ECLI:NL:GHDHA:2022:549

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
K20/220700
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking in beklagzaak op basis van artikel 12 Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 maart 2022 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door [klager] in het kader van een beklagprocedure. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de raadsheren, die de beklagzaak zouden behandelen, [klager] niet adequaat hadden geïnformeerd over de procedure en haar verzoek om uitstel van de zitting op 2 maart 2022 hadden genegeerd. De wrakingskamer oordeelde dat de wettelijke mogelijkheid van wraking niet bedoeld is als een rechtsmiddel tegen beslissingen van de zittingsrechter. De wrakingskamer benadrukte dat de rechters vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen bewijs van vooringenomenheid van de raadsheren, en de beslissing om de zitting door te laten gaan op 2 maart 2022 werd niet als blijk van vooringenomenheid beschouwd. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking niet kon worden toegewezen en wees het af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : AV 000275-22
Kenmerk beklagzaak (ex art. 12 Sv) : K20/220700
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de beklagzaak met voormeld kenmerk, ingediend door:

[klager],

hierna te noemen: [klager].
De wrakingskamer beslist zonder behandeling ter zitting, dit op grond van het bepaalde in artikel 4.2 van het Wrakingsprotocol van het gerechtshof Den Haag.

Het geding

In de beklagzaak is [klager] bij brief van 27 september 2021 opgeroepen om te verschijnen voor de zitting op 30 november 2021 om 10.30 uur.
Bij e-mailbericht van 28 november 2021 heeft [klager] te kennen gegeven wegens gezondheidsklachten verhinderd te zijn om op de zitting van 30 november 2021 te verschijnen.
Op de zitting van 30 november 2021 is de behandeling van de beklagzaak voor onbepaalde tijd aangehouden. Aan [klager] was op voorhand bericht dat de zaak zou worden aangehouden.
Bij e-mailbericht van 29 november 2021 is aan [klager] bericht dat het hof voornemens is de beklagzaak te behandelen op 2 maart 2022 en is aan [klager] gevraagd of deze datum haar schikte.
Wegens het uitblijven van een antwoord op het e-mailbericht van 29 november 2021 is [klager] bij e-mailbericht van 22 december 2021 wederom verzocht om – uiterlijk
24 december 2021 – een reactie aan het hof te doen toekomen.
6. Op 4 januari 2022 is een e-mailbericht aan [klager] verzonden met de mededeling dat een reactie op de verzoeken is uitgebleven en dat het hof de beklagzaak heeft gepland voor de zitting van 2 maart 2022.
7. Bij e-mailbericht van 10 januari 2022 heeft [klager] het hof bericht op 2 maart 2022 verhinderd te zijn en heeft zij het hof verzocht de behandeling van de beklagzaak in verband met haar zeer slechte gezondheid voor zes maanden uit te stellen.
8. Bij e-mailbericht van 11 januari 2022 is namens de voorzitter van de beklagkamer aan [klager] het voorstel gedaan om voorafgaande aan de zitting van 2 maart 2022 een schriftelijke toelichting te geven dan wel om op 2 maart 2022 gebeld te worden vanuit de zittingszaal zodat zij een telefonische toelichting op het klaagschrift zou kunnen geven.
9. Op 14 februari 2022 heeft [klager] verzocht haar mede te delen hoe laat de zitting gepland staat en of het een openbare zitting betreft. Ook heeft zij verzocht haar te informeren wat de namen zijn van de behandelende raadsheren.
10. Op 15 februari 2022 is [klager] bericht dat de zitting op 2 maart 2022 om 10.00 uur zal plaatsvinden, dat het een besloten zitting zal zijn en dat de raadsheren mrs. T.E. van der Spoel, Th.P.L. Bot en C.P.M. Cleiren de beklagzaak zullen behandelen.
11. Bij e-mailbericht van 28 februari 2022 heeft [klager] te kennen gegeven dat het hof met haar beslissing om de zitting van 2 maart 2022 doorgang te laten vinden voorbij gaat aan een drietal feiten, te weten – kort weergegeven – (1) dat de beklagzaak een ambtsmisdrijf betreft, en dus van algemeen belang is (2) dat zij duidelijk en tijdig heeft laten weten op
2 maart 2022 verhinderd te zijn en (3) dat zij vanaf het begin van de beklagprocedure duidelijk en tijdig heeft laten weten dat zij wegens haar ernstige gezondheidsklachten niet eerder dan om 15.00/15.30 uur beschikbaar is. [klager] heeft aangegeven dan ook niet om 10.00 uur beschikbaar te zijn voor het geven van een telefonische toelichting en heeft het hof verzocht om uitstel van de behandeling van de beklagzaak.
12. Op 1 maart 2022 is [klager] bericht dat haar verzoek is ontvangen. Voorts is [klager] verzocht het hof te berichten of zij op 2 maart 2022 om 16.15 uur telefonisch bereikbaar is.
12. Bij e-mailbericht van 1 maart 2022 heeft [klager] een verzoek tot wraking van de raadsheren mrs. Van der Spoel, Bot en Cleiren ingediend.
12. De raadsheren hebben in een e-mailbericht d.d. 4 maart 2022 laten weten niet in de wraking te berusten.

Het wrakingsverzoek

15. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op het onduidelijk c.q. onvolledig informeren van [klager] over de beklagprocedure, alsmede het negeren van het herhaald bericht van [klager] aangaande haar verhindering op 2 maart 2022 en het negeren van haar verzoek tot uitstel van de zitting naar een andere datum. Deze gang van zaken is gedrag rechters onwaardig. Hiermee is voorts de objectieve schijn van partijdigheid opgeroepen, hetgeen in strijd is met de leidraad onpartijdigheid rechter, de Gedragscode rechtspraak en artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (recht op een eerlijk proces), aldus [klager].

Beoordeling van het wrakingsverzoek

16. Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van de verdachte elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Blijkens de jurisprudentie geldt deze bevoegdheid ook voor een klager/beklaagde in een artikel 12 Sv-procedure.
16. Volgens vaste jurisprudentie moet de rechter uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die
een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens [klager]
een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij [klager] dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
18. De wrakingskamer stelt voorop dat de wettelijke mogelijkheid van wraking niet bedoeld is als een - verkapt rechtsmiddel tegen (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing noch over een verzuim te beslissen. Wat betreft de motivering van een (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
18. In dit geval is het wrakingsverzoek in de kern gebaseerd op de stelling dat de beklagkamer het door [klager] gedane verzoek heeft genegeerd en haar beslissing om de zitting op
2 maart 2022 te houden, heeft gehandhaafd. Uit voorgaande uitspraak van de Hoge Raad volgt dat de beslissing van de beklagkamer om de zittingsdatum van 2 maart 2022 te handhaven en geen gehoor te geven aan het verzoek van [klager] om een andere datum vast te stellen, geen grond voor wraking oplevert. Gelet op alle omstandigheden van het geval kan deze beslissing niet worden opgevat als blijk van vooringenomenheid in vorenbedoelde zin.
18. Naar het oordeel van de wrakingskamer is geen sprake van een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de genoemde raadsheren jegens [klager] een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij [klager] dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
18. De conclusie van het voorgaande is dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan [klager], genoemde raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 23 maart 2022 door mrs. E.C. van Veen, C.A. Joustra en E.M. Dousma-Valk, in aanwezigheid van de griffier mr. M. Bazuin.
Deze beslissing is getekend door de voorzitter en de griffier.