ECLI:NL:GHDHA:2022:734

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
200.286.733/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoeken in civiele procedure niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 mei 2022 uitspraak gedaan over wrakingsverzoeken van een verzoeker in een civiele procedure. De verzoeker had eerder, op 31 januari 2022, een voorwaardelijk verzoek tot wraking ingediend van de rechters E.M. Dousma-Valk, B.J. Lenselink en J. van de Klashorst, naar aanleiding van een mondelinge behandeling in de hoofdzaak. Op 29 maart 2022 had het hof in de hoofdzaak arrest gewezen, waarin het verzoek tot het horen van getuigen, het benoemen van deskundigen en het stellen van prejudiciële vragen was afgewezen. De verzoeker heeft op 18 april 2022 een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend, dat door de wrakingskamer is ontvangen op 19 april 2022.

De wrakingskamer heeft de verzoeken beoordeeld en geconcludeerd dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoeken. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeken niet tijdig waren ingediend en dat de afwijzing van de verzoeken tot het horen van getuigen en het benoemen van deskundigen geen grond voor wraking kan zijn. De beslissing van het hof om geen getuigen te horen of deskundigen te benoemen is een rechterlijke beslissing die niet kan worden aangevochten door middel van een wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft ook overwogen dat de verzoeker in zijn verzoeken geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de onpartijdigheid van de rechters in gevaar zouden kunnen brengen.

De beslissing van het hof is gegeven door de meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken. De verzoeker is in zijn verzoeken tot wraking niet-ontvankelijk verklaard, en een afschrift van de beslissing is toegezonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 200.286.733/02
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 6 mei 2022
inzake de verzoeken tot wraking, als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de hoofdzaak met rolnummer 200.286.733/01 van:

[verzoeker] ,

wonende te Zwijndrecht,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] .

Het geding

1.1.
Het hof heeft op 29 maart 2022 arrest gewezen in een procedure aanhangig tussen [verzoeker] als appellant en de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en Adriana Troost als verweerders. Op 31 januari 2022 is in die procedure een mondelinge behandeling gehouden. [verzoeker] heeft blijkens het proces-verbaal van die zitting een voorwaardelijk verzoek tot wraking gedaan van mrs. E.M. Dousma-Valk, voorzitter, B.J. Lenselink en J. van de Klashorst, leden. Voorts heeft [verzoeker] (zonder tussenkomst van een advocaat) op 18 april 2022 een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend, welk verzoek door de wrakingskamer van het hof (hierna: de wrakingskamer) is ontvangen op 19 april 2022.
1.2.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de zitting van 31 januari 2022,
- het arrest in de hoofdzaak van 29 maart 2022,
- het e-mailbericht van [verzoeker] van 18 april 2022, 21:11 uur,
- het e-mailbericht van de coördinator van de wrakingskamer aan [verzoeker] van 25 april 2022, 13:38 uur,
- het e-mailbericht van [verzoeker] aan de coördinator van de wrakingskamer van 26 april 2022, 09:40 uur,
- het e-mailbericht van de coördinator van de wrakingskamer aan [verzoeker] van 26 april 2022, 14:39 uur,
- het e-mailbericht van [verzoeker] aan de coördinator van de wrakingskamer van 26 april 2022, 14:47 uur,
- het e-mailbericht van [verzoeker] aan de coördinator van de wrakingskamer van 26 april 2022, 19:33 uur,
- het e-mailbericht van [verzoeker] aan de coördinator van de wrakingskamer van 26 april 2022, 19:36 uur,
- het e-mailbericht van [verzoeker] aan de coördinator van de wrakingskamer van 27 april 2022, 21:56 uur.
1.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 31 januari 2022 heeft [verzoeker] ter zitting, voor zover van belang, naar voren gebracht:

Ik wil het hebben over de volgorde. Ik snap niet waarom we vandaag een pleidooi doen. Ik wil niet dat u een pleidooi erdoor heen ramt. Het is de bedoeling dat dit een mondelinge behandeling is over de voorvragen. Ik wil eerst getuigen horen en deskundigen benoemen. Ook wil ik prejudiciële vragen stellen. Ik heb nu niet alle dossiers bij mij. Ik wens eerst een tussenbeslissing. Daarover wil ik vandaag iets zeggen. Voordat we de rest bespreken, wil ik het vandaag hebben over waarom ik getuigen wil horen en waarom er deskundigen gehoord moeten worden en prejudiciële vragen gesteld moeten worden. Als u dat niet doet, dan wraak ik u. Als die wraking niet succesvol is, dan oordeelt uzelf of ik dwing dat af via een andere procedure. Ik ben niet zo fan van u, want ik zie mijn dochter niet meer. U weet dit allemaal al. Ik vertrouw het hof Den Haag niet meer. Ik wil een mondelinge behandeling, ik wil de zaakvoortgang bespreken. Ik wil vandaag niet ingaan op de feiten. Ik wil later pas een pleidooi.
(…)
Kijk ik snap nog als u het niet nodig vindt om alle getuigen te horen en over het aantal deskundigen en de formulering van de prejudiciële vragen kunnen we het nog hebben. Maar als u al mijn verzoeken gaat afschieten, dan vind ik dat u deze zaak niet moet doen. Recht met een eerlijk proces. Dat is de hartslag van het gehele rechtssysteem. Dus als u alles af gaat schieten, dan moet ik u verwijzen naar de wrakingskamer. Als ik nul uit drie krijg, dan wraak ik u. De Hoge Raad heeft het systeem van voorwaardelijke wraking erkend. Als u aan de slag gaat, wat u zegt, dan kunnen we dat voorwaardelijk wrakingsverzoek parkeren. U ramt er veel te veel doorheen in dit land.
Verder is in het proces-verbaal van de zitting van 31 januari 2022 het volgende opgenomen:

De voorzitter
Ik vat dit samen. U waakt ons alle drie (met vragende blik – de heer [verzoeker] knikt) als wij uw drie verzoeken allemaal afwijzen, dat wil zeggen als wij géén getuigen zullen horen en geen deskundigen zullen benoemen en geen aanleiding zullen zien om prejudiciële vragen te stellen. Of die voorwaarde – afwijzing van alle verzoeken – vervuld zal gaan worden kan pas duidelijk worden bij de beraadslaging over en de uiteindelijke beslissing op uw verzoeken. Het kan dus een tussenarrest of een eindarrest worden, dat staat nu nog niet vast. We kunnen dus hoe dan ook datum bepalen. Dat wordt 29 maart 2022.
1.2.2.
In het arrest van 29 maart 2022 is, voor zover van belang, overwogen:

Voorwaardelijk wrakingsverzoek
6.35
Het feit dat het hof geen aanleiding ziet tot het horen van getuigen, het benoemen van een deskundige of het stellen van prejudiciële vragen betekent dat de voorwaarde voor het voorwaardelijke wrakingsverzoek is vervuld. Het hof ziet echter geen reden om het wrakingsverzoek in handen te stellen van de wrakingskamer, omdat een wrakingsverzoek niet afhankelijk kan worden gesteld van de inhoud van een door de rechter nog te nemen beslissing13.
13 Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:155.
1.2.3.
In het e-mailbericht van 18 april 2022 laat [verzoeker] weten dat hij mrs. E.M. Dousma-Valk, B.J. Lenselink en J. van de Klashorst wraakt. In het e-mailbericht van de coördinator van de wrakingskamer aan [verzoeker] van 25 april 2022, 13:38 uur, is [verzoeker] meegedeeld dat het wrakingsverzoek zal worden behandeld door mrs. Zandhuis, Visser en Reijngoud. In het e-mailbericht van 26 april 2022, 09:40 uur heeft [verzoeker] laten weten niet akkoord te zijn met deelname van mr. Reijngoud aan de wrakingskamer. Daarop is in het e-mailbericht van 14:39 uur aan [verzoeker] bericht dat de wrakingskamer het bericht van [verzoeker] op dit punt opvat als verzoek tot verschoning van mr. Reijngoud en dat mr. Reijngoud tot verschoning geen aanleiding ziet. [verzoeker] heeft in zijn e-mailbericht van 14:47 uur vervolgens mr. Reijngoud gewraakt op de grond dat zij eerder in 2015 als raadsheer betrokken was bij een gerechtelijke procedure over een omgangskwestie waarbij [verzoeker] partij was. De e-mailberichten van 19:33 uur en 19:36 uur borduren voort op dat van 14:47 uur. In het e-mailbericht van 27 april 2022 21:56 uur voert [verzoeker] aan dat mr. Reijngoud in het verleden bij drie procedures ten aanzien van zijn kinderen betrokken is geweest en éénmaal succesvol door hem is gewraakt.
1.3.
De wrakingskamer heeft de stukken beoordeeld en besloten uitspraak te doen zonder behandeling van de wrakingsverzoeken van 31 januari 2022 en 18 april 2022 ter zitting.
Vooraf
2.1.
Over het verzoek tot wraking van mr. I. Reijngoud wordt het volgende overwogen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 39, lid 4, Rv kan de wrakingskamer in geval van misbruik bepalen dat een volgend verzoek niet in handeling wordt genomen. Artikel 9.1, onderdeel i aanhef en laatste alinea van het Wrakingsprotocol is daarmee in overeenstemming en maakt het mogelijk dat de wrakingskamer een wrakingsverzoek buiten behandeling laat indien dat verzoek evident misbruik van recht oplevert. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een redelijke wetsuitleg meebrengt ingeval sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken waarbij eerst de zittingsrechter en vervolgens de wrakingskamer wordt gewraakt, dat, in geval van evident misbruik van recht, de wrakingskamer het verzoek tot wraking van een of meer van haar leden buiten behandeling kan laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018: 1770, r.o. 4.7). Dat geval doet zich hier voor. Het wrakingsverzoek van 26 april 2022 volgt op wrakingsverzoeken in de hoofdzaak van 31 januari 2022 en 19 april 2022. De enkele omstandigheid dat een verzoeker eerder met een rechter te maken heeft gehad in een gerechtelijke procedure, kan naar objectieve maatstaven gemeten niet worden verstaan als blijk van vooringenomenheid. De stelling dat mr. Reijngoud éénmaal eerder door [verzoeker] is gewraakt, mist feitelijke grondslag. Het wrakingsverzoek waarnaar [verzoeker] verwijst, heeft betrekking op een andere raadsheer (de voorzitter van de zetel) en bovendien is dat verzoek door de wrakingskamer afgewezen. Zie de uitspraak van het hof van 25 juni 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2026. Ook de stelling dat een procedure ‘vanwege haar uitspraak’ is verwezen naar een ander hof, mist feitelijke grondslag. Mr. Reijngoud heeft de zaak met nummer 200.140.989/03 immers niet (ter zitting) behandeld en is door een andere zittingscombinatie verwezen naar Gerechtshof Amsterdam teneinde iedere schijn van vooringenomenheid en betrokkenheid van
dit hofbij die zaak te vermijden. Het verzoek van 26 april 2022 kan dan ook in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. De wrakingskamer laat daarom het wrakingsverzoek van 26 april 2022 buiten beschouwing.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek van 31 januari 2022
2.2.
Bij eindarrest van 29 maart 2022 is in de hoofdzaak besloten niet over te gaan tot het horen van getuigen, het benoemen van een deskundige of het stellen van prejudiciële vragen. Dat betekent dat de voorwaarden waaronder het ter zitting van 31 januari 2022 gedane wrakingsverzoek is ingesteld, is vervuld. [verzoeker] zal in dit verzoek tot wraking niet-ontvankelijk worden verklaard. De beslissingen om niet over te gaan tot het horen van getuigen, het benoemen van een deskundige of het stellen van prejudiciële vragen zijn rechterlijke beslissingen. Een rechterlijke beslissing als zodanig kan geen grond vormen voor wraking. Dat geldt zowel voor beslissingen in de hoofdzaak als voor daarmee verband houdende beslissingen van andere aard. Een wrakingsverzoek kan daarom niet met succes worden gedaan op de grond dat een door die rechter nog te nemen beslissing een bepaalde inhoud heeft (HR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:155, r.o. 3.3). Hieruit volgt dat de afwijzing door het hof van de verzoeken van [verzoeker] tot het horen van getuigen, het benoemen van deskundigen en het stellen van prejudiciële vragen, ook niet voorwaardelijk, een grond voor wraking kan zijn. Bovendien staat tegen het eindarrest van het hof nog het rechtsmiddel van cassatie open.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek van 18 april 2022
2.3.
Volgens artikel 36 Rv kan een rechter die een zaak behandelt, op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Artikel 37 Rv bepaalt:
1. Het verzoek dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden;
2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van een zitting kan het ook mondeling geschieden;
3. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen;
(…).
2.4.
Totdat einduitspraak is gedaan, kan een verzoek tot wraking van de zittingsrechters worden gedaan (HR 13 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9926, r.o. 2.3.1). [verzoeker] heeft op 18 april 2022 een schriftelijk verzoek tot wraking van de genoemde raadsheren gedaan. Dat is bijna één maand nadat het eindarrest in het openbaar is uitgesproken. Dit betekent dat het (schriftelijke) wrakingsverzoek van 18 april 2022 te laat is gedaan. [verzoeker] zal daarom ook in dit verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

De beslissing

Het hof:
  • verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in de verzoeken tot wraking van 31 januari 2022 en 18 april 2022; en
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan [verzoeker] , aan de raadsheren tegen wie de wrakingsverzoeken zich richtten en aan de overige betrokkenen in de hoofdzaak.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, W.M.G. Visser en I. Reijngoud en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2022, in aanwezigheid van de griffier.