Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant],
[appellante],
1.[verweerder],
[verweerster],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop
- het door partijen gefourneerde dossier van hun procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, met bovenvermeld zaaknummer;
- het in die procedure gewezen vonnis van de kantonrechter van 29 mei 2020 (hierna ook: het bestreden vonnis);
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellant] c.s.;
- de memorie van grieven van [appellant] c.s., met bijlagen;
- het arrest van 8 september 2020 waarbij een mondeling behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondeling behandeling van 26 oktober 2020;
- de memorie van antwoord van [verweerder] c.s., met bijlagen;
- de akte uitlaten producties van [appellant] c.s.;
- de antwoordakte van [verweerder] c.s.
3.Feitelijke achtergrond
Mij bekruipt al 48 uur lang een negatief en angstig gevoel van de ontstane situatie op nummer 13 dat het helemaal uit de hand dreigt te lopen waar wij niet op zitten te wachten.
Ik snap de vraag niet, of wij toestemming willen geven aan jullie, jullie huis aan[adres, hof]
( verder te noemen het huis), te koop mogen zetten op 13 mei 2019? Naar aanleiding van ons eerder overleg en het bezoek van jou op 27 maart, samen met [naam 1] ( makelaar [naam 1] ) waarin wij allen samen zijn overeengekomen, het huis per direct op leverbaar zou zijn en nog steeds is.
Hallo beide, Dank voor je snelle reactie. De uitleg is duidelijk en we vinden het fijn dat je een huis gevonden hebt. Je weet dat je voorlopig mag blijven zitten, zonder het mes op je keel te zetten! Je bent een echte vakman, alleen heel erg jammer dat het zo loopt. We willen niets liever dat het jullie weer goed gaat. Ik vraag aan mevr [naam 3] of zij koopcontract officieel wilt ontbinden. We laten jullie echt niet barsten of hangen, we hopen er goed uit te komen. Op 2 mei bij ons om half acht dat schikt ons prima.”
hebben zich tot mij gewend terzake het einde van de huurovereenkomst per 31 december 2019 en een mogelijk eerder vertrek van u uit de woning.
(…) U heeft aangegeven dat u uiterlijk eind juni het pand zal verlaten. Ik wijs u op de huurovereenkomst, art. 4.2, dat aangeeft dat er niet tussentijds opgezegd kan worden. Cliënten zijn echter bereid om afwijkende afspraken te maken nu u heeft aangegeven dat u de woning uiterlijk 30-6-19 zal hebben verlaten.
Zoals afgesproken het huis ontruimd voor eind juni. Zoals afgesproken hierbij de sleutel.
Alle sleutels liggen in de keukenla.”
Helaas heeft u de woning te [woonplaats 1] verlaten zonder overleg met mijn cliënten en zonder eindinspectie. U heeft mijn cliënten op 16 juni jl. een brief geschreven waarin u aangeeft dat u alles keurig is opgeruimd en is schoongemaakt en dat alle sleutels in de keukenla liggen. Tot verbazing en afschuw van mijn cliënten heeft u de woning alles behalve in goede staat achtergelaten. Bovendien zouden er nog afspraken met mijn cliënten worden gemaakt over onder andere de betaling van de achterstallige huur en de lopende huurtermijnen tot 1-1-2020. De huurovereenkomst is immers niet beëindigd, cliënten zijn hier niet mee akkoord gegaan.
4.Vorderingen en beslissing van de rechtbank/kantonrechter
- Met betrekking tot de huurachterstand voor de maanden april, mei en juni 2019 is de kantonrechter uitgegaan van de juistheid van de stelling van [verweerder] c.s. dat partijen op 20 maart 2019 hebben afgesproken dat [verweerder] c.s. wegens in de woning gedane investeringen vrij van huur in de woning mocht blijven, en heeft zij geoordeeld dat [appellant] c.s. die afspraak vervolgens niet eenzijdig op 22 maart 2019 ongedaan kon maken.
- Met betrekking tot de huurachterstand voor de maanden juli tot en met december 2019 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerder] c.s. in die maanden geen gebruik heeft gemaakt van de woning en daarom over die maanden geen huur hoeft te betalen. Omdat artikel 4.2. van de huurovereenkomst bepaalde dat tijdens de bepaalde huurperiode geen opzegtermijn geldt, kon [verweerder] c.s. op ieder gewenst moment vertrekken zonder verder nog huur te hoeven betalen.
- Om die redenen is de boete wegens te laat betaalde huur evenmin toewijsbaar.
- Met betrekking tot de schade heeft de kantonrechter erop gewezen dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst geen beschrijving van de woning hebben opgesteld en dat [verweerder] c.s. daarom op grond van artikel 7:224 lid 2 BW wordt verondersteld de woning in 2016 te hebben ontvangen in de staat zoals deze was bij het einde van de huurovereenkomst. [appellant] c.s. kan dat vermoeden weliswaar ontkrachten, maar is daar niet in geslaagd, mede gelet op de afspraak om [verweerder] c.s. in ruil voor in de woning gemaakte investeringen vrij te stellen van huur.
- De vordering van [verweerder] c.s. tot terugbetaling van de borgsom is toewijsbaar omdat er geen aanleiding is om haar niet toe te wijzen. [verweerder] c.s. heeft de woning op 16 juni 2019 naar behoren opgeleverd.
5.Vordering in hoger beroep en bezwaren tegen het vonnis
6.Beoordeling door het hof
Over de maanden april, mei en juni 2019
Grieven 1 tot en met 3klaagt [appellant] c.s. over het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de huurachterstand over de maanden april, mei en juni 2019. De kantonrechter heeft volgens hem ten onrechte het e-mailbericht van [appellant] c.s. van 22 maart 2019 (zie hiervoor onder 3.5) aangehaald en daar onjuiste conclusies uit getrokken (Grief 1). Zij is volgens hem ook ten onrechte uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [verweerder] c.s. met betrekking tot een afspraak van 20 maart 2019 dat [verweerder] c.s. de huur over de maanden mei, juni en juli niet zou hoeven te betalen en heeft daarbij de bewijslast ten onrechte niet bij [verweerder] c.s. gelegd (Grief 2). Ten slotte heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat [appellant] c.s. niet eenzijdig deze afspraak ongedaan mocht maken (Grief 3). Met zijn
Grief 5, die mede is gegrond op de hierna te bespreken Grief 4 met betrekking tot de huur over de periode juli tot en met december 2019, klaagt [appellant] c.s. over de gehele afwijzing van zijn vordering wegens achterstallige huur en van de daarmee samenhangende vordering tot betaling van een contractuele boete.
Over de maanden juni tot en met december 2019
Grief 4klaagt [appellant] c.s. over het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de huurachterstand over de maanden juni tot en met december 2019. Er is volgens hem na verlenging nog steeds sprake van een huurovereenkomst op grond van artikel 15 van de Leegstandswet, die niet tussentijds opzegbaar is. Daarnaast betekent de bepaling in artikel 4.2. van de huurovereenkomst dat tijdens de bepaalde huurperiode geen opzegtermijn geldt niet, dat de huurder op ieder gewenst moment zou kunnen vertrekken. Bij kortlopende huurovereenkomsten hebben beide partijen baat bij zekerheid dat de gehele duur zal worden uitgediend. Bovendien heeft [verweerder] c.s. de overeenkomst niet opgezegd: niet bij aangetekend schrijven en ook niet bij deurwaardersexploot, zoals voorgeschreven door artikel 19 AB. Subsidiair voert [appellant] c.s. ten slotte aan dat het ontbreken van een opzegtermijn, zo [verweerder] c.s. al heeft opgezegd, moet worden omgezet in een correcte omzettermijn in aansluiting op artikel 7:271 leden 5 en 6 BW.
Als het voor jullie niet meer gaat dan is het heel verstandig om tijdig in te grijpen. Het moet dan maar zo spoedig mogelijk ontruimd worden zodat wij er verder mee kunnen”. Op 25 maart 2019 heeft [appellant] c.s. met [verweerder] c.s. besproken dat hij de woning spoedig in de verkoop zou zetten en dat [verweerder] c.s. daarom moest zorgen voor een spoedige ontruiming. Op 26 maart 2019 heeft [verweerder] c.s. met [appellant] c.s. besproken dat hij al op zoek was naar een andere woning en dat hij, indien hij niet binnen afzienbare termijn iets zou vinden en de woning ondertussen moest worden verkocht, zijn spullen in opslag zou doen en tijdelijk bij de vader van een van hen zou intrekken. Op 27 maart 2019 hebben partijen samen met makelaar [naam 1] een ronde door de woning gemaakt ten behoeve van de ontruiming en verkoop, en afgesproken dat de woning meteen in de verkoop zou worden gezet. Op 2 april 2019 hebben partijen en een andere makelaar opnieuw een ronde gemaakt door de woning. In zijn e-mailbericht van 28 april 2019 aan [appellant] c.s. heeft [verweerder] c.s. deze verschillende gebeurtenissen beschreven en aangekondigd dat hij inmiddels een huis had gevonden waar hij snel in kon trekken en dat hij graag samen een inboedellijst zou willen invullen. Op dezelfde dag heeft [appellant] c.s. gereageerd en aangegeven dat hij het fijn vond dat [verweerder] c.s. een woning had gevonden. Op 2 mei 2019 hebben partijen een inboedellijst opgesteld.
- [appellant] c.s. heeft op de bespreking van 20 maart 2019 gereageerd met zijn e-mailbericht van 22 maart 2019, met onder andere de hiervoor onder 6.12 aangehaalde passage.
- In zijn e-mailbericht aan [appellant] c.s. van 28 april 2019 heeft [verweerder] c.s. vervolgens verwezen naar: (i) de bespreking van 25 maart 2019, met een beschrijving dat partijen toen hebben afgesproken dat [verweerder] c.s. in vervolg op dat e-mailbericht van [appellant] c.s. van 22 maart 2019 “direct actie [heeft] ondernomen” gericht op ontruiming door op zoek te gaan naar een huis; (ii) de bespreking van 26 maart 2019, met een beschrijving van de toezegging om in voorkomend geval zijn spullen op te slaan en bij een ouder in te trekken; en (iii) de rondleidingen met makelaars op 27 maart en 2 april 2019. [verweerder] c.s. heeft in dat bericht ook aan [appellant] c.s. laten weten dat hij dat andere huis inmiddels had gevonden. In zijn antwoord van dezelfde datum heeft [appellant] c.s. geschreven dat deze uitleg duidelijk was en dat hij het fijn vond dat [verweerder] c.s. een huis hadden gevonden.
- Op 2 mei 2019 heeft [appellant] c.s. vervolgens met [verweerster] een inboedellijst ingevuld.
- In de brief van de advocaat van [appellant] van 29 mei 2019 is opgenomen dat [appellant] c.s. bereid is afwijkende afspraken te maken omdat [verweerder] c.s. heeft aangegeven de woning uiterlijk op 30 juni 2019 te zullen hebben verlaten en heeft die advocaat aangegeven dat nog huur moet worden betaald over de maanden april, mei en juni. Zij schrijft niet dat na die maanden ook nog huur moet worden betaald.
eenzijdigkan worden opgezegd, hetgeen niets zegt over de vraag of partijen de huur hier tussentijds met wederzijds goedvinden hebben beëindigd.
Grieven 5bis [5] tot en met 9klaagt [appellant] c.s. over het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot zijn schadevergoedingsvordering. De kantonrechter heeft volgens hem ten onrechte geoordeeld dat hij niet heeft aangetoond dat de staat van de woning bij het einde van de huurovereenkomst anders was dan bij het aangaan van de huurovereenkomst (Grief 5bis). Zij heeft ook ten onrechte geoordeeld dat uit de afspraak dat [verweerder] c.s. in ruil voor het afzien van een vergoeding voor de door hem in de woning gedane investeringen van zijn huurbetaling werd vrijgesteld, volgde dat [appellant] c.s. met bepaalde wijzigingen aan de woning had ingestemd (Grief 6). Zij had niet mogen oordelen dat uit een overgelegde factuur van een hovenier niet de conclusie mocht worden getrokken dat [verweerder] c.s. de tuin had verwaarloosd (Grief 7). Zij had evenmin de schade in verband met een factuur van een loodgieter mogen afwijzen (Grief 8), waardoor zij ten onrechte de gehele schadevordering heeft afgewezen (Grief 9).
Hakselaar: [verweerder] c.s. heeft het bestaan van dit gebrek betwist. Hij weet niets van een hakselaar en tast volledig in het duister. In reactie daarop heeft [appellant] c.s. niet toegelicht dat en waarom hij aan het begin van de huurperiode de betrokken hakselaar als toebehoren van de woning aan [verweerder] c.s. ter beschikking heeft gesteld. Het enkele feit dat de hakselaar is te zien in de verkoopbrochure die is opgesteld voordat [verweerder] c.s. de woning ging huren, is daarvoor niet voldoende omdat een hakselaar niet onroerend is en dus verwijderd kan zijn voordat de huur een aanvang nam.
Sleutels en sloten: [verweerder] c.s. betwist dat hij bij aanvang van de huur 45 sleutels heeft ontvangen: hij heeft alle sleutels die hij had bij oplevering in een keukenla achtergelaten. Na deze betwisting heeft [appellant] c.s. niet toegelicht dat (hoe en waarom) hij bij aanvang van de huur toch 45 sleutels ter beschikking had gesteld.
Keukentafel: [verweerder] c.s. voert aan dat [appellant] c.s. hem de woning ongemeubileerd en dus zonder keukentafel heeft verhuurd. [appellant] c.s. heeft foto’s in het geding gebracht van de woning in een presentatie van een makelaar voorafgaand aan de verhuur aan [verweerder] c.s., in volledig door hem gemeubileerde toestand, met daarop onder andere een keukentafel. Hij heeft echter niet weersproken dat hij de woning in ongemeubileerde toestand aan [verweerder] c.s. heeft verhuurd, dus in beginsel zonder het op deze foto’s zichtbare meubilair, en waarom hij de woning bij aanvang van de huur desondanks mét de keukentafel ter beschikking heeft gesteld.
Tuin: [appellant] c.s. heeft een factuur van een hovenier in het geding gebracht van 13 september 2019, waarin deze heeft toegelicht dat hij een enorm verwaarloosde tuin met veel achterstallig onderhoud heeft aangetroffen, met heel veel dode beplanting en een enorme hoeveelheid onkruid. Daar heeft [verweerder] c.s. een verklaring tegenover gesteld van zijn eigen hovenier waarin deze beschrijft dat hij in de periode van februari 2016 tot en met juni 2019 periodiek onderhoud heeft gepleegd, bestaand uit onder meer een aantal keren per jaar snoeien en schoonmaken, dat hij in maart 2019 voor het laatst grote snoeiwerkzaamheden heeft uitgevoerd en dat hij in mei 2019 voor het laatst de tuin geheel onkruidvrij heeft gemaakt en alle beplanting op eventueel benodigd onderhoud heeft nagelopen. [appellant] c.s. heeft ook foto’s in het geding gebracht van de tuin (i) in een makelaarspresentatie voorafgaand aan de huur, (ii) na oplevering op 17 juni 2019, en (iii) op 2 september 2019, nadat de hovenier zijn werk had gedaan. [verweerder] c.s. heeft foto’s in het geding gebracht van de woning met tuin, gemaakt op 15 juni 2019. Het hof oordeelt dat op grond van deze foto’s niet kan worden vastgesteld dat de tuin bij einde van de huur niet verkeerde in de staat zoals hij bij aanvang van de huur was, of dat [verweerder] c.s. de tuin niet naar behoren heeft onderhouden. De foto’s van [verweerder] c.s. van 15 juni 2019 geven een beeld van een goed verzorgde, groen ogende tuin. De foto’s van [appellant] c.s. van 17 juni 2019 laten geen wildgroei of overwoekering zien. Op sommige plekken lijkt de beplanting dood of enigszins verdord. Het hof overweegt dat een tuin bestaat uit levende planten, en dat het een gegeven is dat planten kunnen groeien en bloeien of juist ziek kunnen worden en kunnen sterven. Daardoor kan een tuin niet in een bepaalde toestand worden gefixeerd. [appellant] c.s. heeft niet toegelicht dat het sterven van een aantal planten niet het gevolg is van natuurlijke ziekten of van perioden van droogte in de zomermaanden nadat de huur met [verweerder] c.s. al was beëindigd. [appellant] c.s. heeft aangeboden door middel van het horen van zijn hovenier te bewijzen dat deze heel veel werk heeft verricht. Het hof gaat aan dat bewijsaanbod voorbij omdat uit het voorgaande volgt dat deze stelling, ook indien bewezen, niet tot een andere uitkomst kan leiden.
Gaskachelis naar het oordeel van het hof om de volgende redenen evenmin toewijsbaar. [verweerder] c.s. erkent dat hij de gaskachel in september 2016 heeft vervangen door een openhaard, maar stelt dat hij dat heeft gedaan met toestemming van [appellant] c.s. Hij beroept zich voor die toestemming onder andere op de opleverlijst van 2 mei 2019. [appellant] c.s. heeft betwist dat uit die lijst kan worden afgeleid dat hij toestemming heeft gegeven voor de betrokken vervanging. Naar het oordeel van het hof heeft hij die betwisting onvoldoende onderbouwd. Als [appellant] c.s. namelijk niet (al in 2016 of zo nodig achteraf op 2 mei 2019) heeft toegestemd in die vervanging, is daarmee zonder verdere uitleg, die [appellant] c.s. niet heeft gegeven, niet te rijmen dat partijen op de inboedellijst van 2 mei 2019 bij de post “(Voorzet) openhaard met toebehoren” het vakje “Blijft achter” hebben aangevinkt. Partijen vonden dus juist dat de openhaard moest blijven. Als het klopt dat [appellant] c.s. pas op dat moment op de hoogte is geraakt van het bestaan van de openhaard, was dat voor hem het moment geweest om te verlangen dat die moest worden afgebroken en dat daarvoor in de plaats de gaskachel moest worden teruggezet.
- Satellietschotel en ontvanger: Met betrekking tot deze post heeft [appellant] c.s. in het geding gebracht (i) een factuur uit 2013 voor € 631,50 en (ii) een offerte van 10 juli 2019 voor € 675,10. Daarmee heeft [appellant] c.s. niet aangetoond dat hij dat laatste bedrag daadwerkelijk kwijt is geweest. [appellant] c.s. heeft toegelicht dat de woning was voorzien van een glasvezelkabel en dat de schotelantenne een perfecte manier was voor hemzelf om alle netten te kunnen ontvangen. Hij heeft echter niet toegelicht dat de kopers van de woning hebben geklaagd over het ontbreken van een satellietschotel en ontvanger, en in verband met dat ontbreken een lagere kooprijs hebben betaald dan als die schotel en ontvanger er wel zouden zijn geweest. Hij heeft evenmin gesteld dat hij de satellietschotel zelf voor zijn eigen woning had willen gebruiken en nu een andere heeft moeten kopen. De satellietschotel had voor hem voor enig ander gebruik dan in de woning kennelijk geen waarde en als de satellietschotel van de woning is verdwenen heeft dat niet tot schade geleid.
- Vlizotrap, Luchtroosters, Koven en gordijnrails: Met betrekking tot deze posten heeft [appellant] c.s. geen herstelfacturen in het geding gebracht en ook niet aangevoerd dat de kopers van de woning een vermindering van de koopprijs hebben bedongen en ontvangen omdat zij liever een vlizotrap terug hadden willen hebben in plaats van de vaste trap of graag de luchtroosters, de koven en de gordijnrails hersteld hadden willen zien.
Gaskacheloordeelt het hof ten overvloede dat het daarmee samenhangende schadebedrag ook niet toewijsbaar is omdat [appellant] c.s. niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in verband daarmee schade heeft geleden. [appellant] c.s. heeft voor de gaskachel geen factuur in het geding gebracht. Hij heeft aangevoerd dat het rookkanaal boven deze haard niet geschikt is om houtblokken te stoken omdat dat te veel hitte veroorzaakt, maar [verweerder] c.s. heeft onweersproken aangevoerd dat de door hem gebouwde openhaard nog steeds zichtbaar is op de foto’s die [appellant] c.s. heeft laten maken met het oog op de verkoop van de woning. [appellant] c.s. heeft niet aangevoerd dat de kopers van het huis in verband met de openhaard een vermindering van de verkoopprijs hebben bedongen en [verweerder] c.s. wijst onweersproken op het bericht van verkoop van de woning op funda.nl, waar onder andere staat dat “
de openhaard (…) de living tot een aangename plek[maakt]
waar het (…) heerlijk toeven is”.
Loodgieterskostenis naar het oordeel van het hof niet toewijsbaar, omdat [appellant] c.s. met betrekking tot deze post niet heeft gesteld dat en waarom nakoming reeds blijvend onmogelijk was of [verweerder] c.s. daarmee in verzuim was (artikel 6:74 lid 2 BW).
Grieven 1, 2 en 5. Het hof zal op dat moment ook
Grief 10beoordelen, waarmee [appellant] c.s. met een beroep op verrekening met zijn eigen vorderingen klaagt over de toewijzing van de vordering van [verweerder] c.s. tot terugbetaling van de borgsom, en
Grief 11, waarmee [appellant] c.s. op basis van zijn eerdere grieven klaagt over de proceskostenveroordeling door de kantonrechter.
Grief 12over overweging 4.14 van het bestreden vonnis, waarin de kantonrechter kort gezegd wees op de volgens haar sterk geëscaleerde verhouding tussen partijen en op het feit dat [appellant] c.s. de woning inmiddels had verkocht, en [appellant] c.s. daarom in overweging gaf het hoofdstuk van de woning met haar vonnis te sluiten. [appellant] c.s. heeft er geen belang bij dat het hof deze grief beoordeelt, omdat de beslissingen van de kantonrechter niet (mede) op deze bestreden overweging 4.14 zijn gegrond en deze grief er daarom niet toe kan leiden dat het hof de beslissingen vernietigt.
7.Beslissing
- laat [verweerder] c.s. toe tot het bewijs van zijn stelling dat partijen op 20 maart 2019 hebben afgesproken dat hij werd vrijgesteld van huurbetaling;
- bepaalt dat, indien partijen getuigen willen doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een van de zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. H.M.H. Speyart van Woerden, op een nader vast stellen datum en tijdstip;