en voor zover inhoudelijk nog aan de orde in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
Vrijheidsberoving en onmenselijke behandeling van 1 februari 1978 tot en met 24 augustus 1978
1.1
medeplegen
dat hij op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 1978 tot en met 31 juli 1978, in ieder geval in 1978, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden, terwijl
  • die feiten zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben gehad en/of
  • die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden dan wel geweldpleging tegen doden zieken of gewonden en/of
  • die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
  • die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en/of
  • die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of
  • van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan de verdachte te duchten was;
  • die feiten onmenselijke behandeling inhielden,
hierin bestaande dat hij, verdachte, toen en daar (telkens) in strijd met
- het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht en/of
- ( in het bijzonder) het internationaalgewoonterechtelijke verbod op arbitraire vrijheidsberoving
in verband met een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopie, personen die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of andere oorzaak, te weten
1. persoon 1]
2. [ persoon 2]
3. [ persoon 3]
4. [ persoon 4]
5. [ persoon 5]
6. [ persoon 6]
7. [ persoon 7]
8. [ persoon 8]
9. [ persoon 9]
10. [ persoon 10]
11. [ persoon 11]
12. [ persoon 12]
13. [ persoon 13]
14. [ persoon 14]
15. [ persoon 15]
16. [ persoon 16]
17. [ persoon 17]
18. [ persoon 18]
19. [ persoon 19]
20. [ persoon 20]
21. [ persoon 21]
22. [ persoon 22]
23. [ persoon 23]
24. [ persoon 24]
25. [ persoon 25]
26. [ persoon 26]
27. [ persoon 27]
28. [ persoon 28]
29. [ persoon 29]
30. [ persoon 30]
31. [ persoon 31]
32. [ persoon 32]
33. [ persoon 33]
34. [ persoon 34]
35. [ persoon 35]
36. [ persoon 36]
37. [ persoon 37]
38. [ persoon 38]
39. [ persoon 39]
40. [ persoon 40]
41. [ persoon 41]
42. [ persoon 42]
43. [ persoon 43]
44. [ persoon 44]
45. [ persoon 45]
46. [ persoon 46]
47. [ persoon 47]
48. [ persoon 48]
49. [ persoon 49]
50. [ persoon 50]
51. [ persoon 51]
52. [ persoon 52]
53. [ persoon 53]
54. [ persoon 54]
55. [ persoon 55]
56. [ persoon 56]
57. [ persoon 57]
58. [ persoon 58]
59. [ persoon 59]
60. [ persoon 60]
61. [ persoon 61]
62. [ persoon 62]
63. [ persoon 63]
64. [ persoon 64]
65. [ persoon 65]
66. [ persoon 66]
67. [ persoon 67]
68. [ persoon 68]
69. [ persoon 69]
70. [ persoon 70]
71. [ persoon 71]
72. [ persoon 72]
73. [ persoon 73]
74. [ persoon 74]
75. [ persoon 75]
76. [ persoon 76]
77. [ persoon 77]
78. [ persoon 78]
79. [ persoon 79]
80. [ persoon 80]
81. [ persoon 81]
82. [ persoon 82]
83. [ persoon 83]
84. [ persoon 84]
85. [ persoon 85]
86. [ persoon 86]
87. [ persoon 87]
88. [ persoon 88]
89. [ persoon 89]
90. [ persoon 90]
91. [ persoon 91]
92. [ persoon 92]
93. [ persoon 93]
94. [ persoon 94]
95. [ persoon 95]
96. [ persoon 96]
97. [ persoon 97]
98. [ persoon 98]
99. [ persoon 99]
100. [persoon 100]
101. [persoon 101]
102. [persoon 102]
103. [persoon 103]
104. [persoon 104]
105. [persoon 105]
106. [persoon 106]
107. [persoon 107]
108. [persoon 108]
109. [persoon 109]
110. [persoon 110]
111. [persoon 111]
112. [persoon 112]
113. [persoon 113]
114. [persoon 114]
115. [persoon 115]
116. [persoon 116]
117. [persoon 117]
118. [persoon 118]
119. [persoon 119]
120. [persoon 120]
121. [persoon 121]
122. [persoon 122]
123. [persoon 123]
124. [persoon 124]
125. [persoon 125]
126. [persoon 126]
127. [persoon 127]
128. [persoon 128]
129. [persoon 129]
130. [persoon 130]
131. [persoon 131]
132. [persoon 132]
133. [persoon 133]
134. [persoon 134]
135. [persoon 135]
136. [persoon 136]
137. [persoon 137]
138. [persoon 138]
139. [persoon 139]
140. [persoon 140]
141. [persoon 141]
142. [persoon 142]
143. [persoon 143]
144. [persoon 144]
145. [persoon 145]
146. [persoon 146]
147. [persoon 147]
148. [persoon 148]
149. [persoon 149]
150. [persoon 150]
151. [persoon 151]
152. [persoon 152]
153. [persoon 153]
154. [persoon 154]
155. [persoon 155]
156. [persoon 156]
157. [persoon 157]
158. [persoon 158]
159. [persoon 159]
160. [persoon 160]
161. [persoon 161]
162. [persoon 162]
163. [persoon 163]
164. [persoon 164]
165. [persoon 165]
166. [persoon 166]
167. [persoon 167]
168. [persoon 168]
169. [persoon 169]
170. [persoon 170]
171. [persoon 171]
172. [persoon 172]
173. [persoon 173]
174. [persoon 174]
175. [persoon 175]
176. [persoon 176]
177. [persoon 177]
178. [persoon 178]
179. [persoon 179]
180. [persoon 180]
181. [persoon 181]
182. [persoon 182]
183. [persoon 183]
184. [persoon 184]
185. [persoon 185]
186. [persoon 186]
187. [persoon 187]
188. [persoon 188]
189. [persoon 189]
190. [persoon 190]
191. [persoon 191]
192. [persoon 192]
193. [persoon 193]
194. [persoon 194]
195. [persoon 195]
196. [persoon 196]
197. [persoon 197]
198. [persoon 198]
199. [persoon 199]
200. [persoon 200]
201. [persoon 201]
202. [persoon 202]
203. [persoon 203]
204. [persoon 204]
205. [persoon 205]
206. [persoon 206]
207. [persoon 207]
208. [persoon 208]
209. [persoon 209]
210. [persoon 210]
211. [persoon 211]
212. [persoon 212]
213. [persoon 213]
214. [persoon 214]
215. [persoon 215]
216. [persoon 216]
217. [persoon 217]
218. [persoon 218]
219. [persoon 219]
220. [persoon 220]
221. [persoon 221]
222. [persoon 222]
223. [persoon 223]
224. [persoon 224]
225. [persoon 225]
226. [persoon 226]
227. [persoon 227]
228. [persoon 228]
229. [persoon 229]
230. [persoon 230]
231. [persoon 231]
232. [persoon 232]
233. [persoon 233]
234. [persoon 234]
235. [persoon 235]
236. [persoon 236]
237. [persoon 237]
238. [persoon 238]
239. [persoon 239]
240. [persoon 240]
241. [persoon 241]
242. [persoon 242]
243. [persoon 243]
244. [persoon 244]
245. [persoon 245]
246. [persoon 246]
247. [persoon 247]
248. [persoon 248]
249. [persoon 249]
250. [persoon 250]
251. [persoon 251]
252. [persoon 252]
253. [persoon 253]
254. [persoon 254]
255. [persoon 255]
256. [persoon 256]
257. [persoon 257]
258. [persoon 258]
259. [persoon 259]
260. [persoon 260]
261. [persoon 261]
262. [persoon 262]
263. [persoon 263]
264. [persoon 264]
265. [persoon 265]
266. [persoon 266]
267. [persoon 267]
268. [persoon 268]
269. [persoon 269]
270. [persoon 270]
271. [persoon 271]
272. [persoon 272]
273. [persoon 273]
274. [persoon 274]
275. [persoon 275]
276. [persoon 276]
277. [persoon 277]
278. [persoon 278]
279. [persoon 279]
280. [persoon 280]
281. [persoon 281]
282. [persoon 282]
283. [persoon 283]
284. [persoon 284]
285. [persoon 285]
286. [persoon 286]
287. [persoon 287]
288. [persoon 288]
289. [persoon 289]
290. [persoon 290]
291. [persoon 291]
292. [persoon 292]
293. [persoon 293]
294. [persoon 294]
295. [persoon 295]
296. [persoon 296]
297. [persoon 297]
298. [persoon 298]
299. [persoon 299]
300. [persoon 300]
301. [persoon 301]
302. [persoon 302]
303. [persoon 303]
304. [persoon 304]
305. [persoon 305]
306. [persoon 306]
307. [persoon 307]
308. [persoon 308]
309. [persoon 309]
310. [persoon 310]
311. [persoon 311]
312. [persoon 312]
313. [persoon 313]
314. [persoon 325]
315. [persoon 319]
316. [persoon 320]
317. [persoon 314]
318. [persoon 315]
319. [persoon 316]
320. [persoon 317]
321. [persoon 318]
en/of een of meer anderen
- wreed en/of onmenselijk heeft behandeld en/of
- ( meermalen) hun persoonlijke waardigheid heeft aangerand (en/of) (in het bijzonder) voornoemde personen vernederend en/of onterend heeft behandeld en/of
- tegen hen vonnissen heeft uitgesproken en/of ten uitvoer heeft gelegd zonder voorafgaande berechting door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmisbaar erkend en/of
- hen arbitrair van hun vrijheid heeft beroofd
welke wrede en/of onmenselijke behandeling en/of welke aanranding van de persoonlijke waardigheid en/of vernederende en/of onterende behandeling en/of welk uitspreken en/of ten uitvoerleggen van vonnissen en/of welke arbitraire vrijheidsberoving als voornoemd hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of een of meer mededader(s)
  • tegen voornoemde perso(o)n(en) (op exposurebijeenkomsten) (gevangenis)straffen en/of andere vrijheidsbeperkende maatregelen heeft/ hebben uitgesproken en/of ten uitvoer heeft/ hebben gelegd en/of laten leggen zonder voorafgaande berechting door een (onafhankelijke) rechtbank en/of zonder dat zij een eerlijk proces hebben gekregen en/of (in het bijzonder) zonder dat zij zijn berecht door een onafhankelijke en onpartijdige instantie en/of zonder dat zij onverwijld op de hoogte zijn gesteld van de beschuldigingen tegen hen en/of zonder dat zij de nodige rechten en middelen tot een verdediging tot hun beschikking hadden en/of in strijd met het verbod op collectieve bestraffing en/of in strijd met het legaliteitsbeginsel en/of zonder dat sprake was van de onschuldpresumptie en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht om aanwezig te zijn bij de eigen berechting en/of zonder dat zij het recht hadden niet mee te werken aan de eigen veroordeling en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht op advies aangaande de juridische en andere beroepsmogelijkheden en aangaande de termijnen waarbinnen hiervan gebruik dient te worden gemaakt en/of
  • huiszoekingen heeft/hebben verricht/laten verrichten bij voornoemde perso(o)n(en) en/of hen heeft/hebben gearresteerd en/of naar een politiebureau en/of gevangenis gebracht/laten brengen en/of
  • genoemde perso(o)n(en) gevangen heeft/hebben gehouden met te veel mensen in te kleine ruimtes en/of in ruimtes waarin geen of nauwelijks daglicht binnenkwam en/of zonder dat zij in voldoende mate gebruik konden maken van sanitaire voorzieningen en/of terwijl het voedsel en/of drinkwater dat zij kregen slecht en/of vies en/of onvoldoende was en/of zij geen of ontoereikende medische verzorging kregen
(art. 8 WOS (oud) jo. 47 Sr.)
en/of
1.2
toelaten
dat aan verdachte ondergeschikte personen (zoals (leden van) kadres en/of kebeles en/of politiebeambten en/of bewakers en/of verhoorders) en/of één of meer andere(n) tezamen en
in vereniging
op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1
februari 1978 tot en met 31 juli 1978, in ieder geval in 1978, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië,
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog hebben geschonden, terwijl
- die feiten zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben gehad en/of
- die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden dan wel
geweldpleging tegen doden zieken of gewonden en/of
- die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te
doen of te dulden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of
wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan
en/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of
- van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan henzelf te duchten was;
- die feiten onmenselijke behandeling inhielden.
hierin bestaande dat zij toen en daar (telkens) in strijd met
— het bepaalde in het “gemeenschappelijk” artikel 3
van de Verdragen van Genève van 1 2
augustus 1949 en/of
— het internationaal humanitair gewoonterecht en/of
— (in het bijzonder) het internationaalgewoonterechtelijke verbod op arbitraire vrijheidsberoving
in verband met een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, personen die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of andere oorzaak, te weten
1. persoon 1]
2. [ persoon 2]
3. [ persoon 3]
4. [ persoon 4]
5. [ persoon 5]
6. [ persoon 6]
7. [ persoon 7]
8. [ persoon 8]
9. [ persoon 9]
10. [ persoon 10]
11. [ persoon 11]
12. [ persoon 12]
13. [ persoon 13]
14. [ persoon 14]
15. [ persoon 15]
16. [ persoon 16]
17. [ persoon 17]
18. [ persoon 18]
19. [ persoon 19]
20. [ persoon 20]
21. [ persoon 21]
22. [ persoon 22]
23. [ persoon 23]
24. [ persoon 24]
25. [ persoon 25]
26. [ persoon 26]
27. [ persoon 27]
28. [ persoon 28]
29. [ persoon 29]
30. [ persoon 30]
31. [ persoon 31]
32. [ persoon 32]
33. [ persoon 33]
34. [ persoon 34]
35. [ persoon 35]
36. [ persoon 36]
37. [ persoon 37]
38. [ persoon 38]
39. [ persoon 39]
40. [ persoon 40]
41. [ persoon 41]
42. [ persoon 42]
43. [ persoon 43]
44. [ persoon 44]
45. [ persoon 45]
46. [ persoon 46]
47. [ persoon 47]
48. [ persoon 48]
49. [ persoon 49]
50. [ persoon 50]
51. [ persoon 51]
52. [ persoon 52]
53. [ persoon 53]
54. [ persoon 54]
55. [ persoon 55]
56. [ persoon 56]
57. [ persoon 57]
58. [ persoon 58]
59. [ persoon 59]
60. [ persoon 60]
61. [ persoon 61]
62. [ persoon 62]
63. [ persoon 63]
64. [ persoon 64]
65. [ persoon 65]
66. [ persoon 66]
67. [ persoon 67]
68. [ persoon 68]
69. [ persoon 69]
70. [ persoon 70]
71. [ persoon 71]
72. [ persoon 72]
73. [ persoon 73]
74. [ persoon 74]
75. [ persoon 75]
76. [ persoon 76]
77. [ persoon 77]
78. [ persoon 78]
79. [ persoon 79]
80. [ persoon 80]
81. [ persoon 81]
82. [ persoon 82]
83. [ persoon 83]
84. [ persoon 84]
85. [ persoon 85]
86. [ persoon 86]
87. [ persoon 87]
88. [ persoon 88]
89. [ persoon 89]
90. [ persoon 90]
91. [ persoon 91]
92. [ persoon 92]
93. [ persoon 93]
94. [ persoon 94]
95. [ persoon 95]
96. [ persoon 96]
97. [ persoon 97]
98. [ persoon 98]
99. [ persoon 99]
100. [persoon 100]
101. [persoon 101]
102. [persoon 102]
103. [persoon 103]
104. [persoon 104]
105. [persoon 105]
106. [persoon 106]
107. [persoon 107]
108. [persoon 108]
109. [persoon 109]
110. [persoon 110]
111. [persoon 111]
112. [persoon 112]
113. [persoon 113]
114. [persoon 114]
115. [persoon 115]
116. [persoon 116]
117. [persoon 117]
118. [persoon 118]
119. [persoon 119]
120. [persoon 120]
121. [persoon 121]
122. [persoon 122]
123. [persoon 123]
124. [persoon 124]
125. [persoon 125]
126. [persoon 126]
127. [persoon 127]
128. [persoon 128]
129. [persoon 129]
130. [persoon 130]
131. [persoon 131]
132. [persoon 132]
133. [persoon 133]
134. [persoon 134]
135. [persoon 135]
136. [persoon 136]
137. [persoon 137]
138. [persoon 138]
139. [persoon 139]
140. [persoon 140]
141. [persoon 141]
142. [persoon 142]
143. [persoon 143]
144. [persoon 144]
145. [persoon 145]
146. [persoon 146]
147. [persoon 147]
148. [persoon 148]
149. [persoon 149]
150. [persoon 150]
151. [persoon 151]
152. [persoon 152]
153. [persoon 153]
154. [persoon 154]
155. [persoon 155]
156. [persoon 156]
157. [persoon 157]
158. [persoon 158]
159. [persoon 159]
160. [persoon 160]
161. [persoon 161]
162. [persoon 162]
163. [persoon 163]
164. [persoon 164]
165. [persoon 165]
166. [persoon 166]
167. [persoon 167]
168. [persoon 168]
169. [persoon 169]
170. [persoon 170]
171. [persoon 171]
172. [persoon 172]
173. [persoon 173]
174. [persoon 174]
175. [persoon 175]
176. [persoon 176]
177. [persoon 177]
178. [persoon 178]
179. [persoon 179]
180. [persoon 180]
181. [persoon 181]
182. [persoon 182]
183. [persoon 183]
184. [persoon 184]
185. [persoon 185]
186. [persoon 186]
187. [persoon 187]
188. [persoon 188]
189. [persoon 189]
190. [persoon 190]
191. [persoon 191]
192. [persoon 192]
193. [persoon 193]
194. [persoon 194]
195. [persoon 195]
196. [persoon 196]
197. [persoon 197]
198. [persoon 198]
199. [persoon 199]
200. [persoon 200]
201. [persoon 201]
202. [persoon 202]
203. [persoon 203]
204. [persoon 204]
205. [persoon 205]
206. [persoon 206]
207. [persoon 207]
208. [persoon 208]
209. [persoon 209]
210. [persoon 210]
211. [persoon 211]
212. [persoon 212]
213. [persoon 213]
214. [persoon 214]
215. [persoon 215]
216. [persoon 216]
217. [persoon 217]
218. [persoon 218]
219. [persoon 219]
220. [persoon 220]
221. [persoon 221]
222. [persoon 222]
223. [persoon 223]
224. [persoon 224]
225. [persoon 225]
226. [persoon 226]
227. [persoon 227]
228. [persoon 228]
229. [persoon 229]
230. [persoon 230]
231. [persoon 231]
232. [persoon 232]
233. [persoon 233]
234. [persoon 234]
235. [persoon 235]
236. [persoon 236]
237. [persoon 237]
238. [persoon 238]
239. [persoon 239]
240. [persoon 240]
241. [persoon 241]
242. [persoon 242]
243. [persoon 243]
244. [persoon 244]
245. [persoon 245]
246. [persoon 246]
247. [persoon 247]
248. [persoon 248]
249. [persoon 249]
250. [persoon 250]
251. [persoon 251]
252. [persoon 252]
253. [persoon 253]
254. [persoon 254]
255. [persoon 255]
256. [persoon 256]
257. [persoon 257]
258. [persoon 258]
259. [persoon 259]
260. [persoon 260]
261. [persoon 261]
262. [persoon 262]
263. [persoon 263]
264. [persoon 264]
265. [persoon 265]
266. [persoon 266]
267. [persoon 267]
268. [persoon 268]
269. [persoon 269]
270. [persoon 270]
271. [persoon 271]
272. [persoon 272]
273. [persoon 273]
274. [persoon 274]
275. [persoon 275]
276. [persoon 276]
277. [persoon 277]
278. [persoon 278]
279. [persoon 279]
280. [persoon 280]
281. [persoon 281]
282. [persoon 282]
283. [persoon 283]
284. [persoon 284]
285. [persoon 285]
286. [persoon 286]
287. [persoon 287]
288. [persoon 288]
289. [persoon 289]
290. [persoon 290]
291. [persoon 291]
292. [persoon 292]
293. [persoon 293]
294. [persoon 294]
295. [persoon 295]
296. [persoon 296]
297. [persoon 297]
298. [persoon 298]
299. [persoon 299]
300. [persoon 300]
301. [persoon 301]
302. [persoon 302]
303. [persoon 303]
304. [persoon 304]
305. [persoon 305]
306. [persoon 306]
307. [persoon 307]
308. [persoon 308]
309. [persoon 309]
310. [persoon 310]
311. [persoon 311]
312. [persoon 312]
313. [persoon 313]
314. [persoon 325]
315. [persoon 319]
316. [persoon 320]
317. [persoon 314]
318. [persoon 315]
319. [persoon 316]
320. [persoon 317]
321. [persoon 318]
en/of één of meer anderen
— wreed en/of onmenselijk hebben behandeld en/of
— (meermalen) hun persoonlijke waardigheid hebben aangerand (en/of) (in het bijzonder) voornoemde personen vernederend en/of onterend heeft behandeld en/of
— tegen hen vonnissen heeft uitgesproken en/of tenuitvoer hebben gelegd zonder voorafgaande berechting door een op rechtmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmisbaar erkend en/of
— hen arbitrair van hun vrijheid hebben beroofd
welke wrede en/of onmenselijke behandeling en/of welke aanranding van de persoonlijke waardigheid en/of vernederende en/of onterende behandeling en/of welk uitspreken en/of ten uitvoerleggen van vonnissen en/of welke arbitraire vrijheidsberoving als voornoemd hierin bestond(en) dat die ondergeschikten
- tegen voornoemde perso(o)n(en) (op exposurebijeenkomsten) (gevangenis)straffen en/of andere vrijheidsbeperkende maatregelen heeft/hebben uitgesproken en/of ten uitvoer heeft/hebben gelegd en/of laten leggen zonder voorafgaande berechting door een (onafhankelijke) rechtbank en/of zonder dat zij een eerlijk proces hebben gekregen en/of (in het bijzonder) zonder dat zij zijn berecht door een onafhankelijke en onpartijdige instantie en/of zonder dat zij onverwijld op de hoogte zijn gesteld van de beschuldigingen tegen hen en/of zonder dat zij de nodige rechten en middelen tot een verdediging tot hun beschikking hadden en/of in strijd met het verbod op collectieve bestraffing en/of in strijd met het legaliteitsbeginsel en/of zonder dat sprake was van de onschuldpresumptie en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht om aanwezig te zijn bij de eigen berechting en/of zonder dat zij het recht hadden niet mee te werken aan de eigen veroordeling en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht op advies aangaande de juridische en andere beroepsmogelijkheden en aangaande de termijnen waarbinnen
hiervan gebruik dient te worden gemaakt en/of
- huiszoekingen heeft/hebben verricht/laten verrichten bij voornoemde perso(o)n(en) en/of hen heeft/hebben gearresteerd en/of naar een politiebureau en/of gevangenis gebracht/laten brengen en/of
- genoemde perso(o)n(en) gevangen heeft/hebben gehouden met te veel mensen in te kleine ruimtes en/of in ruimtes waarin geen of nauwelijks daglicht binnenkwam en/of zonder dat zij in voldoende mate gebruik konden maken van sanitaire
voorzieningen en/of terwijl het voedsel en/of drinkwater dat zij kregen slecht en/of vies en/of onvoldoende was en/of zij geen of ontoereikende medische verzorging kregen
wat verdachte, zijnde vertegenwoordiger van Ethiopische overheid (Derg) in de provincie Gojam, op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 1978 tot en met 31 juli 1978, in ieder geval in 1978, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië
(telkens) opzettelijk heeft toegelaten en/of (in het bijzonder) geen en/of onvoldoende maatregelen heeft genomen om voornoemde misdrijven te voorkomen en/of te doen ophouden en/of te bestraffen
(art. 8jo. 9 WOS)
en/of
1.3
medeplichtigheid
dat hoofd(en) van de gevangenis(sen) te Debre Marcos en/of Metekel en/of (leden van) kadres en/of kebeles en/of politiebeambten en/of bewakers en/of verhoorders en/of een of meer anderen, tezamen en in vereniging
op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 1978 tot en met 24 augustus 1978, in ieder geval in 1978, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog hebben geschonden, terwijl
- die feiten de dood en/of zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben gehad en/of
- die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden dan wel geweldpleging tegen doden zieken of gewonden en/of
- die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of
- van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan henzelf te duchten was;
- die feiten onmenselijke behandeling inhielden,
hierin bestaande dat zij toen en daar (telkens) in strijd met
- het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Geneve van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht en/of
- ( in het bijzonder) het internationaalgewoonterechtelijke verbod op arbitraire vrijheidsberoving
in verband met een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopie, personen die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of andere oorzaak, te weten
1. persoon 1]
2. [ persoon 2]
3. [ persoon 3]
4. [ persoon 4]
5. [ persoon 5]
6. [ persoon 6]
7. [ persoon 7]
8. [ persoon 8]
9. [ persoon 9]
10. [ persoon 10]
11. [ persoon 11]
12. [ persoon 12]
13. [ persoon 13]
14. [ persoon 14]
15. [ persoon 15]
16. [ persoon 16]
17. [ persoon 17]
18. [ persoon 18]
19. [ persoon 19]
20. [ persoon 20]
21. [ persoon 21]
22. [ persoon 22]
23. [ persoon 23]
24. [ persoon 24]
25. [ persoon 25]
26. [ persoon 26]
27. [ persoon 27]
28. [ persoon 28]
29. [ persoon 29]
30. [ persoon 30]
31. [ persoon 31]
32. [ persoon 32]
33. [ persoon 33]
34. [ persoon 34]
35. [ persoon 35]
36. [ persoon 36]
37. [ persoon 37]
38. [ persoon 38]
39. [ persoon 39]
40. [ persoon 40]
41. [ persoon 41]
42. [ persoon 42]
43. [ persoon 43]
44. [ persoon 44]
45. [ persoon 45]
46. [ persoon 46]
47. [ persoon 47]
48. [ persoon 48]
49. [ persoon 49]
50. [ persoon 50]
51. [ persoon 51]
52. [ persoon 52]
53. [ persoon 53]
54. [ persoon 54]
55. [ persoon 55]
56. [ persoon 56]
57. [ persoon 57]
58. [ persoon 58]
59. [ persoon 59]
60. [ persoon 60]
61. [ persoon 61]
62. [ persoon 62]
63. [ persoon 63]
64. [ persoon 64]
65. [ persoon 65]
66. [ persoon 66]
67. [ persoon 67]
68. [ persoon 68]
69. [ persoon 69]
70. [ persoon 70]
71. [ persoon 71]
72. [ persoon 72]
73. [ persoon 73]
74. [ persoon 74]
75. [ persoon 75]
76. [ persoon 76]
77. [ persoon 77]
78. [ persoon 78]
79. [ persoon 79]
80. [ persoon 80]
81. [ persoon 81]
82. [ persoon 82]
83. [ persoon 83]
84. [ persoon 84]
85. [ persoon 85]
86. [ persoon 86]
87. [ persoon 87]
88. [ persoon 88]
89. [ persoon 89]
90. [ persoon 90]
91. [ persoon 91]
92. [ persoon 92]
93. [ persoon 93]
94. [ persoon 94]
95. [ persoon 95]
96. [ persoon 96]
97. [ persoon 97]
98. [ persoon 98]
99. [ persoon 99]
100. [persoon 100]
101. [persoon 101]
102. [persoon 102]
103. [persoon 103]
104. [persoon 104]
105. [persoon 105]
106. [persoon 106]
107. [persoon 107]
108. [persoon 108]
109. [persoon 109]
110. [persoon 110]
111. [persoon 111]
112. [persoon 112]
113. [persoon 113]
114. [persoon 114]
115. [persoon 115]
116. [persoon 116]
117. [persoon 117]
118. [persoon 118]
119. [persoon 119]
120. [persoon 120]
121. [persoon 121]
122. [persoon 122]
123. [persoon 123]
124. [persoon 124]
125. [persoon 125]
126. [persoon 126]
127. [persoon 127]
128. [persoon 128]
129. [persoon 129]
130. [persoon 130]
131. [persoon 131]
132. [persoon 132]
133. [persoon 133]
134. [persoon 134]
135. [persoon 135]
136. [persoon 136]
137. [persoon 137]
138. [persoon 138]
139. [persoon 139]
140. [persoon 140]
141. [persoon 141]
142. [persoon 142]
143. [persoon 143]
144. [persoon 144]
145. [persoon 145]
146. [persoon 146]
147. [persoon 147]
148. [persoon 148]
149. [persoon 149]
150. [persoon 150]
151. [persoon 151]
152. [persoon 152]
153. [persoon 153]
154. [persoon 154]
155. [persoon 155]
156. [persoon 156]
157. [persoon 157]
158. [persoon 158]
159. [persoon 159]
160. [persoon 160]
161. [persoon 161]
162. [persoon 162]
163. [persoon 163]
164. [persoon 164]
165. [persoon 165]
166. [persoon 166]
167. [persoon 167]
168. [persoon 168]
169. [persoon 169]
170. [persoon 170]
171. [persoon 171]
172. [persoon 172]
173. [persoon 173]
174. [persoon 174]
175. [persoon 175]
176. [persoon 176]
177. [persoon 177]
178. [persoon 178]
179. [persoon 179]
180. [persoon 180]
181. [persoon 181]
182. [persoon 182]
183. [persoon 183]
184. [persoon 184]
185. [persoon 185]
186. [persoon 186]
187. [persoon 187]
188. [persoon 188]
189. [persoon 189]
190. [persoon 190]
191. [persoon 191]
192. [persoon 192]
193. [persoon 193]
194. [persoon 194]
195. [persoon 195]
196. [persoon 196]
197. [persoon 197]
198. [persoon 198]
199. [persoon 199]
200. [persoon 200]
201. [persoon 201]
202. [persoon 202]
203. [persoon 203]
204. [persoon 204]
205. [persoon 205]
206. [persoon 206]
207. [persoon 207]
208. [persoon 208]
209. [persoon 209]
210. [persoon 210]
211. [persoon 211]
212. [persoon 212]
213. [persoon 213]
214. [persoon 214]
215. [persoon 215]
216. [persoon 216]
217. [persoon 217]
218. [persoon 218]
219. [persoon 219]
220. [persoon 220]
221. [persoon 221]
222. [persoon 222]
223. [persoon 223]
224. [persoon 224]
225. [persoon 225]
226. [persoon 226]
227. [persoon 227]
228. [persoon 228]
229. [persoon 229]
230. [persoon 230]
231. [persoon 231]
232. [persoon 232]
233. [persoon 233]
234. [persoon 234]
235. [persoon 235]
236. [persoon 236]
237. [persoon 237]
238. [persoon 238]
239. [persoon 239]
240. [persoon 240]
241. [persoon 241]
242. [persoon 242]
243. [persoon 243]
244. [persoon 244]
245. [persoon 245]
246. [persoon 246]
247. [persoon 247]
248. [persoon 248]
249. [persoon 249]
250. [persoon 250]
251. [persoon 251]
252. [persoon 252]
253. [persoon 253]
254. [persoon 254]
255. [persoon 255]
256. [persoon 256]
257. [persoon 257]
258. [persoon 258]
259. [persoon 259]
260. [persoon 260]
261. [persoon 261]
262. [persoon 262]
263. [persoon 263]
264. [persoon 264]
265. [persoon 265]
266. [persoon 266]
267. [persoon 267]
268. [persoon 268]
269. [persoon 269]
270. [persoon 270]
271. [persoon 271]
272. [persoon 272]
273. [persoon 273]
274. [persoon 274]
275. [persoon 275]
276. [persoon 276]
277. [persoon 277]
278. [persoon 278]
279. [persoon 279]
280. [persoon 280]
281. [persoon 281]
282. [persoon 282]
283. [persoon 283]
284. [persoon 284]
285. [persoon 285]
286. [persoon 286]
287. [persoon 287]
288. [persoon 288]
289. [persoon 289]
290. [persoon 290]
291. [persoon 291]
292. [persoon 292]
293. [persoon 293]
294. [persoon 294]
295. [persoon 295]
296. [persoon 296]
297. [persoon 297]
298. [persoon 298]
299. [persoon 299]
300. [persoon 300]
301. [persoon 301]
302. [persoon 302]
303. [persoon 303]
304. [persoon 304]
305. [persoon 305]
306. [persoon 306]
307. [persoon 307]
308. [persoon 308]
309. [persoon 309]
310. [persoon 310]
311. [persoon 311]
312. [persoon 312]
313. [persoon 313]
314. [persoon 325]
315. [persoon 319]
316. [persoon 320]
317. [persoon 314]
318. [persoon 315]
319. [persoon 316]
320. [persoon 317]
321. [persoon 318]
en/of een of meer anderen
- wreed en/of onmenselijk hebben behandeld en/of
- ( meermalen) hun persoonlijke waardigheid hebben aangerand (en/of) (in het bijzonder) voornoemde personen vernederend en/of onterend heeft behandeld en/of
- tegen hen vonnissen heeft uitgesproken en/of tenuitvoer hebben gelegd zonder voorafgaande berechting door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmisbaar erkend en/of
- hen arbitrair van hun vrijheid hebben beroofd
welke wrede en/of onmenselijke behandeling en/of welke aanranding van de persoonlijke waardigheid en/of vernederende en/of onterende behandeling en/of welk uitspreken en/of ten uitvoerleggen van vonnissen en/of welke arbitraire vrijheidsberoving als voornoemd hierin bestond(en) dat zij
  • tegen voornoemde perso(o)n(en) (op exposurebijeenkomsten) (gevangenis)straffen en/of andere vrijheidsbeperkende maatregelen heeft/hebben uitgesproken en/of ten uitvoer heeft/hebben gelegd en/of laten leggen zonder voorafgaande berechting door een (onafhankelijke) rechtbank en/of zonder dat zij een eerlijk proces hebben gekregen en/of (in het bijzonder) zonder dat zij zijn berecht door een onafhankelijke en onpartijdige instantie en/of zonder dat zij onverwijld op de hoogte zijn gesteld van de beschuldigingen tegen hen en/of zonder dat zij de nodige rechten en middelen tot een verdediging tot hun beschikking hadden en/of in strijd met het verbod op collectieve bestraffing en/of in strijd met het legaliteitsbeginsel en/of zonder dat sprake was van de onschuldpresumptie en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht om aanwezig te zijn bij de eigen berechting en/of zonder dat zij het recht hadden niet mee te werken aan de eigen veroordeling en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht op advies aangaande de juridische en andere beroepsmogelijkheden en aangaande de termijnen waarbinnen hiervan gebruik dient te worden gemaakt en/of
  • huiszoekingen heeft/hebben verricht/laten verrichten bij voornoemde perso(o)n(en) en/of hen heeft/hebben gearresteerd en/of naar een politiebureau en/of gevangenis gebracht/laten brengen en/of
  • genoemde perso(o)n(en) gevangen heeft/hebben gehouden met te veel mensen in te kleine ruimtes en/of in ruimtes waarin geen of nauwelijks daglicht binnenkwam en/of zonder dat zij in voldoende mate gebruik konden maken van sanitaire voorzieningen en/of terwijl het voedsel en/of drinkwater dat zij kregen slecht en/of vies en/of onvoldoende was en/of zij geen of ontoereikende medische verzorging kregen
bij en/of tot het plegen van welke (vorenomschreven misdrijven hij, verdachte op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 1978 tot en met 24 augustus 1978, in ieder geval in 1978 te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
door toen en daar opzettelijk
- meermalen, in ieder geval eenmaal, een zogeheten (exposure)bijeenkomst te hebben geleid althans in ieder geval aanwezig te zijn geweest en/of
- opdrachten heeft gegeven voornoemde perso(o)n(en) te arresteren en/of
- voornoemde perso(o)n(en) ter beschikking heeft gesteld aan hoofd(en) van de gevangenis(sen) te Debre Marcos en/of Metekel en/of (leden van) kadres en/of kebeles en/of politiebeambten en/of bewakers en/of verhoorders en één of meer anderen en/of
- de onmenselijke omstandigheden in de gevangenis(sen) te Debre Marcos en/of Metekel in stand heeft gehouden
(art. 8 WOS (oud) jo.48 Sr.)
2.
Marteling
2.1
medeplegen
dat hij op (een) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 1978 tot en met 1 september 1978, in ieder geval in 1978, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden, terwijl
- die feiten de dood en/of zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben gehad en/of
- die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden dan wel geweldpleging tegen doden zieken of gewonden en/of
- die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of - van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan de verdachte te duchten was en/of
- die feiten onmenselijke behandeling inhielden,
hierin bestaande dat hij, verdachte, toen en daar (telkens) in strijd met
- het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht
in verband met een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, personen die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of andere oorzaak,
te weten
1. persoon 326]
2. [ persoon 321]
3. [ persoon 322]
4. [ persoon 313]
5. [ persoon 323]
6. [ persoon 324]
7. [ persoon 319]
en/of een of meer anderen
- ( meermalen) heeft gemarteld
Welke marteling hierin bestond dat hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s) met het oogmerk informatie en/of een bekentenis te verkrijgen en/of voornoemde perso(o)n(en) te bestraffen en/of te intimideren en/of voornoemde perso(o)n(en) en/of één of meer derden te dwingen iets te doen of na te laten en/of om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie
-meermalen, althans eenmaal (telkens) voornoemde perso(o)n(en) tegen (het) geslachtsde(e)l(en) en/of de (blote) voeten en/of hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of
-meermalen, althans eenmaal (telkens) voeten en handen van voornoemde perso(o)n(en) aan elkaar heeft/hebben vastgebonden en/of vervolgens heeft/hebben opgehesen en/of vervolgens met stokken, althans met een (hard) voorwerp tegen het gezicht en/of het lichaam van die voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geslagen en/of
-meermalen, althans eenmaal (telkens) voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben vastgebonden aan de armen en/of handen en/of heeft/hebben opgehesen en/of vervolgens met stokken, althans met een (hard) voorwerp tegen de (blote) voeten en/of tegen het lichaam van die voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geslagen terwijl een of meer voornoemde perso(o)n(en) een bal of een ander voorwerp in zijn/haar mond had(den) terwijl voornoemde perso(o)n(en) zich in gevangenschap bevonden tengevolge waarvan voornoemde perso(o)n(en) ernstige pijn of ernstig liijden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden
(art. 8 WOS (oud) jo. 47 Sr.)
en/of
2.2
toelaten
dat aan verdachte ondergeschikte personen (zoals (leden van) kadres en/of kebeles en/of politiebeambten en/of bewakers en/of verhoorders) en één of meer anderen, tezamen en in vereniging
op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 1978 tot en met 1 september 1978, in ieder geval in 1978, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië,
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog hebben geschonden, terwijl
- die feiten de dood en/of zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben gehad en/of
- die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden dan wel geweldpleging tegen doden zieken of gewonden en/of
- die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of - van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan henzelf te duchten was en/of
- die feiten onmenselijke behandeling inhielden,
hierin bestaande dat zij toen en daar (telkens) in strijd met - het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht
in verband met een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, personen die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of andere oorzaak,
te weten
1. persoon 326]
2. [ persoon 321]
3. [ persoon 322]
4. [ persoon 313]
5. [ persoon 323]
6. [ persoon 324]
7. [ persoon 319]
en/of een of meer anderen
- ( meermalen) hebben gemarteld
welke marteling hierin bestond dat die ondergeschikten met het oogmerk informatie en/of een bekentenis te verkrijgen en/of voornoemde perso(o)n(en) te bestraffen en/of te intimideren en/of voornoemde perso(o)n(en) en/of één of meer derden te dwingen iets te doen of na te laten en/of om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie
-meermalen, althans eenmaal (telkens) voornoemde perso(o)n(en) tegen (het) geslachtsde(e)l(en) en/of de (blote) voeten en/of hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of
-meermalen, althans eenmaal (telkens) voeten en handen van voornoemde perso(o)n(en) aan elkaar heeft/hebben vastgebonden en/of vervolgens heeft/hebben opgehesen en/of vervolgens met stokken, althans met een (hard) voorwerp tegen het gezicht en/of het lichaam van die voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geslagen en/of
-meermalen, althans eenmaal (telkens) voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben vastgebonden aan de armen en/of handen en/of heeft/hebben opgehesen en/of vervolgens met stokken, althans met een (hard) voorwerp tegen de (blote) voeten en/of tegen het lichaam van die voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geslagen terwijl een of meer voornoemde perso(o)n(en) een bal of een ander voorwerp in zijn/haar mond had(den) terwijl voornoemde perso(o)n(en) zich in gevangenschap bevonden tengevolge waarvan voornoemde perso(o)n(en) ernstige pijn of ernstig lijden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden
wat verdachte, zijnde vertegenwoordiger van Ethiopische overheid (Derg) in de provincie Gojam, op (een) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 1978 tot en met 1 september 1978, in ieder geval in 1978, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië (telkens) opzettelijk heeft toegelaten en/of (in het bijzonder) geen en/of onvoldoende maatregelen heeft genomen om voornoemde misdrijven te voorkomen en/of te doen ophouden en/of te bestraffen
(art. 8 jo. 9 WOS (oud)
en/of
2.3
medeplichtigheid
dat (leden van) kadres en/of kebeles en/of politiebeambten en/of bewakers en/of verhoorders en een of meer anderen tezamen en in vereniging
op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 1978 tot en met 1 september 1978, in ieder geval in 1978, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog hebben geschonden, terwijl
- die feiten de dood en/of zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben gehad en/of
- die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden dan wel geweldpleging tegen doden zieken of gewonden en/of
- die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of - van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan henzelf te duchten was en/of
- die feiten onmenselijke behandeling inhielden,
hierin bestaande dat zij toen en daar (telkens) in strijd met - het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht
in verband met een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, personen die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of andere oorzaak,
te weten
1. persoon 326]
2. [ persoon 321]
3. [ persoon 322]
4. [ persoon 313]
5. [ persoon 323]
6. [ persoon 324]
7. [ persoon 319]
en/of één of meer anderen
- ( meermalen) hebben gemarteld
welke marteling hierin bestond dat (leden van) kadres en/of kebeles en/of politiebeambten en/of bewakers en/of verhoorders en een of meer anderen met het oogmerk informatie en/of een bekentenis te verkrijgen en/of voornoemde perso(o)n(en) te bestraffen en/of te intimideren en/of voornoemde perso(o)n(en) en/of één of meer derden te dwingen iets te doen of na te laten en/of om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie
-meermalen, althans eenmaal (telkens) voornoemde perso(o)n(en) tegen (het) geslachtsde(e)l(en) en/of de (blote) voeten en/of hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of
-meermalen, althans eenmaal (telkens) voeten en handen van voornoemde perso(o)n(en) aan elkaar heeft/hebben vastgebonden en/of vervolgens heeft/hebben opgehesen en/of vervolgens met stokken, althans met een (hard) voorwerp tegen het gezicht en/of het lichaam van die voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geslagen en/of
-meermalen, althans eenmaal (telkens) voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben vastgebonden aan de armen en/of handen en/of heeft/hebben opgehesen en/of vervolgens met stokken, althans met een (hard) voorwerp tegen de (blote) voeten en/of tegen het lichaam van die voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geslagen terwijl een of meer voornoemde perso(o)n(en) een bal of een ander voorwerp in zijn/haar mond had(den) terwijl voornoemde perso(o)n(en) zich in gevangenschap bevonden tengevolge waarvan voornoemde perso(o)n(en) ernstige pijn of ernstig lijden en/of (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden
bij en/of tot het plegen van welke (vorenomschreven) marteling hij, verdachte op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 1978 tot en met 1 september 1978, in ieder geval in 1978, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië
(telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen hebben verschaft,
door toen en daar opzettelijk
-verhoorders uit Addis Abeba te laten komen naar het politiekamp en/of gevangenis van Debre Marcos en/of
-voornoemde perso(o)n(en) ter beschikking te stellen aan (leden van) kadres en/of kebeles en/of politiebeambten en/of bewakers en/of verhoorders en een of meer anderen
(art. 8 WOS (oud) jo. 48 Sr.)
3.
Doden op 14 augustus 1978 tot en met 17 augustus 1978
3.1
medeplegen
dat hij op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 14 augustus 1978 tot en met 17 augustus 1978, in ieder geval in 1978, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans in Ethiopië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden, terwijl
- die feiten de dood en/of zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben gehad en/of
- die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden dan wel geweldpleging tegen doden zieken of gewonden en/of
- die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of schendingen van met de tegenpartij als zodanig gesloten overeenkomsten en/of
- van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan de verdachte te duchten was;
hierin bestaande dat hij, verdachte toen en daar (telkens) in strijd met
- het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht
in verband met een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, tegen personen die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of andere oorzaak, te weten
1. persoon 4]
2. [ persoon 5]
3. [ persoon 6]
4. [ persoon 7]
5. [ persoon 8]
6. [ persoon 9]
7. [ persoon 10]
8. [ persoon 11]
9. [ persoon 12]
10. [ persoon 13]
11. [ persoon 14]
12. [ persoon 15]
13. [ persoon 16]
14. [ persoon 17]
15. [ persoon 18]
16. [ persoon 19]
17. [ persoon 20]
18. [ persoon 21]
19. [ persoon 22]
20. [ persoon 23]
21. [ persoon 24]
22. [ persoon 25]
23. [ persoon 26]
24. [ persoon 27]
25. [ persoon 28]
26. [ persoon 29]
27. [ persoon 30]
28. [ persoon 31]
29. [ persoon 32]
30. [ persoon 33]
31. [ persoon 34]
32. [ persoon 35]
33. [ persoon 36]
34. [ persoon 37]
35. [ persoon 38]
36. [ persoon 39]
37. [ persoon 40]
38. [ persoon 41]
39. [ persoon 42]
40. [ persoon 43]
41. [ persoon 44]
42. [ persoon 45]
43. [ persoon 46]
44. [ persoon 47]
45. [ persoon 48]
46. [ persoon 49]
47. [ persoon 50]
48. [ persoon 51]
49. [ persoon 52]
50. [ persoon 53]
51. [ persoon 54]
52. [ persoon 55]
53. [ persoon 56]
54. [ persoon 57]
55. [ persoon 58]
56. [ persoon 59]
57. [ persoon 60]
58. [ persoon 61]
59. [ persoon 62]
60. [ persoon 63]
61. [ persoon 64]
62. [ persoon 65]
63. [ persoon 66]
64. [ persoon 67]
65. [ persoon 68]
66. [ persoon 69]
67. [ persoon 70]
68. [ persoon 71]
69. [ persoon 72]
70. [ persoon 73]
71. [ persoon 74]
72. [ persoon 75]
73. [ persoon 76]
74. [ persoon 77]
75. [ persoon 78]
en/of één of meer anderen
- ( meermalen) een aanslag op het leven en/of lichamelijke geweldpleging heeft gepleegd (en/of) (in het bijzonder) voornoemde personen heeft gedood
welk(e) aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, en/of doden hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) -meermalen, althans eenmaal met (een) vuurwapen(s) (een) kogel(s) in het lichaam en/ of het hoofd van voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geschoten en/of voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben gewurgd en/of doen stikken met een touw(en), althans een voorwerp en/of voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben begraven of een of meer andere vormen van geweld en/of andere geweldshandelingen op die voornoemde perso(o)n(en) heeft/ hebben toegepast/uitgeoefend
ten gevolge waarvan voornoemde perso(o)n(en) zijn overleden (art. 8 WOS (oud) jo. 47 Sr.)
en/of
3.2
Uitlokking
dat [persoon 327] en/of [persoon 328] en/of bewakers en/of een of meer andere(n) tezamen en in vereniging
op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 14 augustus 1978 tot en met 17 augustus 1978, in ieder geval in 1978, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans in Ethiopië,
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog hebben geschonden, terwijl
- die feiten de dood en/of zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben gehad en/of
- die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden dan wel geweldpleging tegen doden zieken of gewonden en/of
- die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of - van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan henzelf te duchten was;
hierin bestaande dat zij toen en daar (telkens) in strijd met - het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht
in verband met een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, tegen een (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of andere oorzaak), te weten
1. persoon 4]
2. [ persoon 5]
3. [ persoon 6]
4. [ persoon 7]
5. [ persoon 8]
6. [ persoon 9]
7. [ persoon 10]
8. [ persoon 11]
9. [ persoon 12]
10. [ persoon 13]
11. [ persoon 14]
12. [ persoon 15]
13. [ persoon 16]
14. [ persoon 17]
15. [ persoon 18]
16. [ persoon 19]
17. [ persoon 20]
18. [ persoon 21]
19. [ persoon 22]
20. [ persoon 23]
21. [ persoon 24]
22. [ persoon 25]
23. [ persoon 26]
24. [ persoon 27]
25. [ persoon 28]
26. [ persoon 29]
27. [ persoon 30]
28. [ persoon 31]
29. [ persoon 32]
30. [ persoon 33]
31. [ persoon 34]
32. [ persoon 35]
33. [ persoon 36]
34. [ persoon 37]
35. [ persoon 38]
36. [ persoon 39]
37. [ persoon 40]
38. [ persoon 41]
39. [ persoon 42]
40. [ persoon 43]
41. [ persoon 44]
42. [ persoon 45]
43. [ persoon 46]
44. [ persoon 47]
45. [ persoon 48]
46. [ persoon 49]
47. [ persoon 50]
48. [ persoon 51]
49. [ persoon 52]
50. [ persoon 53]
51. [ persoon 54]
52. [ persoon 55]
53. [ persoon 56]
54. [ persoon 57]
55. [ persoon 58]
56. [ persoon 59]
57. [ persoon 60]
58. [ persoon 61]
59. [ persoon 62]
60. [ persoon 63]
61. [ persoon 64]
62. [ persoon 65]
63. [ persoon 66]
64. [ persoon 67]
65. [ persoon 68]
66. [ persoon 69]
67. [ persoon 70]
68. [ persoon 71]
69. [ persoon 72]
70. [ persoon 73]
71. [ persoon 74]
72. [ persoon 75]
73. [ persoon 76]
74. [ persoon 77]
75. [ persoon 78]
en/of één of meer anderen
- ( meermalen) een aanslag op het leven en/of lichamelijke geweldpleging hebben gepleegd (en/of) (in het bijzonder) voornoemde personen hebben gedood
welk(e) aanslag(en) op het leven en/of lichamelijke geweldpleging, en/of doden hierin bestond(en) dat zij
-meermalen, althans eenmaal met (een) vuurwapen(s) (een) kogel(s) in het lichaam en/ of het hoofd van voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geschoten en/of voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben gewurgd en/of doen stikken met een touw(en), althans een voorwerp en/of voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben begraven of een of meer andere vormen van geweld en/of andere geweldshandelingen op die voornoemde perso(o)n(en) heeft/ hebben toegepast/uitgeoefend
ten gevolge waarvan voornoemde perso(o)n(en) zijn overleden
welke misdrijven hij, verdachte,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 augustus 1978 tot en met 17 augustus 1978, in ieder geval in 1978 te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans in Ethiopië,
door middel van giftenbeloften, misbruik van gezag, geweld bedreiging, misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt, immers heeft hij (gebruikmakend van zijn positie als vertegenwoordiger van de Ethiopische overheid (Derg) in de provincie Gojam
toen en daar
-schriftelijke en/of telefonisch bevel gegeven tot het (laten) doden (revolutionaire maatregelen) van voornoemde perso(o)n(en)
(art. 8 WOS (oud) jo. 47 Sr.)
4.
Vrijheidsberoving en onmenselijke behandeling vanaf 24 augustus 1978 tot en met 31 december 1981
4.1
medeplegen
dat hij op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 augustus 1978 tot en met 31 december 1981, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden, terwijl
- die feiten zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben gehad en/of
- die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden dan wel geweldpleging tegen doden zieken of gewonden en/of
- die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of
- van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan de verdachte te duchten was en/of
- die feiten onmenselijke behandeling inhielden,
hierin bestaande dat hij, verdachte, toen en daar (telkens) in strijd met
- het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht en/of
- ( in het bijzonder) het internationaalgewoonterechtelijke verbod op arbitraire vrijheidsberoving
in verband met een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, personen die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of andere oorzaak, te weten
[persoon 82]
[persoon 83]
[persoon 84]
[persoon 85]
[persoon 86]
[persoon 87]
[persoon 88]
[persoon 89]
[persoon 90]
10. [ [persoon 91]
10. [ [persoon 92]
10. [ [persoon 93]
10. [ [persoon 94]
10. [ [persoon 95]
10. [ [persoon 96]
10. [ [persoon 97]
10. [ [persoon 98]
10. [ [persoon 99]
10. [ [persoon 100]
10. [ [persoon 101]
10. [ [persoon 102]
10. [ [persoon 103]
10. [ [persoon 104]
10. [ [persoon 105]
10. [ [persoon 106]
10. [ [persoon 107]
10. [ [persoon 108]
10. [ [persoon 109]
10. [ [persoon 110]
10. [ [persoon 111]
10. [ [persoon 112]
10. [ [persoon 113]
10. [ [persoon 114]
10. [ [persoon 115]
10. [ [persoon 116]
10. [ [persoon 117]
10. [ [persoon 118]
10. [ [persoon 119]
10. [ [persoon 120]
10. [ [persoon 121]
10. [ [persoon 122]
10. [ [persoon 123]
10. [ [persoon 124]
10. [ [persoon 125]
10. [ [persoon 126]
10. [ [persoon 127]
10. [ [persoon 128]
10. [ [persoon 129]
10. [ [persoon 130]
10. [ [persoon 131]
10. [ [persoon 132]
10. [ [persoon 133]
10. [ [persoon 134]
10. [ [persoon 135]
10. [ [persoon 136]
10. [ [persoon 137]
10. [ [persoon 138]
10. [ [persoon 139]
10. [ [persoon 140]
10. [ [persoon 141]
10. [ [persoon 142]
10. [ [persoon 143]
10. [ [persoon 144]
10. [ [persoon 145]
10. [ [persoon 146]
10. [ [persoon 147]
10. [ [persoon 148]
10. [ [persoon 149]
10. [ [persoon 150]
10. [ [persoon 151]
10. [ [persoon 152]
10. [ [persoon 153]
10. [ [persoon 154]
10. [ [persoon 155]
10. [ [persoon 156]
10. [ [persoon 157]
10. [ [persoon 158]
10. [ [persoon 159]
10. [ [persoon 160]
10. [ [persoon 161]
10. [ [persoon 162]
10. [ [persoon 163]
10. [ [persoon 164]
10. [ [persoon 165]
10. [ [persoon 166]
10. [ [persoon 167]
10. [ [persoon 168]
10. [ [persoon 169]
10. [ [persoon 170]
10. [ [persoon 171]
10. [ [persoon 172]
10. [ [persoon 173]
10. [ [persoon 174]
10. [ [persoon 175]
10. [ [persoon 176]
10. [ [persoon 177]
10. [ [persoon 178]
10. [ [persoon 179]
10. [ [persoon 180]
10. [ [persoon 181]
10. [ [persoon 182]
10. [ [persoon 183]
10. [ [persoon 184]
10. [ [persoon 185]
10. [ [persoon 186]
10. [ [persoon 187]
10. [ [persoon 188]
10. [ [persoon 189]
10. [ [persoon 190]
10. [ [persoon 191]
10. [ [persoon 192]
10. [ [persoon 193]
10. [ [persoon 194]
10. [ [persoon 195]
10. [ [persoon 196]
10. [ [persoon 197]
10. [ [persoon 198]
10. [ [persoon 199]
10. [ [persoon 200]
10. [ [persoon 201]
10. [ [persoon 202]
10. [ [persoon 203]
10. [ [persoon 204]
10. [ [persoon 205]
10. [ [persoon 206]
10. [ [persoon 207]
10. [ [persoon 208]
10. [ [persoon 209]
10. [ [persoon 210]
10. [ [persoon 211]
10. [ [persoon 212]
10. [ [persoon 213]
10. [ [persoon 214]
10. [ [persoon 215]
10. [ [persoon 216]
10. [ [persoon 217]
10. [ [persoon 218]
10. [ [persoon 219]
10. [ [persoon 220]
10. [ [persoon 221]
10. [ [persoon 222]
10. [ [persoon 223]
10. [ [persoon 224]
10. [ [persoon 225]
10. [ [persoon 226]
10. [ [persoon 227]
10. [ [persoon 228]
10. [ [persoon 229]
10. [ [persoon 230]
10. [ [persoon 231]
10. [ [persoon 232]
10. [ [persoon 233]
10. [ [persoon 234]
10. [ [persoon 235]
10. [ [persoon 236]
10. [ [persoon 237]
10. [ [persoon 238]
10. [ [persoon 239]
10. [ [persoon 240]
10. [ [persoon 241]
10. [ [persoon 242]
10. [ [persoon 243]
10. [ [persoon 244]
10. [ [persoon 245]
10. [ [persoon 246]
10. [ [persoon 247]
10. [ [persoon 248]
10. [ [persoon 249]
10. [ [persoon 250]
10. [ [persoon 251]
10. [ [persoon 252]
10. [ [persoon 253]
10. [ [persoon 254]
10. [ [persoon 255]
10. [ [persoon 256]
10. [ [persoon 257]
10. [ [persoon 258]
10. [ [persoon 259]
10. [ [persoon 260]
10. [ [persoon 261]
10. [ [persoon 262]
10. [ [persoon 263]
10. [ [persoon 264]
10. [ [persoon 265]
10. [ [persoon 266]
10. [ [persoon 267]
10. [ [persoon 268]
10. [ [persoon 269]
10. [ [persoon 270]
10. [ [persoon 271]
10. [ [persoon 272]
10. [ [persoon 273]
10. [ [persoon 274]
10. [ [persoon 275]
10. [ [persoon 276]
10. [ [persoon 277]
10. [ [persoon 278]
10. [ [persoon 279]
10. [ [persoon 280]
10. [ [persoon 281]
10. [ [persoon 282]
10. [ [persoon 283]
10. [ [persoon 284]
10. [ [persoon 285]
10. [ [persoon 286]
10. [ [persoon 287]
10. [ [persoon 288]
10. [ [persoon 289]
10. [ [persoon 290]
10. [ [persoon 291]
10. [ [persoon 292]
10. [ [persoon 293]
10. [ [persoon 294]
10. [ [persoon 295]
10. [ [persoon 296]
10. [ [persoon 297]
10. [ [persoon 298]
10. [ [persoon 299]
10. [ [persoon 300]
10. [ [persoon 301]
10. [ [persoon 302]
10. [ [persoon 303]
10. [ [persoon 304]
10. [ [persoon 305]
10. [ [persoon 306]
10. [ [persoon 307]
10. [ [persoon 308]
10. [ [persoon 309]
10. [ [persoon 310]
10. [ [persoon 311]
10. [ [persoon 312]
10. [ [persoon 313]
10. [ (…)
10. [ (…)
10. [ (…)
10. [ [persoon 314]
10. [ [persoon 315]
10. [ [persoon 316]
10. [ [persoon 317]
10. [ [persoon 318]
en/of één of meer anderen
- wreed en/of onmenselijk heeft behandeld en/of
- ( meermalen) hun persoonlijke waardigheid heeft aangerand (en/of) (in het bijzonder) voornoemde personen vernederend en/of onterend heeft behandeld en/of
- tegen hen vonnissen heeft uitgesproken en/of tenuitvoer heeft gelegd zonder voorafgaande berechting door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmisbaar erkend en/of
- hen arbitrair van hun vrijheid heeft beroofd
welke wrede en/of onmenselijke behandeling en/of welke aanranding van de persoonlijke waardigheid en/of vernederende en/of onterende behandeling en/of welk uitspreken en/of ten uitvoerleggen van vonnissen en/of welke arbitraire vrijheidsberoving als voornoemd hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of een of meer mededader(s)
- tegen voornoemde perso(o)n(en) (gevangenis)straffen en/of andere maatregelen (zware arbeid) heeft/ hebben uitgevaardigd op of omstreeks 1 augustus 1978 tot en met 31 augustus 1978 en/of ten uitvoer heeft/ hebben gelegd en/of laten leggen zonder voorafgaande berechting door een (onafhankelijke) rechtbank en/of zonder dat zij een eerlijk proces hebben gekregen en/of (in het bijzonder) zonder dat zij zijn berecht door een onafhankelijke en onpartijdige instantie en/of zonder dat zij onverwijld op de hoogte zijn gesteld van de beschuldigingen tegen hen en/of zonder dat zij de nodige rechten en middelen tot een verdediging tot hun beschikking hadden en/of in strijd met het verbod op collectieve bestraffing en/of in strijd met het legaliteitsbeginsel en/of zonder dat sprake was van de onschuldpresumptie en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht om aanwezig te zijn bij de eigen berechting en/of zonder dat zij het recht hadden niet mee te werken aan de eigen veroordeling en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht op advies aangaande de juridische en andere beroepsmogelijkheden en aangaande de termijnen waarbinnen hiervan gebruik dient te worden gemaakt en/of
- genoemde perso(o)n(en) gevangen heeft/hebben gehouden met te veel mensen in te kleine ruimtes en/of in ruimtes waarin geen of nauwelijks daglicht binnenkwam en/of zonder dat zij in voldoende mate gebruik konden maken van sanitaire voorzieningen en/of terwijl het voedsel en/of drinkwater dat zij kregen slecht en/of vies en/of onvoldoende was en/of zij geen of ontoereikende medische verzorging kregen
(art. 8 WOS (oud) jo. 47 Sr.)
en/of
4.2
Uitlokking
dat hoofd(en) van de gevangenis(sen) te Debre Marcos en/of Metekel en/of politiebeambten en/of bewakers en één of meer anderen, tezamen en in vereniging
op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 augustus 1978 tot en met 31 december 1981 te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans in Ethiopië,
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog hebben geschonden, terwijl
- die feiten zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben gehad en/of
- die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden dan wel geweldpleging tegen doden zieken of gewonden en/of
- die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of - van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan henzelf te duchten was en/of
- die feiten onmenselijke behandeling inhielden,
hierin bestaande dat zij toen en daar (telkens) in strijd met - het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht en/of
- ( in het bijzonder) het internationaalgewoonterechtelijke verbod op arbitraire vrijheidsberoving
in verband met een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, een (of meer) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s) en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of andere oorzaak), te weten
[persoon 82]
[persoon 83]
[persoon 84]
[persoon 85]
[persoon 86]
[persoon 87]
[persoon 88]
[persoon 89]
[persoon 90]
[persoon 91]
[persoon 92]
[persoon 93]
[persoon 94]
[persoon 95]
[persoon 96]
[persoon 97]
[persoon 98]
[persoon 99]
[persoon 100]
[persoon 101]
[persoon 102]
[persoon 103]
[persoon 104]
[persoon 105]
[persoon 106]
[persoon 107]
[persoon 108]
[persoon 109]
[persoon 110]
[persoon 111]
[persoon 112]
[persoon 113]
[persoon 114]
[persoon 115]
[persoon 116]
[persoon 117]
[persoon 118]
[persoon 119]
[persoon 120]
[persoon 121]
[persoon 122]
[persoon 123]
[persoon 124]
[persoon 125]
[persoon 126]
[persoon 127]
[persoon 128]
[persoon 129]
[persoon 130]
[persoon 131]
[persoon 132]
[persoon 133]
[persoon 134]
[persoon 135]
[persoon 136]
[persoon 137]
[persoon 138]
[persoon 139]
[persoon 140]
[persoon 141]
[persoon 142]
[persoon 143]
[persoon 144]
[persoon 145]
[persoon 146]
[persoon 147]
[persoon 148]
[persoon 149]
[persoon 150]
[persoon 151]
[persoon 152]
[persoon 153]
[persoon 154]
[persoon 155]
[persoon 156]
[persoon 157]
[persoon 158]
[persoon 159]
[persoon 160]
[persoon 161]
[persoon 162]
[persoon 163]
[persoon 164]
[persoon 165]
[persoon 166]
[persoon 167]
[persoon 168]
[persoon 169]
[persoon 170]
[persoon 171]
[persoon 172]
[persoon 173]
[persoon 174]
[persoon 175]
[persoon 176]
[persoon 177]
[persoon 178]
[persoon 179]
[persoon 180]
[persoon 181]
[persoon 182]
[persoon 183]
[persoon 184]
[persoon 185]
[persoon 186]
[persoon 187]
[persoon 188]
[persoon 189]
[persoon 190]
[persoon 191]
[persoon 192]
[persoon 193]
[persoon 194]
[persoon 195]
[persoon 196]
[persoon 197]
[persoon 198]
[persoon 199]
[persoon 200]
[persoon 201]
[persoon 202]
[persoon 203]
[persoon 204]
[persoon 205]
[persoon 206]
[persoon 207]
[persoon 208]
[persoon 209]
[persoon 210]
[persoon 211]
[persoon 212]
[persoon 213]
[persoon 214]
[persoon 215]
[persoon 216]
[persoon 217]
[persoon 218]
[persoon 219]
[persoon 220]
[persoon 221]
[persoon 222]
[persoon 223]
[persoon 224]
[persoon 225]
[persoon 226]
[persoon 227]
[persoon 228]
[persoon 229]
[persoon 230]
[persoon 231]
[persoon 232]
[persoon 233]
[persoon 234]
[persoon 235]
[persoon 236]
[persoon 237]
[persoon 238]
[persoon 239]
[persoon 240]
[persoon 241]
[persoon 242]
[persoon 243]
[persoon 244]
[persoon 245]
[persoon 246]
[persoon 247]
[persoon 248]
[persoon 249]
[persoon 250]
[persoon 251]
[persoon 252]
[persoon 253]
[persoon 254]
[persoon 255]
[persoon 256]
[persoon 257]
[persoon 258]
[persoon 259]
[persoon 260]
[persoon 261]
[persoon 262]
[persoon 263]
[persoon 264]
[persoon 265]
[persoon 266]
[persoon 267]
[persoon 268]
[persoon 269]
[persoon 270]
[persoon 271]
[persoon 272]
[persoon 273]
[persoon 274]
[persoon 275]
[persoon 276]
[persoon 277]
[persoon 278]
[persoon 279]
[persoon 280]
[persoon 281]
[persoon 282]
[persoon 283]
[persoon 284]
[persoon 285]
[persoon 286]
[persoon 287]
[persoon 288]
[persoon 289]
[persoon 290]
[persoon 291]
[persoon 292]
[persoon 293]
[persoon 294]
[persoon 295]
[persoon 296]
[persoon 297]
[persoon 298]
[persoon 299]
[persoon 300]
[persoon 301]
[persoon 302]
[persoon 303]
[persoon 304]
[persoon 305]
[persoon 306]
[persoon 307]
[persoon 308]
[persoon 309]
[persoon 310]
[persoon 311]
[persoon 312]
[persoon 313]
(…)
(…)
(…)
[persoon 314]
[persoon 315]
[persoon 316]
[persoon 317]
[persoon 318]
en/of één of meer anderen
- wreed en/of onmenselijk hebben behandeld en/of
- ( meermalen) hun persoonlijke waardigheid hebben aangerand (en/of) (in het bijzonder) voornoemde personen vernederend en/of onterend heeft behandeld en/of
- tegen hen vonnissen hebben uitgesproken en/of tenuitvoer hebben gelegd zonder voorafgaande berechting door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmiskenbaar herkend en/of
- hen arbitrair van hun vrijheid hebben beroofd
welke wrede en/of onmenselijke behandeling en/of welke aanranding van de persoonlijke waardigheid en/of vernederende en/of onterende behandeling en/of welk uitspreken en/of ten uitvoerleggen van vonnissen en/of welke arbitraire vrijheidsberoving als voornoemd hierin bestond(en) dat
- tegen voornoemde perso(o)n(en) (gevangenis)straffen en/of andere maatregelen (zware arbeid) heeft/ hebben uitgevaardigd op of omstreeks 1 augustus 1978 tot en met 31 augustus 1978 en/of ten uitvoer heeft/ hebben gelegd en/of laten leggen zonder voorafgaande berechting door een (onafhankelijke) rechtbank en/of zonder dat zij een eerlijk proces hebben gekregen en/of (in het bijzonder) zonder dat zij zijn berecht door een onafhankelijke en onpartijdige instantie en/of zonder dat zij onverwijld op de hoogte zijn gesteld van de beschuldigingen tegen hen en/of zonder dat zij de nodige rechten en middelen tot een verdediging tot hun beschikking hadden en/of in strijd met het verbod op collectieve bestraffing en/of in strijd met het legaliteitsbeginsel en/of zonder dat sprake was van de onschuldpresumptie en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht om aanwezig te zijn bij de eigen berechting en/of zonder dat zij het recht hadden niet mee te werken aan de eigen veroordeling en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht op advies aangaande de juridische en andere beroepsmogelijkheden en aangaande de termijnen waarbinnen hiervan gebruik dient te worden gemaakt en/of
- genoemde perso(o)n(en) gevangen heeft/hebben gehouden met te veel mensen in te kleine ruimtes en/of in ruimtes waarin geen of nauwelijks daglicht binnenkwam en/of zonder dat zij in voldoende mate gebruik konden maken van sanitaire voorzieningen en/of terwijl het voedsel en/of drinkwater dat zij kregen slecht en/of vies en/of onvoldoende was en/of zij geen of ontoereikende medische verzorging kregen
welke misdrijven hij, verdachte,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 1978 tot en met 31 december 1978 te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans in Ethiopië,
door middel van giften, beloften, misbruik van gezag, geweld bedreiging, misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt, immers heeft hij (gebruikmakend van zijn positie als als vertegenwoordiger van de Ethiopische overheid (Derg) in de provincie Gojam
toen en daar
-opdracht gegeven om aan voornoemde perso(o)n(en) gevangenis)straffen en/of andere maatregelen (zware arbeid) op te leggen en/of ten uitvoer te leggen en/of
- de onmenselijke omstandigheden in de gevangenis(sen) te Debre Marcos en/of Metekel in stand gehouden
(art. 8 WOS (oud) jo. 47 Sr.)
en/of
4.3
toelaten
dat aan verdachte ondergeschikte personen (zoals hoofd(en) van de gevangenis(sen) te Debre Marcos en/of Metekel en/of politiebeambten en/of bewakers) en een of meer anderen, tezamen en in vereniging
op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 24 augustus 1978 tot en met 31 december 1981 te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans in Ethiopië,
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog hebben geschonden, terwijl
- die feiten zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben/heeft gehad en/of
- die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden dan wel geweldpleging tegen doden zieken of gewonden en/of
- die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of - van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan henzelf te duchten was en/of
- die feiten onmenselijke behandeling inhielden,
hierin bestaande dat zij toen en daar (telkens) in strijd met - het bepaalde in het "gemeenschappelijk” artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht en/of
- ( in het bijzonder) het internationaalgewoonterechtelijke verbod op arbitraire vrijheidsberoving
in verband met een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, personen die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of andere oorzaak, te weten
[persoon 82]
[persoon 83]
[persoon 84]
[persoon 85]
[persoon 86]
[persoon 87]
[persoon 88]
[persoon 89]
[persoon 90]
[persoon 91]
[persoon 92]
[persoon 93]
[persoon 94]
[persoon 95]
[persoon 96]
[persoon 97]
[persoon 98]
[persoon 99]
[persoon 100]
[persoon 101]
[persoon 102]
[persoon 103]
[persoon 104]
[persoon 105]
[persoon 106]
[persoon 107]
[persoon 108]
[persoon 109]
[persoon 110]
[persoon 111]
[persoon 112]
[persoon 113]
[persoon 114]
[persoon 115]
[persoon 116]
[persoon 117]
[persoon 118]
[persoon 119]
[persoon 120]
[persoon 121]
[persoon 122]
[persoon 123]
[persoon 124]
[persoon 125]
[persoon 126]
[persoon 127]
[persoon 128]
[persoon 129]
[persoon 130]
[persoon 131]
[persoon 132]
[persoon 133]
[persoon 134]
[persoon 135]
[persoon 136]
[persoon 137]
[persoon 138]
[persoon 139]
[persoon 140]
[persoon 141]
[persoon 142]
[persoon 143]
[persoon 144]
[persoon 145]
[persoon 146]
[persoon 147]
[persoon 148]
[persoon 149]
[persoon 150]
[persoon 151]
[persoon 152]
[persoon 153]
[persoon 154]
[persoon 155]
[persoon 156]
[persoon 157]
[persoon 158]
[persoon 159]
[persoon 160]
[persoon 161]
[persoon 162]
[persoon 163]
[persoon 164]
[persoon 165]
[persoon 166]
[persoon 167]
[persoon 168]
[persoon 169]
[persoon 170]
[persoon 171]
[persoon 172]
[persoon 173]
[persoon 174]
[persoon 175]
[persoon 176]
[persoon 177]
[persoon 178]
[persoon 179]
[persoon 180]
[persoon 181]
[persoon 182]
[persoon 183]
[persoon 184]
[persoon 185]
[persoon 186]
[persoon 187]
[persoon 188]
[persoon 189]
[persoon 190]
[persoon 191]
[persoon 192]
[persoon 193]
[persoon 194]
[persoon 195]
[persoon 196]
[persoon 197]
[persoon 198]
[persoon 199]
[persoon 200]
[persoon 201]
[persoon 202]
[persoon 203]
[persoon 204]
[persoon 205]
[persoon 206]
[persoon 207]
[persoon 208]
[persoon 209]
[persoon 210]
[persoon 211]
[persoon 212]
[persoon 213]
[persoon 214]
[persoon 215]
[persoon 216]
[persoon 217]
[persoon 218]
[persoon 219]
[persoon 220]
[persoon 221]
[persoon 222]
[persoon 223]
[persoon 224]
[persoon 225]
[persoon 226]
[persoon 227]
[persoon 228]
[persoon 229]
[persoon 230]
[persoon 231]
[persoon 232]
[persoon 233]
[persoon 234]
[persoon 235]
[persoon 236]
[persoon 237]
[persoon 238]
[persoon 239]
[persoon 240]
[persoon 241]
[persoon 242]
[persoon 243]
[persoon 244]
[persoon 245]
[persoon 246]
[persoon 247]
[persoon 248]
[persoon 249]
[persoon 250]
[persoon 251]
[persoon 252]
[persoon 253]
[persoon 254]
[persoon 255]
[persoon 256]
[persoon 257]
[persoon 258]
[persoon 259]
[persoon 260]
[persoon 261]
[persoon 262]
[persoon 263]
[persoon 264]
[persoon 265]
[persoon 266]
[persoon 267]
[persoon 268]
[persoon 269]
[persoon 270]
[persoon 271]
[persoon 272]
[persoon 273]
[persoon 274]
[persoon 275]
[persoon 276]
[persoon 277]
[persoon 278]
[persoon 279]
[persoon 280]
[persoon 281]
[persoon 282]
[persoon 283]
[persoon 284]
[persoon 285]
[persoon 286]
[persoon 287]
[persoon 288]
[persoon 289]
[persoon 290]
[persoon 291]
[persoon 292]
[persoon 293]
[persoon 294]
[persoon 295]
[persoon 296]
[persoon 297]
[persoon 298]
[persoon 299]
[persoon 300]
[persoon 301]
[persoon 302]
[persoon 303]
[persoon 304]
[persoon 305]
[persoon 306]
[persoon 307]
[persoon 308]
[persoon 309]
[persoon 310]
[persoon 311]
[persoon 312]
[persoon 313]
(…)
(…)
(…)
[persoon 314]
[persoon 315]
[persoon 316]
[persoon 317]
[persoon 318]
en/of één of meer anderen
- wreed en/of onmenselijk hebben behandeld en/of
- ( meermalen) hun persoonlijke waardigheid hebben aangerand (en/of) (in het bijzonder) voornoemde personen vernederend en/of onterend heeft behandeld en/of
- tegen hen vonnissen hebben uitgesproken en/of tenuitvoer hebben gelegd zonder voorafgaande berechting door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmiskenbaar erkend en/of
- hen arbitrair van hun vrijheid hebben beroofd
welke wrede en/of onmenselijke behandeling en/of welke aanranding van de persoonlijke waardigheid en/of vernederende en/of onterende behandeling en/of welk uitspreken en/of ten uitvoerleggen van vonnissen en/of welke arbitraire vrijheidsberoving als voornoemd hierin bestond(en) dat die ondergeschikten
- tegen voornoemde perso(o)n(en) (gevangenis)straffen en/of andere maatregelen (zware arbeid) heeft/ hebben uitgevaardigd op of omstreeks 24 augustus 1978 en/of ten uitvoer heeft/hebben gelegd en/of laten leggen zonder voorafgaande berechting door een (onafhankelijke) rechtbank en/of zonder dat zij een eerlijk proces hebben gekregen en/of (in het bijzonder) zonder dat zij zijn berecht door een onafhankelijke en onpartijdige instantie en/of zonder dat zij onverwijld op de hoogte zijn gesteld van de beschuldigingen tegen hen en/of zonder dat zij de nodige rechten en middelen tot een verdediging tot hun beschikking hadden en/of in strijd met het verbod op collectieve bestraffing en/of in strijd met het legaliteitsbeginsel en/of zonder dat sprake was van de onschuldpresumptie en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht om aanwezig te zijn bij de eigen berechting en/of zonder dat zij het recht hadden niet mee te werken aan de eigen veroordeling en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht op advies aangaande de juridische en andere beroepsmogelijkheden en aangaande de termijnen waarbinnen hiervan gebruik dient te worden gemaakt en/of
- genoemde perso(o)n(en) gevangen heeft/hebben gehouden met te veel mensen in te kleine ruimtes en/of in ruimtes waarin geen of nauwelijks daglicht binnenkwam en/of zonder dat zij in voldoende mate gebruik konden maken van sanitaire voorzieningen en/of terwijl het voedsel en/of drinkwater dat zij kregen slecht en/of vies en/of onvoldoende was en/of zij geen of ontoereikende medische verzorging kregen
wat verdachte, zijnde vertegenwoordiger van Ethiopische overheid (Derg) in de provincie Gojam ,op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van van 24 augustus 1978 tot en met 31 december 1978, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië
(telkens) opzettelijk heeft toegelaten en/of (in het bijzonder) geen en/of onvoldoende maatregelen heeft genomen om voornoemde misdrijven te voorkomen en/of te doen ophouden en/of te bestraffen
(art. 8 jo. 9 WOS (oud))
en/of
4.4
medeplichtigheid
dat hoofd(en) van de gevangenis(sen) te Debre Marcos en/of Metekel en/of politiebeambten en/of bewakers en/of een of meer anderen, tezamen en in vereniging
op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 augustus 1978 tot en met 31 december 1981, te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog hebben geschonden, terwijl
- die feiten zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben/heeft gehad en/of
- die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden dan wel geweldpleging tegen doden zieken of gewonden en/of
- die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan en/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of - van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan henzelf te duchten was en/of
- die feiten onmenselijke behandeling inhielden,
hierin bestaande dat zij toen en daar (telkens) in strijd met - het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht en/of
- ( in het bijzonder) het internationaalgewoonterechtelijke verbod op arbitraire vrijheidsberoving
in verband met een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, personen die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of personeel van strijdkrachten dat de wapens had neergelegd en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of andere oorzaak, te weten
[persoon 82]
[persoon 83]
[persoon 84]
[persoon 85]
[persoon 86]
[persoon 87]
[persoon 88]
[persoon 89]
[persoon 90]
[persoon 91]
[persoon 92]
[persoon 93]
[persoon 94]
[persoon 95]
[persoon 96]
[persoon 97]
[persoon 98]
[persoon 99]
[persoon 100]
[persoon 101]
[persoon 102]
[persoon 103]
[persoon 104]
[persoon 105]
[persoon 106]
[persoon 107]
[persoon 108]
[persoon 109]
[persoon 110]
[persoon 111]
[persoon 112]
[persoon 113]
[persoon 114]
[persoon 115]
[persoon 116]
[persoon 117]
[persoon 118]
[persoon 119]
[persoon 120]
[persoon 121]
[persoon 122]
[persoon 123]
[persoon 124]
[persoon 125]
[persoon 126]
[persoon 127]
[persoon 128]
[persoon 129]
[persoon 130]
[persoon 131]
[persoon 132]
[persoon 133]
[persoon 134]
[persoon 135]
[persoon 136]
[persoon 137]
[persoon 138]
[persoon 139]
[persoon 140]
[persoon 141]
[persoon 142]
[persoon 143]
[persoon 144]
[persoon 145]
[persoon 146]
[persoon 147]
[persoon 148]
[persoon 149]
[persoon 150]
[persoon 151]
[persoon 152]
[persoon 153]
[persoon 154]
[persoon 155]
[persoon 156]
[persoon 157]
[persoon 158]
[persoon 159]
[persoon 160]
[persoon 161]
[persoon 162]
[persoon 163]
[persoon 164]
[persoon 165]
[persoon 166]
[persoon 167]
[persoon 168]
[persoon 169]
[persoon 170]
[persoon 171]
[persoon 172]
[persoon 173]
[persoon 174]
[persoon 175]
[persoon 176]
[persoon 177]
[persoon 178]
[persoon 179]
[persoon 180]
[persoon 181]
[persoon 182]
[persoon 183]
[persoon 184]
[persoon 185]
[persoon 186]
[persoon 187]
[persoon 188]
[persoon 189]
[persoon 190]
[persoon 191]
[persoon 192]
[persoon 193]
[persoon 194]
[persoon 195]
[persoon 196]
[persoon 197]
[persoon 198]
[persoon 199]
[persoon 200]
[persoon 201]
[persoon 202]
[persoon 203]
[persoon 204]
[persoon 205]
[persoon 206]
[persoon 207]
[persoon 208]
[persoon 209]
[persoon 210]
[persoon 211]
[persoon 212]
[persoon 213]
[persoon 214]
[persoon 215]
[persoon 216]
[persoon 217]
[persoon 218]
[persoon 219]
[persoon 220]
[persoon 221]
[persoon 222]
[persoon 223]
[persoon 224]
[persoon 225]
[persoon 226]
[persoon 227]
[persoon 228]
[persoon 229]
[persoon 230]
[persoon 231]
[persoon 232]
[persoon 233]
[persoon 234]
[persoon 235]
[persoon 236]
[persoon 237]
[persoon 238]
[persoon 239]
[persoon 240]
[persoon 241]
[persoon 242]
[persoon 243]
[persoon 244]
[persoon 245]
[persoon 246]
[persoon 247]
[persoon 248]
[persoon 249]
[persoon 250]
[persoon 251]
[persoon 252]
[persoon 253]
[persoon 254]
[persoon 255]
[persoon 256]
[persoon 257]
[persoon 258]
[persoon 259]
[persoon 260]
[persoon 261]
[persoon 262]
[persoon 263]
[persoon 264]
[persoon 265]
[persoon 266]
[persoon 267]
[persoon 268]
[persoon 269]
[persoon 270]
[persoon 271]
[persoon 272]
[persoon 273]
[persoon 274]
[persoon 275]
[persoon 276]
[persoon 277]
[persoon 278]
[persoon 279]
[persoon 280]
[persoon 281]
[persoon 282]
[persoon 283]
[persoon 284]
[persoon 285]
[persoon 286]
[persoon 287]
[persoon 288]
[persoon 289]
[persoon 290]
[persoon 291]
[persoon 292]
[persoon 293]
[persoon 294]
[persoon 295]
[persoon 296]
[persoon 297]
[persoon 298]
[persoon 299]
[persoon 300]
[persoon 301]
[persoon 302]
[persoon 303]
[persoon 304]
[persoon 305]
[persoon 306]
[persoon 307]
[persoon 308]
[persoon 309]
[persoon 310]
[persoon 311]
[persoon 312]
[persoon 313]
(…)
(…)
(…)
[persoon 314]
[persoon 315]
[persoon 316]
[persoon 317]
[persoon 318]
en/of één of meer anderen
- wreed en/of onmenselijk hebben behandeld en/of
- ( meermalen) hun persoonlijke waardigheid hebben aangerand (en/of) (in het bijzonder) voornoemde personen vernederend en/of onterend heeft behandeld en/of
- tegen hen vonnissen heeft uitgesproken en/of tenuitvoer hebben gelegd zonder voorafgaande berechting door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmiskenbaar erkend en/of
- hen arbitrair van hun vrijheid hebben beroofd
welke wrede en/of onmenselijke behandeling en/of welke aanranding van de persoonlijke waardigheid en/of vernederende en/of onterende behandeling en/of welk uitspreken en/of ten uitvoerleggen van vonnissen en/of welke arbitraire vrijheidsberoving als voornoemd hierin bestond(en) dat zij
- tegen voornoemde perso(o)n(en) (gevangenis)straffen en/of andere maatregelen (zware arbeid) heeft/ hebben uitgevaardigd op of omstreeks 1 augustus 1978 tot en met 31 augustus 1978 en/of ten uitvoer heeft/ hebben gelegd en/of laten leggen zonder voorafgaande berechting door een (onafhankelijke) rechtbank en/of zonder dat zij een eerlijk proces hebben gekregen en/of (in het bijzonder) zonder dat zij zijn berecht door een onafhankelijke en onpartijdige instantie en/of zonder dat zij onverwijld op de hoogte zijn gesteld van de beschuldigingen tegen hen en/of zonder dat zij de nodige rechten en middelen tot een verdediging tot hun beschikking hadden en/of in strijd met het verbod op collectieve bestraffing en/of in strijd met het legaliteitsbeginsel en/of zonder dat sprake was van de onschuldpresumptie en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht om aanwezig te zijn bij de eigen berechting en/of zonder dat zij het recht hadden niet mee te werken aan de eigen veroordeling en/of zonder dat zij gebruik konden maken van het recht op advies aangaande de juridische en andere beroepsmogelijkheden en aangaande de termijnen waarbinnen hiervan gebruik dient te worden gemaakt en/of
- genoemde perso(o)n(en) gevangen heeft/hebben gehouden met te veel mensen in te kleine ruimtes en/of in ruimtes waarin geen of nauwelijks daglicht binnenkwam en/of zonder dat zij in voldoende mate gebruik konden maken van sanitaire voorzieningen en/of terwijl het voedsel en/of drinkwater dat zij kregen slecht en/of vies en/of onvoldoende was en/of zij geen of ontoereikende medische verzorging kregen
bij en/of tot het plegen van welke (vorenomschreven) misdrijven hij, verdachte en zijn mededaders tezamen en in vereniging
op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 augustus 1978 tot en met 31 december 1981 te Debre Marcos en/of Metekel, in de Provincie Gojam, althans op plaatsen in Ethiopië,
opzettelijk behulpzaam zijn geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen hebben verschaft,
door toen en daar opzettelijk
-voornoemde perso(o)n(en) ter beschikking heeft/ hebben gesteld aan hoofd(en) van de gevangenis(sen) te Debre Marcos en/of Metekel en/of politiebeambten en/of bewakers en een of meer anderen en/of
-de onmenselijke omstandigheden in de gevangenis(sen) te Debre Marcos en/of Metekel in stand heeft/hebben gehouden
(art. 8 WOS (oud) jo. 48 Sr.).
Bijlage 2
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste cumulatief/alternatief,
2 eerste cumulatief/alternatief, 3 eerste cumulatief/alternatief en 4 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
dat hij in de periode van 1 februari 1978 tot en met 31 juli 1978, te Debre Marcos, in de Provincie
Gojjam,
tezamen en in vereniging met anderen,
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden, terwijl
  • die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
  • die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen een bepaalde groep
  • die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of
  • van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan de verdachte te duchten was
  • die feiten onmenselijke behandeling inhielden,
hierin bestaande dat hij, verdachte, toen en daar (telkens) in strijd met
- het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht en/of
- ( in het bijzonder) het internationaalgewoonterechtelijke verbod op arbitraire vrijheidsberoving
in verband met een
(niet-internationaal
)gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, personen die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap, te weten
1. persoon 1]
2. [ persoon 2]
3. [ persoon 3]
4. [ persoon 4]
5. [ persoon 5]
6. [ persoon 6]
7. [ persoon 7]
8. [ persoon 8]
9. [ persoon 9]
10. [ persoon 10]
11. [ persoon 11]
12. [ persoon 12]
13. [ persoon 13]
14. [ persoon 14]
15. [ persoon 15]
16. [ persoon 16]
17. [ persoon 17]
18. [ persoon 18]
19. [ persoon 19]
20. [ persoon 20]
21. [ persoon 21]
22. [ persoon 22]
23. [ persoon 23]
24. [ persoon 24]
25. [ persoon 25]
26. [ persoon 26]
27. [ persoon 27]
28. [ persoon 28]
29. [ persoon 29]
30. [ persoon 30]
31. [ persoon 31]
32. [ persoon 32]
33. [ persoon 33]
34. [ persoon 34]
35. [ persoon 35]
36. [ persoon 36]
37. [ persoon 37]
38. [ persoon 38]
39. [ persoon 39]
40. [ persoon 40]
41. [ persoon 41]
42. [ persoon 42]
43. [ persoon 43]
44. [ persoon 44]
45. [ persoon 45]
46. [ persoon 46]
47. [ persoon 47]
48. [ persoon 48]
49. [ persoon 49]
50. [ persoon 50]
51. [ persoon 51]
52. [ persoon 52]
53. [ persoon 53]
54. [ persoon 54]
55. [ persoon 55]
56. [ persoon 56]
57. [ persoon 57]
58. [ persoon 58]
59. [ persoon 59]
60. [ persoon 60]
61. [ persoon 61]
62. [ persoon 62]
63. [ persoon 63]
64. [ persoon 64]
65. [ persoon 65]
66. [ persoon 66]
67. [ persoon 67]
68. [ persoon 68]
69. [ persoon 69]
70. [ persoon 70]
71. [ persoon 71]
72. [ persoon 72]
73. [ persoon 73]
74. [ persoon 74]
75. [ persoon 75]
76. [ persoon 76]
77. [ persoon 77]
78. [ persoon 78]
79. [ persoon 79]
80. [ persoon 80]
81. [ persoon 81]
82. [ persoon 82]
83. [ persoon 83]
84. [ persoon 84]
85. [ persoon 85]
86. [ persoon 86]
87. [ persoon 87]
88. [ persoon 88]
89. [ persoon 89]
90. [ persoon 90]
91. [ persoon 91]
92. [ persoon 92]
93. [ persoon 93]
94. [ persoon 94]
95. [ persoon 95]
96. [ persoon 96]
97. [ persoon 97]
98. [ persoon 98]
99. [ persoon 99]
100. [persoon 100]
101. [persoon 101]
102. [persoon 102]
103. [persoon 103]
104. [persoon 104]
105. [persoon 105]
106. [persoon 106]
107. [persoon 107]
108. [persoon 108]
109. [persoon 109]
110. [persoon 110]
111. [persoon 111]
112. [persoon 112]
113. [persoon 113]
114. [persoon 114]
115. [persoon 115]
116. [persoon 116]
117. [persoon 117]
118. [persoon 118]
119. [persoon 119]
120. [persoon 120]
121. [persoon 121]
122. [persoon 122]
123. [persoon 123]
124. [persoon 124]
125. [persoon 125]
126. [persoon 126]
127. [persoon 127]
128. [persoon 128]
129. [persoon 129]
130. [persoon 130]
131. [persoon 131]
132. [persoon 132]
133. [persoon 133]
134. [persoon 134]
135. [persoon 135]
136. [persoon 136]
137. [persoon 137]
138. [persoon 138]
139. [persoon 139]
140. [persoon 140]
141. [persoon 141]
142. [persoon 142]
143. [persoon 143]
144. [persoon 144]
145. [persoon 145]
146. [persoon 146]
147. [persoon 147]
148. [persoon 148]
149. [persoon 149]
150. [persoon 150]
151. [persoon 151]
152. [persoon 152]
153. [persoon 153]
154. [persoon 154]
155. [persoon 155]
156. [persoon 156]
157. [persoon 157]
158. [persoon 158]
159. [persoon 159]
160. [persoon 160]
161. [persoon 161]
162. [persoon 162]
163. [persoon 163]
164. [persoon 164]
165. [persoon 165]
166. [persoon 166]
167. [persoon 167]
168. [persoon 168]
169. [persoon 169]
170. [persoon 170]
171. [persoon 171]
172. [persoon 172]
173. [persoon 173]
174. [persoon 174]
175. [persoon 175]
176. [persoon 176]
177. [persoon 177]
178. [persoon 178]
179. [persoon 179]
180. [persoon 180]
181. [persoon 181]
182. [persoon 182]
183. [persoon 183]
184. [persoon 184]
185. [persoon 185]
186. [persoon 186]
187. [persoon 187]
188. [persoon 188]
189. [persoon 189]
190. [persoon 190]
191. [persoon 191]
192. [persoon 192]
193. [persoon 193]
194. [persoon 194]
195. [persoon 195]
196. [persoon 196]
197. [persoon 197]
198. [persoon 198]
199. [persoon 199]
200. [persoon 200]
201. [persoon 201]
202. [persoon 202]
203. [persoon 203]
204. [persoon 204]
205. [persoon 205]
206. [persoon 206]
207. [persoon 207]
208. [persoon 208]
209. [persoon 209]
210. [persoon 210]
211. [persoon 211]
212. [persoon 212]
213. [persoon 213]
214. [persoon 214]
215. [persoon 215]
216. [persoon 216]
217. [persoon 217]
218. [persoon 218]
219. [persoon 219]
220. [persoon 220]
221. [persoon 221]
222. [persoon 222]
223. [persoon 223]
224. [persoon 224]
225. [persoon 225]
226. [persoon 226]
227. [persoon 227]
228. [persoon 228]
229. [persoon 229]
230. [persoon 230]
231. [persoon 231]
232. [persoon 232]
233. [persoon 233]
234. [persoon 234]
235. [persoon 235]
236. [persoon 236]
237. [persoon 237]
238. [persoon 238]
239. [persoon 239]
240. [persoon 240]
241. [persoon 241]
242. [persoon 242]
243. [persoon 243]
244. [persoon 244]
245. [persoon 245]
246. [persoon 246]
247. [persoon 247]
248. [persoon 248]
249. [persoon 249]
250. [persoon 250]
251. [persoon 251]
252. [persoon 252]
253. [persoon 253]
254. [persoon 254]
255. [persoon 255]
256. [persoon 256]
257. [persoon 257]
258. [persoon 258]
259. [persoon 259]
260. [persoon 260]
261. [persoon 261]
262. [persoon 262]
263. [persoon 263]
264. [persoon 264]
265. [persoon 265]
266. [persoon 266]
267. [persoon 267]
268. [persoon 268]
269. [persoon 269]
270. [persoon 270]
271. [persoon 271]
272. [persoon 272]
273. [persoon 273]
274. [persoon 274]
275. [persoon 275]
276. [persoon 276]
277. [persoon 277]
278. [persoon 278]
279. [persoon 279]
280. [persoon 280]
281. [persoon 281]
282. [persoon 282]
283. [persoon 283]
284. [persoon 284]
285. [persoon 285]
286. [persoon 286]
287. [persoon 287]
288. [persoon 288]
289. [persoon 289]
290. [persoon 290]
291. [persoon 291]
292. [persoon 292]
293. [persoon 293]
294. [persoon 294]
295. [persoon 295]
296. [persoon 296]
297. [persoon 297]
298. [persoon 298]
299. [persoon 299]
300. [persoon 300]
301. [persoon 301]
302. [persoon 302]
303. [persoon 303]
304. [persoon 304]
305. [persoon 305]
306. [persoon 306]
307. [persoon 307]
308. [persoon 308]
309. [persoon 309]
310. [persoon 310]
311. [persoon 311]
312. [persoon 312]
313. [persoon 313]
315. [persoon 319]
316. [persoon 320]
317. [persoon 314]
321. [persoon 318]
- wreed en/of onmenselijk heeft behandeld en/of
- ( meermalen) hun persoonlijke waardigheid heeft aangerand (en/of) (in het bijzonder) voornoemde personen vernederend en/of onterend heeft behandeld en/of
- hen arbitrair van hun vrijheid heeft beroofd
welke wrede en/of onmenselijke behandeling en/of welke aanranding van de persoonlijke waardigheid en/of vernederende en/of onterende behandeling en/of welke arbitraire vrijheidsberoving als voornoemd hierin bestond dat hij, verdachte en/of een of meer mededader(s)
  • tegen voornoemde perso(o)n(en) (op exposurebijeenkomsten) vrijheidsbeperkende maatregelen heeft/ hebben uitgesproken en/of ten uitvoer heeft/ hebben gelegd en/of laten leggen zonder dat zij onverwijld op de hoogte zijn gesteld van de beschuldigingen tegen hen en/of zonder dat zij de nodige rechten en middelen tot een verdediging tot hun beschikking hadden en/of zonder dat zij het recht hadden niet mee te werken aan de eigen veroordeling en/of
  • hen heeft/hebben gearresteerd en/of naar een politie
  • genoemde perso(o)n(en) gevangen heeft/hebben gehouden met te veel mensen in te kleine ruimtes en/of in ruimtes waarin geen of nauwelijks daglicht binnenkwam en/of zonder dat zij in voldoende mate gebruik konden maken van sanitaire voorzieningen en/of terwijl het voedsel en/of drinkwater dat zij kregen onvoldoende was en/of zij geen of ontoereikende medische verzorging kregen.
2.
dat hij in de periode van 1 februari 1978 tot en met 1 september 1978, te Debre Marcos, in de Provincie
Gojjam,
tezamen en in vereniging met anderen,
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden, terwijl
- die feiten de dood en/of zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben gehad en/of
- die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden en/of
- die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen een bepaalde groep
van de bevolkingen/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of - van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan de verdachte te duchten was en/of
- die feiten onmenselijke behandeling inhielden,
hierin bestaande dat hij, verdachte, toen en daar (telkens) in strijd met
- het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht
in verband met een
(niet-internationaal
)gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, personen die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap,
te weten
2. [ persoon 321]
3. [ persoon 322]
4. [ persoon 313]
5. [ persoon 323]
6. [ persoon 324]
7. [ persoon 319]
en anderen
- ( meermalen) heeft gemarteld
welke marteling hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededaders met het oogmerk informatie en/of een bekentenis te verkrijgen en/of voornoemde personen te intimideren en/of voornoemde personen en/of één of meer derden te dwingen iets te doen
-meermalen voornoemde personen tegen (het) geslachtsde(e)l(en) en/of de (blote) voeten en/of hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of
-meermalen voeten en handen van voornoemde personen aan elkaar heeft/hebben vastgebonden en/of vervolgens heeft/hebben opgehesen en/of vervolgens met stokken, althans met een (hard) voorwerp tegen het gezicht en/of het lichaam
en/of tegen de blote voetenvan die voornoemde personen heeft/hebben geslagen
terwijl voornoemde personen zich in gevangenschap bevonden.
3.
dat hij in de periode van 14 augustus 1978 tot en met 17 augustus 1978, te Debre Marcos en Metekel, in de Provincie
Gojjam,
tezamen en in vereniging met anderen,
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden, terwijl
- die feiten de dood tengevolge hebben gehad en/of
- die feiten geweldpleging met verenigde krachten tegen personen inhielden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen een bepaalde groep
van de bevolkingen/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden
hierin bestaande dat hij, verdachte,
tezamen en in vereniging met anderen,toen en daar (telkens) in strijd met
- het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949
in verband met een niet-internationaal gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, tegen personen die (toen) niet rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap, te weten
1. persoon 4]
2. [ persoon 5]
3. [ persoon 6]
4. [ persoon 7]
5. [ persoon 8]
6. [ persoon 9]
7. [ persoon 10]
8. [ persoon 11]
9. [ persoon 12]
10. [ persoon 13]
11. [ persoon 14]
12. [ persoon 15]
13. [ persoon 16]
14. [ persoon 17]
15. [ persoon 18]
16. [ persoon 19]
17. [ persoon 20]
18. [ persoon 21]
19. [ persoon 22]
20. [ persoon 23]
21. [ persoon 24]
22. [ persoon 25]
23. [ persoon 26]
24. [ persoon 27]
25. [ persoon 28]
26. [ persoon 29]
27. [ persoon 30]
28. [ persoon 31]
29. [ persoon 32]
30. [ persoon 33]
31. [ persoon 34]
32. [ persoon 35]
33. [ persoon 36]
34. [ persoon 37]
35. [ persoon 38]
36. [ persoon 39]
37. [ persoon 40]
38. [ persoon 41]
39. [ persoon 42]
40. [ persoon 43]
41. [ persoon 44]
42. [ persoon 45]
43. [ persoon 46]
44. [ persoon 47]
45. [ persoon 48]
46. [ persoon 49]
47. [ persoon 50]
48. [ persoon 51]
49. [ persoon 52]
50. [ persoon 53]
51. [ persoon 54]
52. [ persoon 55]
53. [ persoon 56]
54. [ persoon 57]
55. [ persoon 58]
56. [ persoon 59]
57. [ persoon 60]
58. [ persoon 61]
59. [ persoon 62]
60. [ persoon 63]
61. [ persoon 64]
62. [ persoon 65]
63. [ persoon 66]
64. [ persoon 67]
65. [ persoon 68]
66. [ persoon 69]
67. [ persoon 70]
68. [ persoon 71]
69. [ persoon 72]
70. [ persoon 73]
71. [ persoon 74]
72. [ persoon 75]
73. [ persoon 76]
74. [ persoon 77]
75. [ persoon 78]
en anderen
- voornoemde personen heeft gedood
welk doden hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededaders
voornoemde personen hebben gewurgd en/of doen stikken met touwen en/of hebben begraven en/of andere geweldshandelingen op die voornoemde personen hebben toegepast/uitgeoefend
ten gevolge waarvan voornoemde personen zijn overleden.
4.
dat hij in de periode van 1 augustus 1978 tot en met
31 augustus 1978, te Debre Marcos, in de Provincie
Gojjam,
tezamen en in vereniging met anderen,
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden, terwijl
- die feiten inhielden het met verenigde krachten anderen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden en/of
- die feiten uitingen waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen een bepaalde groep
van de bevolkingen/of
- die feiten schendingen van gegeven beloften inhielden en/of - van die feiten de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen dan de verdachte te duchten was en/of
- die feiten onmenselijke behandeling inhielden,
hierin bestaande dat hij, verdachte, toen en daar (telkens) in strijd met
- het bepaalde in het "gemeenschappelijk" artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- het internationaal humanitair gewoonterecht en/of
- ( in het bijzonder) het internationaalgewoonterechtelijke verbod op arbitraire vrijheidsberoving
in verband met een niet-internationaal gewapend conflict op het grondgebied van Ethiopië, personen die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnamen, te weten burgers en/of zij die buiten gevecht waren gesteld door gevangenschap, te weten
[persoon 82]
[persoon 83]
[persoon 84]
[persoon 85]
[persoon 86]
[persoon 87]
[persoon 88]
[persoon 89]
[persoon 90]
[persoon 91]
[persoon 92]
[persoon 93]
[persoon 94]
[persoon 95]
[persoon 96]
[persoon 97]
[persoon 98]
[persoon 99]
[persoon 100]
[persoon 101]
[persoon 102]
[persoon 103]
[persoon 104]
[persoon 105]
[persoon 106]
[persoon 107]
[persoon 108]
[persoon 109]
[persoon 110]
[persoon 111]
[persoon 112]
[persoon 113]
[persoon 114]
[persoon 115]
[persoon 116]
[persoon 117]
[persoon 118]
[persoon 119]
[persoon 120]
[persoon 121]
[persoon 122]
[persoon 123]
[persoon 124]
[persoon 125]
[persoon 126]
[persoon 127]
[persoon 128]
[persoon 129]
[persoon 130]
[persoon 131]
[persoon 132]
[persoon 133]
[persoon 134]
[persoon 135]
[persoon 136]
[persoon 137]
[persoon 138]
[persoon 139]
[persoon 140]
[persoon 141]
[persoon 142]
[persoon 143]
[persoon 144]
[persoon 145]
[persoon 146]
[persoon 147]
[persoon 148]
[persoon 149]
[persoon 150]
[persoon 151]
[persoon 152]
[persoon 153]
[persoon 154]
[persoon 155]
[persoon 156]
[persoon 157]
[persoon 158]
[persoon 159]
[persoon 160]
[persoon 161]
[persoon 162]
[persoon 163]
[persoon 164]
[persoon 165]
[persoon 166]
[persoon 167]
[persoon 168]
[persoon 169]
[persoon 170]
[persoon 171]
[persoon 172]
[persoon 173]
[persoon 174]
[persoon 175]
[persoon 176]
[persoon 177]
[persoon 178]
[persoon 179]
[persoon 180]
[persoon 181]
[persoon 182]
[persoon 183]
[persoon 184]
[persoon 185]
[persoon 186]
[persoon 187]
[persoon 188]
[persoon 189]
[persoon 190]
[persoon 191]
[persoon 192]
[persoon 193]
[persoon 194]
[persoon 195]
[persoon 196]
[persoon 197]
[persoon 198]
[persoon 199]
[persoon 200]
[persoon 201]
[persoon 202]
[persoon 203]
[persoon 204]
[persoon 205]
[persoon 206]
[persoon 207]
[persoon 208]
[persoon 209]
[persoon 210]
[persoon 211]
[persoon 212]
[persoon 213]
[persoon 214]
[persoon 215]
[persoon 216]
[persoon 217]
[persoon 218]
[persoon 219]
[persoon 220]
[persoon 221]
[persoon 222]
[persoon 223]
[persoon 224]
[persoon 225]
[persoon 226]
[persoon 227]
[persoon 228]
[persoon 229]
[persoon 230]
[persoon 231]
[persoon 232]
[persoon 233]
[persoon 234]
[persoon 235]
[persoon 236]
[persoon 237]
[persoon 238]
[persoon 239]
[persoon 240]
[persoon 241]
[persoon 242]
[persoon 243]
[persoon 244]
[persoon 245]
[persoon 246]
[persoon 247]
[persoon 248]
[persoon 249]
[persoon 250]
[persoon 251]
[persoon 252]
[persoon 253]
[persoon 254]
[persoon 255]
[persoon 256]
[persoon 257]
[persoon 258]
[persoon 259]
[persoon 260]
[persoon 261]
[persoon 262]
[persoon 263]
[persoon 264]
[persoon 265]
[persoon 266]
[persoon 267]
[persoon 268]
[persoon 269]
[persoon 270]
[persoon 271]
[persoon 272]
[persoon 273]
[persoon 274]
[persoon 275]
[persoon 276]
[persoon 277]
[persoon 278]
[persoon 279]
[persoon 280]
[persoon 281]
[persoon 282]
[persoon 283]
[persoon 284]
[persoon 285]
[persoon 286]
[persoon 287]
[persoon 288]
[persoon 289]
[persoon 290]
[persoon 291]
[persoon 292]
[persoon 293]
[persoon 294]
[persoon 295]
[persoon 296]
[persoon 297]
[persoon 298]
[persoon 299]
[persoon 300]
[persoon 301]
[persoon 302]
[persoon 303]
[persoon 304]
[persoon 305]
[persoon 306]
[persoon 307]
[persoon 308]
[persoon 309]
[persoon 310]
[persoon 311]
[persoon 312]
[persoon 313]
(…)
(…)
(…)
[persoon 314]
[persoon 318]
en anderen
- wreed en/of onmenselijk heeft behandeld en/of
- ( meermalen) hun persoonlijke waardigheid heeft aangerand (en/of) (in het bijzonder) voornoemde personen vernederend en/of onterend heeft behandeld en/of
- tegen hen vonnissen heeft uitgesproken en ten uitvoer heeft gelegd zonder voorafgaande berechting door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmisbaar erkend en/of
- hen arbitrair van hun vrijheid heeft beroofd
welke wrede en/of onmenselijke behandeling en/of welke aanranding van de persoonlijke waardigheid en/of vernederende en/of onterende behandeling en/of welk uitspreken en ten uitvoerleggen van vonnissen en/of welke arbitraire vrijheidsberoving als voornoemd hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of een of meer mededader(s)
- tegen voornoemde personen (gevangenis)straffen en andere maatregelen (zware arbeid) heeft/ hebben uitgevaardigd op of omstreeks 1 augustus 1978 tot en met 31 augustus 1978 en/of ten uitvoer heeft/ hebben gelegd en/of laten leggen zonder voorafgaande berechting door een (onafhankelijke) rechtbank en/of zonder dat zij een eerlijk proces hebben gekregen en/of (in het bijzonder) zonder dat zij zijn berecht door een onafhankelijke en onpartijdige instantie en
- genoemde personen gevangen heeft/hebben gehouden met te veel mensen in te kleine ruimtes en/of in ruimtes waarin geen of nauwelijks daglicht binnenkwam en/of zonder dat zij in voldoende mate gebruik konden maken van sanitaire voorzieningen en/of terwijl het voedsel en/of drinkwater dat zij kregen onvoldoende was en/of zij geen of ontoereikende medische verzorging kregen.
Bijlage 3
Eindnoten

Voetnoten

1.Zie ook Hoge Raad in de zgn. Knesevic-beschikking van 11 november 1997,
2.Hoge Raad 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, rechtsoverweging 3.6.5.
3.Hoge Raad 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, rechtsoverweging 2.5.2 e.v.
4.Hoge Raad 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2059.
5.Zie o.a. gerechtshof ’s-Gravenhage 9 mei 2008, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA4676.
6.Bij Wet van 14 juni 1990 (Stb. 1990, 369), die in werking is getreden op 1 januari 1991 (Stb. 1990, 582) is de bedreiging met de doodstraf geschrapt. Bij Wet van 10 maart 1984 (Stb. 1984, 91, de Wet indeling geld- boetecategorieën) is in artikel 8 van de WOS aan het eerste, tweede en derde lid een bedreiging met een geldboete toegevoegd.
7.Zie ook Kamerstukken II 2001-2002, 28 337, nr. 3, p. 6 (MvT Wetsgeschiedenis van de WIM).
8.Kamerstukken II 1951-1952, 2258, nr. 3, p. 9. Zie ook Hoge Raad 8 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7418, par. 10.2.
9.P.A. Nollkaemper,
10.Zie ook Hof Den Haag 7 juli 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0686.
11.Zie o.a. Gerechtshof ’s-Gravenhage 7 november 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0686 (Joseph M.).
12.zie EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16 (Keskin/Nederland), § 42-43, en Hoge Raad 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:466.
13.Zie ook HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:466.
14.Een Deskundigenrapport betreffende forensisch schriftonderzoek, opgemaakt en ondertekend door W. de Jong d.d. 26 oktober 2018, p. 15.
15.Een Deskundigenrapport Vergelijkend handschriftonderzoek, opgemaakt en ondertekend door Ing. C. Verhulst d.d. 17 december 2018, p. 10.
16.Een Deskundigenbericht, opgemaakt en ondertekend door drs. P.L. Zevenbergen d.d. 22 februari 2019, p. 9.
17.De paginanummers waar in de voetnoten naar wordt verwezen hebben telkens betrekking op de paginanummers uit het procesdossier [naam verdachte], onderzoek Merens, tenzij anders is vermeld. Tenzij anders vermeld wordt bij gebruik voor het bewijs van processen—verhaal gedoeld op processen—verhaal in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering. De bewijsmiddelen dienen – met name wat tijd en plaats betreft - in onderling verband en samenhang te worden bezien. Als een boek of artikel in de voetnoot wordt genoemd, gaat het steeds om een geschrift in de zin van artikel 344, lid 1 sub 5 Sv. Voor zover geschriften zijn gebruikt, zijn deze slechts gebruikt in samenhang met de inhoud van andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit betrekking hebben. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
18.In deze zin ook: Kamerstukken II 2002-2003, 28 337, Nota naar aanleiding van het verslag, nr. 6, p. 7.
19.ICC, Prosecutor v. Bosco Ntaganda, N°ICC-01/04-02/06, Trial Chamber Judgement 8 juli 2019, paragraaf 701.
20.ICTY, Prosecutor v. Tadić a/k/a “Dule”, Appeals Chamber Decision, IT-94-1-AR72, 2 oktober 1995, paragraaf 70; ICTY, Prosecutor v. Limaj et al, Trial Chamber Judgement, IT-03-66-T, 30 november 2005, paragraaf 170.
21.ICTY, Prosecutor v. Haradinaj, Trial Chamber Judgement, IT-04-84-T, 3 april 2008, paragraaf 49.
22.ICC, Prosecutor v Bemba Gombo, ICC-01/05-01/08, Trial Chamber Judgement, 21 maart 2016, paragraaf 139 en 140.
23.ICTY, Prosecutor v. Haradinaj et al, Trial Chamber Judgement, IT-04-84-T, 3 april 2008, paragraaf 60.
24.ICTY, Prosecutor v. Kunarac et al., IT-96-23 en IT-96-23/1-A, Appeals Chamber Judgement, 12 juni 2002, paragraaf 57.
25.René Lefort,
26.Proces-verbaal Historische context, p. 2656.
27.Bahru Zewde,
28.Ibidem p. 253.
29.Geschrift, te weten bijlage 6 bij proces-verbaal van gewapend conflict en stuk bij geschrift militaire activiteiten van de EPRP, Kiflu Tadesse,
30.Bahru Zewde,
31.Chr. Clapham,
32.Ibidem, p. 60.
33.Proces-verbaal van gewapend conflict, p. 9 met als voetnoot een geschrift, als bijlage 6 bij dit proces-verbaal gevoegd, te weten het boek van Kiflu Tadesse,
34.Proces-verbaal van gewapend conflict, p. 8 met voetnoten 30 t/m 32.
35.Geschrift, te weten bijlage 6 bij proces-verbaal van gewapend conflict en stuk bij geschrift militaire activiteiten van de EPRP, Kiflu Tadesse,
36.Geschrift, te weten stuk bij geschrift militaire activiteiten van de EPRP, Ghelwdos Araia,
37.Geschrift, te weten bijlage 6 bij proces-verbaal van gewapend conflict en stuk bij geschrift militaire activiteiten van de EPRP, Kiflu Tadesse,
38.Ibidem, p. 148 t/m 151.
39.Ibidem, p. 196.
40.Ibidem, p. 148 t/m 151.
41.Geschrift, te weten bijlage 1 bij proces-verbaal gewapend conflict, Codeberichten Buitenlandse Zaken, (jaarrapport Ethiopië 1974-1977 van 17 mei 1978, pagina 30, en jaarrapport Ethiopië 1977-1978 van 26 maart 1980, pagina 79), ongenummerd.
42.Gebru Tareke.
43.Geschrift, te weten bijlage 6 bij proces-verbaal van gewapend conflict en stuk bij geschrift militaire activiteiten van de EPRP, Kiflu Tadesse,
44.Bahru Zewde,
45.Babile Tola,
46.Geschrift, te weten militaire activiteiten van de EPRP, p. 10.
47.Geschrift, te weten bijlage 6 bij proces-verbaal van gewapend conflict en stuk bij geschrift militaire activiteiten van de EPRP, Kiflu Tadesse,
48.Ibidem, p. 257.
49.Ibidem, p. 247.
50.Bahru Zewde,
51.Geschrift, te weten bijlage 2 bij proces-verbaal gewapend conflict Afrika Watch,
52.Ibidem, p. 102, 110.
53.Geschrift, te weten bijlage 1 bij proces-verbaal gewapend conflict, Codeberichten Buitenlandse Zaken (achter brief Nederlandse ambassadeur te Addis Abeba, nr. 156 1/385 van 27 juni 1977), ongenummerd.
54.Babile Tola,
55.Geschrift, te weten bijlage 6 bij proces-verbaal van gewapend conflict en stuk bij geschrift militaire activiteiten van de EPRP, Kiflu Tadesse,
56.Geschrift, te weten bijlage 1 bij proces-verbaal gewapend conflict, Codeberichten Buitenlandse Zaken (Jaarrapport Ethiopië 1974-1977), ongenummerd.
57.Jaarrapport Ethiopië 1974-1977 van de Nederlandse Ambassade in Addis Abeba met nr. 1027/312, dd. 17 mei 1978, p. 20 t/m 22.
58.Proces-verbaal van gewapend conflict, p. 8 en 9 met als voetnoot een geschrift, als bijlage 6 bij dit proces-verbaal gevoegd, te weten het boek van Kiflu Tadesse,
59.Bahru Zewde,
60.Geschrift, te weten bijlage 6 bij proces-verbaal van gewapend conflict en stuk bij geschrift militaire activiteiten van de EPRP, Kiflu Tadesse,
61.Ibidem, p. 382.
62.Ibidem, p. 420.
63.Ibidem, p. 419, 426, 431.
64.Proces-verbaa1 van militaire activiteiten van de EPRP, p. 4, 6, 10 en 18.
65.Geschrift, te weten bijlage 6 bij proces-verbaal van gewapend conflict en stuk bij geschrift militaire activiteiten van de EPRP, Kiflu Tadesse,
66.Ibidem, p. 154 t/m 156.
67.Geschrift, te weten bijlage 1 bij proces-verbaal gewapend conflict, Codeberichten Buitenlandse Zaken (ambtsbericht Nederlandse Ambassade in Addis Abeba nr. 702/166 van 21 maart 1977), ongenummerd.
68.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 30 oktober 2017, p. 19 proces-verbaal.
69.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 2 november 2017, p. 74 proces-verbaal.
70.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 31 oktober 2017.
71.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 2 november 2017, p. 73 proces-verbaal.
72.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2022.
73.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 260, idem verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting hoger beroep d.d. 5 april 2022.
74.Geschrift, te weten een kopie van een publicatie in
75.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 2 november 2017 en in hoger beroep d.d. 5 april 2022.
76.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 2 november 2017, proces-verbaal p. 61;
77.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 april 2022.
78.Geschrift, te weten bijlage 1 bij proces-verbaal gewapend conflict, Codeberichten Buitenlandse zaken, posttelegram van 14 november 1977 van de Nederlandse Ambassadeur in Addis Abeba aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken), ongenummerd.
79.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 333], p. 2455, p. 2457.
80.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 333], p. 2464 en proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 333] van de rechter-commissaris d.d. 19 oktober 2016, alinea 38.
81.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 333] van de rechter-commissaris, alinea 42 en 43.
82.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 333] van de rechter-commissaris d.d. 19 oktober 2016, alinea 12, 13, 21.
83.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 april 2022.
84.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris d.d. 14 en 16 september 2016 alinea 4, 43, 52; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335] van de rechter-commissaris d.d. 28 oktober 2016 alinea 9; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314] van de rechter-commissaris d.d. 27 oktober 2016 alinea 23, 35, 40 in combinatie met het geschrift op p. 1795, te weten de omrekentabel Ethiopische jaartelling naar Europese jaartelling.
85.Geschrift, te weten een List of collected documents, zie onder andere bijlage 4 (p. 44) en bijlage 10 (p. 225, 226).
86.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 278.
87.Geschrift, als bijlage 1 bij proces-verbaal bevindingen Ethiopian Herald 16 juni 1978 gevoegd, p. 1801.
88.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2043 en 2044; proces-verbaal van
89.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2118; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1995.
90.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2120; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1995; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2046.
91.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320], p. 2023; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320] van de rechter-commissaris, alinea 14 en 15; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2046; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2118; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1995; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 5.
92.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2046; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 8; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2119 en 2121; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335] van de rechter-commissaris, alinea 11; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1996 en 1997; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 9; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320], p. 2025.
93.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320], p. 2025; Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2056.
94.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320], p. 2025; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2047.
95.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p.2047; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1997; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320], p. 2025.
96.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320], p. 2025 en 2026.
97.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1997.
98.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2047; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2121; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1997.
99.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1997; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320] p. 2026; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 9.
100.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320] p. 2026; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 9 en 11.
101.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320] p. 2026, proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318], p. 2287.
102.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1997 en 1998; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 10.
103.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2047 en 2049; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 13 en 19; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1998; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 32; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2121 en 2123; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335] van de rechter-commissaris, alinea 11.
104.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] p. 2047; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1998.
105.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] p. 1998; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320], p. 2026; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2047; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2122.
106.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1998; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 13 t/m 15.
107.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2047.
108.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2047; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1998; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320], p. 2026.
109.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1924; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318], p. 2288.
110.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320] p. 2026;
111.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2123; Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313] van de rechter-commissaris, alinea 25.
112.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2124.
113.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2047 en 2048; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 10 en 11.
114.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2048 en 2049.
115.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2048; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2122 en 2123.
116.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 15; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2125.
117.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2050 en 2051.
118.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1924 t/m 1926; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2048 en 2049; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2124.
119.Proces-verbaal van bevindingen beeldmateriaal, p. 2699 en 2700; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318], p. 2288; proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 324], p. 1957-1958.
120.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2049; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320], p. 2027; proces-verbaal van bevindingen beeldmateriaal, p. 2706.
121.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1998; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 17.
122.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2124.
123.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1999; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2049; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320], p. 2027; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2124; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1926.
124.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 17; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1999; proces-verbaal van bevindingen beeldmateriaal, p. 2706.
125.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1925.
126.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 324], p. 1957 en 1958.
127.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1998.
128.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2051.
129.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2125.
130.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1999; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] p. 2051; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320], p. 2028.
131.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] p. 2051; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 17; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314], p. 2077 en 2078; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314] van de rechter-commissaris, alinea 31; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318], p. 2290; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 331] van de raadsheer-commissaris, alinea 10.
132.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] p. 2052; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1927; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314], p. 2078.
133.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1931.
134.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2052.
135.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314], p. 2077.
136.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313] van de rechter-commissaris, alinea 27 en 28; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2052.
137.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2052 en 2053; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 51; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2128.
138.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313] van de rechter-commissaris, alinea 27, proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 51.
139.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2052.
140.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313] van de rechter-commissaris, alinea 33.
141.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314], p. 2078.
142.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314] p. 2078; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318], p. 2290.
143.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318] van de rechter-commissaris, alinea 48 en 49.
144.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2052; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 38; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2128; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1927; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335] van de rechter-commissaris, alinea 22; geschrift, te weten bijlage I bij proces-verbaal van bevindingen vertaling van 41 pagina's Amhaarse tekst, vertaling van 41 pagina's Amhaarse tekst, p. 927 en 975; geschrift, te weten bijlage 21 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 382 t/m 389 van de nieuwe documenten.
145.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2052; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2128; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314], p. 2078; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 331] van de raadsheer-commissaris, alinea 7.
146.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2126; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314], p. 2079; geschrift, te weten bijlage 4 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 31 t/m 44 van de nieuwe documenten.
147.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2053; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1932; geschrift, te weten bijlage 4 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 45 t/m 52 van de nieuwe documenten.
148.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2053; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1928 en 1932; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313] van de rechter-commissaris, alinea 3; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318], p. 2291; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 331] van de raadsheer-commissaris, alinea 4.
149.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313] van de rechter-commissaris, alinea 3.
150.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2053.
151.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2055; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 41 en 42; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2126; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314], p. 2077 en 2078; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314] van de rechter-commissaris, alinea 35.
152.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1999; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318], p. 2293; geschrift, te weten bijlage 4 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 31 en 38 van de nieuwe documenten.
153.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1928; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314], p. 2079; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318], p. 2291; geschrift, te weten bijlage I bij proces-verbaal van bevindingen vertaling van 41 pagina's Amhaarse tekst, vertaling van 41 pagina's Amhaarse tekst, p. 927 en 975; geschrift, te weten bijlage 21 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 382 t/m 389 van de nieuwe documenten.
154.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 41; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2126; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1928 en 1929; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314], p. 2080; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318], p. 2292; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 331] van de raadsheer-commissaris, alinea 7.
155.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2054; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] rechter-commissaris, alinea 41; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2127; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1928; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314], p. 2079; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314] van de rechter-commissaris, alinea 26 t/m 28; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318] van de rechter-commissaris, alinea 22
156.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1929; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314], p. 2080 en 2081, in combinatie met geschrift, te weten bijlage 21 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 384 en 388 van de nieuwe documenten (persoon 44 op de lijst).
157.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2127; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] p. 2054; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318], p. 2292; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318] van de rechter-commissaris, alinea 22.
158.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 56.
159.Geschrift, te weten bijlage 1 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 1 t/m 8 van de nieuwe documenten.
160.Geschrift, te weten bijlage 21 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 382 en 386 van de nieuwe documenten; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 318], p. 2290.
161.Geschrift, te weten bijlage I bij proces-verbaal van bevindingen vertaling van 41 pagina's Amhaarse tekst, vertaling van 41 pagina's Amhaarse tekst, p. 927 en 975; geschrift, te weten bijlage 21 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 382 t/m 389 van de nieuwe documenten.
162.Geschrift, te weten bijlage 2 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 10 en 11 van de nieuwe documenten; geschrift, te weten bijlage 3 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 13 t/m 29 van de nieuwe documenten.
163.Geschrift, te weten bijlage I bij proces-verbaal van bevindingen vertaling van 41 pagina's Amhaarse tekst, vertaling van 41 pagina's Amhaarse tekst (schriftelijke berichtgeving van 16 augustus 1978 van [naam verdachte] aan de hoofdadministratie van de gevangenissen van Debre Marcos), p. 927 en 975.
164.Geschrift, te weten bijlage 2 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 10 en 11 van de nieuwe documenten; geschrift, te weten bijlage 3 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 18 en 29 van de nieuwe documenten; geschrift, te weten bijlage 5 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 55 en 57 van de nieuwe documenten.
165.Geschrift, te weten bijlage 3 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 18 en 29 van de nieuwe documenten.
166.Geschrift, te weten bijlage 4 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 31 t/m 52 van de nieuwe documenten.
167.Geschrift, te weten bijlage 21 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 385 en 389 van de nieuwe documenten.
168.Geschrift, te weten bijlage 16 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 313 t/m 316 van de nieuwe documenten.
169.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2055.
170.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2052; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 52.
171.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313] van de rechter-commissaris, alinea 32.
172.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] rechter-commissaris, alinea 52.
173.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2055; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313] van de rechter-commissaris, alinea 18.
174.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335] p. 2129; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314] van de rechter-commissaris, alinea 44.
175.International Committee of the Red Cross (ICRC),
176.International Committee of the Red Cross (ICRC),
177.International Committee of the Red Cross (ICRC),
178.Zie ook International Committee of the Red Cross (ICRC),
179.International Court of Justice, United States of America v. Iran (Case concerning United States diplomatic and consular staff in Teheran), 24 mei 1980, paragraaf 9l.
180.International Committee of the Red Cross (ICRC),
181.International Committee of the Red Cross (ICRC),
182.ICTY,
183.ICTR,
184.ICC Elements of Crimes, 2002, artikel 8(2)(c)(iv).
185.International Committee of the Red Cross (ICRC),
186.international Committee of the Red Cross (ICRC),
187.International Committee of the Red Cross (ICRC),
188.ICTY,
189.ICTY,
190.ICTY,
191.International Committee of the Red Cross ([CRC),
192.ICTY,
193.International Committee of the Red Cross (ICRC),
194.ICTY,
195.ICTY,
196.ICTY,
197.ICTY,
198.ICTY,
199.ICTY
200.ICTY,
201.ICTY, Prosecutor v. Delalić, IT-96-21-T, Trial Chamber Judgement, 16november 1998, paragraaf 1112-1119.
202.International Committee of the Red Cross (ICRC),
203.ICTY,
204.Ibidem, paragraaf 504.
205.ICTY
206.ICTY,
207.ICTY, Prosecutor v. Kvočka, IT-98-30/1-T, Trial Chamber Judgement, 2 november 2001, paragraaf 226.
208.Ibidem, paragraaf 173.
209.European Convention on Human Rights,
210.ICTY, Prosecutor v. Furundžija, IT-95-17/1-T, Trial Chamber Judgment, 10 december 1998, paragraaf 162.
211.ICTY,
212.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2043 t/m 2045; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2115.
213.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2045 en 2046; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 25; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2117 en 2118; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335] van de rechter-commissaris, alinea 5 en 6 en 24 t/m 26; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1993 t/m 1996; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 5 en 7.
214.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2045; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 8.
215.proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 10 en 11.
216.Geschrift, te weten bijlage I bij proces-verbaal van bevindingen vertaling van pagina's met handgeschreven Amhaarse tekst, Ethiopisch vonnis 921/89 tegen [naam verdachte], p. 608.
217.Geschrift, te weten bijlage 10 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, inhoudende een vertaling van een brieven d.d. 7 en 8 april 1978 van de verdachte en bijlage, p. 223 tot en met 226 van de nieuwe documenten.
218.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1997; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 10 en 11.
219.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2047 en 2048; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 13; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335], p. 2123; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 335] van de rechter-commissaris, alinea 11.
220.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1998; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319] van de rechter-commissaris, alinea 13; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320], p. 2027; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320] van de rechter-commissaris, alinea 35; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 25.
221.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 319], p. 1999; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 320], p. 2027.
222.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2051; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314], p. 2075 en 2076.
223.Zie in dit verband geschrift, te weten bijlage 6 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 59 en 123 van de nieuwe documenten, en geschrift, te weten bijlage 9 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 212 en 218 van de nieuwe documenten.
224.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334], p. 2053; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 334] van de rechter-commissaris, alinea 20 en 21; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 313], p. 1928; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314], p. 2078 in samenhang met proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 314] van de rechter-commissaris alinea 23 en 24.
225.Geschrift, te weten een kopie van een publicatie in
226.Proces-verbaal van verhoor getuige Yoseph Kiros Gezahegn van de rechter-commissaris, alinea 14 en 29; geschrift, te weten bijlage 4 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 31 t/m 52 van de nieuwe documenten.
227.Geschriften, te weten bijlage 1 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 1 t/m 8 van de nieuwe documenten; bijlage 2 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 10 en 11 van de nieuwe documenten; bijlage 3 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 13 t/m 29 van de nieuwe documenten; bijlage 5 van de in hoger beroep gevoegde nieuwe documenten uit Ethiopië, p. 54 en 56 van de nieuwe documenten.
228.Zie art. 7, derde lid van het Statuut van het Joegoslavië-tribunaal en art. 6, derde lid van het Statuut van het Rwanda-tribunaal.
229.O.a. ICTY 30 juni 2006 (Prosecutor v. Oric), IT-03-68-T
230.Hoge Raad 8 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR6598.
231.
232.Zie Bevers in
233.ICTY,
234.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 april 2022.
235.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, p. 29 en 30; proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 2330 en bijlage 1 bij een proces-verbaal van getuigenverhoor [persoon 347], te weten een uitdraai van een tapgesprek d.d. 26 februari 2015 22:49 uur, p. 2368.
236.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 april 2022 in samenhang met verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 april 2022.
237.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 31 oktober 2017.
238.Zie ICTY
239.ICTY,
240.HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185.
241.Nederlands Juristenblad 8 april 2022, digitaal vindbaar op https://www.njb.nl/nieuws/vragen-ehrm-aan-nederland-over-levenslang/ en zaken vindbaar op https://hudoc.echr.coe.int/
242.Wet van 11 april 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen, Staatsblad 218, 132.