Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaar voldoening op aangifte tweede kwartaal 2019 (SGR 20/4044)
10. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte over het tweede kwartaal van 2019 ontvankelijk is.
11. Op 5 juli 2019 heeft eiseres over het tweede kwartaal van 2019 op aangifte omzetbelasting voldaan. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De bezwaartermijn van zes weken is op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gaan lopen op de dag na die van de voldoening op aangifte en is daarom op 16 augustus 2019 geëindigd. Het bezwaarschrift is op 23 augustus 2019 door verweerder ontvangen en is dus te laat ingediend.
12. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene niet is toe te rekenen. Dan blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van artikel 6:11 van de Awb als gevolg van die te late indiening achterwege.
13. Eiseres heeft ter zitting als reden voor de termijnoverschrijding gegeven dat de vennoten voor haar zomerprogramma in het buitenland op tournee waren. Eiseres heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijding haar niet is toe te rekenen. Niet gebleken is dat eiseres in de onmogelijkheid verkeerde om tijdig een bezwaarschrift in te (laten) dienen. Eiseres had, zo nodig, iemand kunnen verzoeken namens haar tijdig een bezwaarschrift in te dienen desnoods op nader aan te vullen gronden. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan een niet-ontvankelijkverklaring.
14. Gelet op het vorenstaande had verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard, is het beroep met zaaknummer SGR 20/4044 gegrond en dient de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd. Gelet op artikel 8:41a van de Awb zal de rechtbank zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren.
15. Op grond van artikel 98 van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de Btw-richtlijn) is het de lidstaten toegestaan een verlaagd tarief toe te passen op de in bijlage III bij de Btw-richtlijn vermelde categorieën goederen en diensten. Bijlage III vermeldt onder 7. “het verlenen van toegang tot shows, schouwburgen, circussen, kermissen, amusementsparken, concerten, musea, dierentuinen, bioscopen, tentoonstellingen en soortgelijke culturele evenementen en voorzieningen”. Bijlage III vermeldt onder 9. “diensten door en auteursrechten voor schrijvers, componisten en uitvoerende kunstenaars”.
16. Op grond van post.b.14.d zijn aan het verlaagde tarief onderworpen de prestaties bestaande in het verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen, daaronder begrepen opera’s, operettes, dansen, pantomimes, revues, musicals en cabarets, alsmede lezingen, met uitzondering van peepshows en andere optredens die primair zijn gericht op erotisch vermaak.
17. In het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 22 december 2017, nr. 2017-16288 (Omzetbelasting. Toelichting Tabel I), Staatscourant 2017, 72177 (het Besluit) is met betrekking tot post b.14.d onder meer het volgende opgenomen:
“(…)Het verlenen van toegang tot een ‘show’ waarbij het geheel van het aangebodene wordt ervaren als cultureel amusement/vermaak valt onder de post. Het aangebodene kan dan als het geheel onderdeel uitmakend van de show bijvoorbeeld bestaan in het optreden van een band, een lezing, interviews met gasten over culturele onderwerpen, presentatie van een culturele agenda enz.”.
18. Op grond van post b.17, zijn eveneens aan het verlaagde tarief onderworpen de prestaties bestaande uit het optreden door uitvoerende kunstenaars.
19. In het Besluit is met betrekking tot post b.17 onder meer het volgende opgenomen:
“Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een optreden door een uitvoerende kunstenaar is bepalend of een artistieke prestatie wordt verricht.
De post is ook van toepassing op uitvoerende kunstenaars die hun diensten door middel van een rechtspersoon verlenen.
De post is in ieder geval van toepassing op optredens door kunstenaars die uitvoeringen zijn als bedoeld in post b.14, onderdeel d. Het gaat daarbij om muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen, daaronder begrepen opera’s, operettes, dansen, pantomimes, revues, musicals en cabarets. De toepassing van de post is echter niet beperkt tot dergelijke uitvoeringen. Ook de publieksoptredens van andere uitvoerende kunstenaars zoals komieken, goochelaars en buiksprekers vallen onder de post.(…)”.
20. De bewijslast dat het verlaagde tarief van toepassing is, rust op eiseres.
21. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de groepssatsangs als muziek- dan wel toneeluitvoeringen kunnen worden aangemerkt. Uit de wijze waarop eiseres zich via haar website aan het publiek presenteert, volgt dat niet. Daaruit kan slechts worden afgeleid dat eiseres zich richt op de bewustwording, ontspanning en vorming van de deelnemers aan haar bijeenkomsten en het bewerkstelligen van een spirituele ervaring. Dat de groepssatsangs muzikaal worden omlijst, is onvoldoende om aan de groepssatsangs de kwalificatie van een muziek- dan wel een toneeluitvoering te geven.
22. Eiseres heeft ook voor wat betreft de Vipassana retraites niet aannemelijk gemaakt dat deze retraites als muziek- dan wel toneeluitvoeringen kunnen worden aangemerkt. Uit de website van eiseres kan worden opgemaakt dat de Vipassana retraites in stilte plaatsvinden en dat de dagelijkse sessies worden afgewisseld met loopmeditaties. Er worden geen activiteiten vermeld waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een muziek- dan wel toneelvoorstelling. De stelling van eiseres ter zitting dat de opbouw van de Vipassana retraites, ondanks de meerdere stilte elementen, vergelijkbaar zouden zijn met die van de groepssatsangs en de retraites uit meerdere voorstellingen zouden bestaan, kan aan voormeld oordeel niet afdoen, nu de groepssatsangs, zoals hiervoor is overwogen, evenmin als muziek- dan wel toneeluitvoeringen kunnen worden aangemerkt.
23. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat [A] zowel bij de groepssatsangs als bij de Vipassana retraites als uitvoerend kunstenaar optreedt. Uit de website van eiseres kan niet worden opgemaakt dat [A] , zoals hij ter zitting heeft gesteld, als cabaretier of als performance kunstenaar bij de groepssatsangs en de Vipassana retraites optreedt. Eiseres heeft haar stelling dat [A] als uitvoerend kunstenaar optreedt slechts onderbouwd met algemene betogen over kunstvormen en de veronderstelde meditatieve werking van diverse kunstuitingen. Dit zegt niets over het daadwerkelijk handelen van [A] tijdens de groepssatsangs en de Vipassana retraites. Eiseres heeft geen concrete informatie verstrekt over wat er daadwerkelijk gebeurt op de bijeenkomsten, anders dan uit de website van eiseres kan worden afgeleid. Eiseres heeft geen bescheiden, zoals advertenties, posters, recensies of programmaboekjes, overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een optreden van een uitvoerend kunstenaar.
24. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het verlaagde tarief bij de groepssatsangs en de Vipassanna retraites van toepassing is. De beroepen dienen daarom voor het overige ongegrond te worden verklaard.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep met zaaknummer SGR 20/4044 redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank gaat uit van een wegingsfactor 0,5 omdat het beroep uitsluitend gegrond is verklaard omdat verweerder het bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft geacht.
26. Voor een integrale proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Uit de gedingstukken en hetgeen eiseres heeft gesteld, volgt niet dat verweerder zodanig ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld dat daarin grond is gelegen om van de forfaitaire regeling voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand af te wijken. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit is dan ook niet gebleken. Voor de stelling van eiseres dat de beslissingen op bezwaar onvoldoende zijn gemotiveerd, is geen steun te vinden in de feiten. Verweerder heeft een en ander immers in zijn brieven van 16 december 2019 en 8 april 2020 uitgebreid toegelicht. Van schending van artikel 3:2 van de Awb is evenmin sprake nu de naheffingsaanslagen zijn opgelegd overeenkomstig de suppletieaangiften van eiseres en aansluiten op de standpuntbepaling van verweerder in zijn brief van 13 maart 2019.”