ECLI:NL:GHDHA:2022:654

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.297.365/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van ouders in hoger beroep wegens te late indiening van beroepschrift

In deze zaak hebben de ouders hoger beroep ingesteld tegen twee beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 8 maart 2021. De ouders hebben hun beroepschrift echter niet tijdig ingediend, waardoor het hof hen niet-ontvankelijk verklaart in hun hoger beroep. De termijn voor het indienen van hoger beroep, zoals bepaald in artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is drie maanden na de uitspraak van de bestreden beschikkingen. Deze termijn verliep op 8 juni 2021. De ouders hebben op 19 en 20 april 2021 brieven ingediend bij de rechtbank Rotterdam, maar deze waren niet gericht aan het juiste gerecht, het gerechtshof Den Haag. Het hof oordeelt dat er geen doorzendplicht is voor de rechtbank, omdat de brieven niet aan het juiste gerecht waren gericht. De ouders hebben niet aangetoond dat er sprake was van een apparaatsfout die hen verhinderde om tijdig hoger beroep in te stellen. Het hof concludeert dat het hoger beroep pas op 7 juli 2021 bij het juiste gerecht is ingediend, wat buiten de beroepstermijn valt. Hierdoor blijft de onderbewindstelling en het mentorschap in stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.297.365/01
zaaknummers rechtbank : 8888979 \ GZ VERZ 20-6383 (mentorschap) en 8888978 \ GZ VERZ 20-6382 (bewind)
beschikking van de meervoudige kamer van 13 april 2022
inzake
[appellanten] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. P.J. de Bruin te Rotterdam
tegen
Antes Zorg B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Antes,
advocaat: mr. A.K.M.T. Rongen te Rotterdam.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats] , maar verblijvende te Klinisch Centrum [plaats 1] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 1] ;
- Budget Solutions B.V.,
gevestigd te Maassluis,
hierna te noemen: de bewindvoerder/mentor;
- [belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats] ;
- [belanghebbende 3] ,
wonende te [woonplaats] ;
- [belanghebbende 4] ,
wonende op een bij het hof bekend adres;
- [belanghebbende 5] ,
wonende te [woonplaats] ;
- [belanghebbende 6] ,
wonende te [woonplaats] ;
- [belanghebbende 7] ,
wonende te [woonplaats] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de broers en zussen van [belanghebbende 1] .

1.Het procesverloop in hoger beroep

1.1
Op 7 juli 2021 is bij het hof binnen gekomen een brief van de advocaat van de ouders van 5 juli 2021. In deze brief schrijft hij onder meer dat de ouders zelf, bij brief van 20 april 2021, hoger beroep hebben ingesteld bij de centrale balie van de rechtbank Rotterdam tegen een tweetal beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2021 (hierna: de bestreden beschikkingen). Deze beschikkingen zijn uitgesproken onder de hiervoor genoemde zaaknummers. In de brief verzoekt de advocaat het beroepschrift in behandeling te nemen en vult hij de gronden daarvan aan.
1.2
Antes heeft op 4 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
1.3
Het hof heeft verder van de ouders de volgende stukken ontvangen:
  • een journaalbericht van 19 november 2021 met bijlagen, ingekomen op 22 november 2021;
  • een e-mailbericht van 3 maart 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum en op 8 maart 2022 nogmaals door middel van een journaalbericht van 7 maart 2022.
1.4
Bij e-mailbericht van 7 maart 2022 heeft het hof aan partijen medegedeeld dat het eerste bespreekpunt op de mondelinge behandeling van 10 maart 2022 de tijdigheid van het hoger beroep en dus de ontvankelijkheid zal zijn. Tevens is medegedeeld dat de broers en zussen als belanghebbenden aanwezig mogen zijn op de mondelinge behandeling. Op deze mondelinge behandeling zijn de volgende personen verschenen:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat en de heer A. Ibnolfaqir, tolk in de Arabische taal;
  • Antes, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] , bijgestaan door haar advocaat;
  • [belanghebbende 1] ;
  • de bewindvoerder/mentor, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 3] ;
  • [belanghebbende 5] ;
  • [belanghebbende 7] .
De andere broers en zussen van [belanghebbende 1] zijn niet verschenen.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling al aangekondigd en uitgelegd dat en waarom de ouders niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun hoger beroep. Dit betekent dat het hof geen inhoudelijk oordeel zal geven over de zaak en dat de bestreden beschikkingen, en daarmee de onderbewindstelling en het mentorschap, in stand blijven. Het hof legt in deze beschikking uit hoe en waarom het hof tot dit oordeel is gekomen.
2.2
Artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat door de verzoeker binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak, hoger beroep moet worden ingesteld. De bestreden beschikkingen zijn van 8 maart 2021. De hoger beroepstermijn verliep dus op 8 juni 2021. Het is vaste rechtspraak dat strikt de hand wordt gehouden aan rechtsmiddelentermijnen. Een termijnoverschrijding wordt slechts gehonoreerd als er sprake is van een apparaatsfout waardoor appellant niet wist of redelijkerwijs kon weten dat er een beschikking was gegeven, of deze te laat is verstrekt.
2.3
De ouders hebben op 19 en 20 april 2021 een tweetal brieven ingediend bij de rechtbank Rotterdam, gedateerd op respectievelijk 16 en 19 april 2021. Waarschijnlijk met de bedoeling om hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beschikkingen. De rechtbank Rotterdam is echter niet het juiste gerecht. De ouders hadden zich, op grond van artikel 359 lid 1 Rv, met hun brieven c.q. beroepschriften moeten wenden tot het gerechtshof. In dit geval het gerechtshof Den Haag. Volgens de advocaat van de ouders had de rechtbank deze brieven, die bij de rechtbank op tijd zijn ingediend, door moeten sturen naar het gerechtshof en moet ervan worden uitgegaan dat het hoger beroep op 20 april 2021 bij het hof is ingediend. Het hof gaat hier niet in mee. Er geldt voor een gerecht slechts een plicht tot doorgeleiding als het beroepschrift is gericht aan het juiste gerecht maar door de verzoeker per abuis is ingediend bij het verkeerde gerecht. Het hof verwijst hierbij naar de uitspraken van de Hoge Raad van 1 juli 1997 (ECLI:NL:HR:1997:AG7252), 4 mei 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ7611) en 23 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BT2416). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. De brieven van de ouders zijn namelijk gericht aan de rechtbank Rotterdam en niet aan het gerechtshof Den Haag. De rechtbank heeft in dit kader, anders dan de advocaat van de ouders heeft gesteld, geen onderzoeksplicht. De ouders mochten van de rechtbank Rotterdam niet verwachten dat zij de brieven zou doorgeleiden naar het gerechtshof. Het feit dat de ouders de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn en het Nederlandse rechtssysteem niet goed begrijpen, zoals nog aangevoerd door de ouders, maakt dit oordeel niet anders.
2.4
Het hof kan er dus niet van uitgaan dat het hoger beroep is ingesteld op 19 of 20 april 2021 (overigens zonder advocaat, maar dat verzuim had hersteld kunnen worden als het hoger beroep wel had moeten worden beschouwd als ingesteld op 19 of 20 april 2021). Het hof komt op basis van hetgeen hiervoor is overwogen tot de conclusie dat er pas voor het eerst op 7 juli 2021 bij het juiste gerecht hoger beroep is ingesteld tegen de bestreden beschikkingen. Dit is buiten de beroepstermijn. Van een apparaatsfout, zoals hiervoor in rov. 2.2 omschreven, is in deze zaak geen sprake.
2.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.A.F. Donders, S.H.M. van der Heiden en A.F. Mollema, bijgestaan door mr. N. van Duijvenbode als griffier, en is op 13 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.