Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop
- het dossier van de procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag;
- het tussen partijen gewezen vonnis in het incident van 22 mei 2019 en het tussen partijen gewezen eindvonnis in de hoofdzaak van 4 december 2019 (hierna ook: het bestreden vonnis);
- de dagvaarding in hoger beroep van 2 maart 2020 van [appellant];
- de memorie van grieven van [appellant] van 15 september 2020, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [verweerder], met bijlagen;
- de akte nadere toelichting na beraad tevens overlegging producties van [appellant] van 2 februari 2021, met één bijlage;
- de antwoordakte van [verweerder].
3.Feitelijke achtergrond
[C] neemt de schuld van [verweerder] jegens de schuldeiser over, welke schuldoverneming schuldeisers bij deze aanvaardt; (…)”
4.Vorderingen en beslissing van de rechtbank/kantonrechter
subsidiairdeze toestemming alsnog vernietigt, dan wel
meer subsidiairvoor recht verklaart dat de schuldoverneming geen werking heeft;
5.Vordering in hoger beroep en bezwaren tegen het vonnis
6.Beoordeling door het hof
- op 18 oktober 2011 is de vof [naam vof] van [verweerder] en zijn broer [broer verweerder] ingeschreven op het adres van de slagerij;
- op 12 januari 2012 is [D] (hierna: [D]) toegetreden als vennoot;
- op 16 januari 2012 is [verweerder] uitgetreden uit de vof;
- op 5 november 2012 is de vof opgeheven en heeft [D] de onderneming als eenmanszaak voortgezet;
- op 17 januari 2013 is de vof weer ingeschreven met [D] en [C] als vennoten;
- op 20 januari 2014 is ook deze vof opgeheven.
- i) omdat de slagerij tot 1 november 2012 niet toebehoorde aan [verweerder] maar aan de vof van [verweerder] en [D], en
- ii) omdat [C] op die datum niet de nieuwe eigenaar van de slagerij is geworden.
“garantie van een inkomsten-genererende slagerij”. Het hof begrijpt dat [appellant] bedoelt dat daarmee zekerheid zou worden verkregen dat de betalingsverplichting zou worden nagekomen. [A] c.s. heeft echter kennelijk geen enkel onderzoek heeft gedaan naar de mate van winstgevendheid van de slagerij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van schuldoverneming, en evenmin meer in het algemeen naar de liquiditeit en solvabiliteit van [C]. Het hof acht dan ook niet voldoende onderbouwd dat de wetenschap dat de slagerij eigendom was geworden van de vof van [C] met [D] iets zou hebben uitgemaakt. Het hof benadrukt dat het hier niet gaat om de situatie waarin iemand die zijn mededelingsplicht heeft geschonden aan zijn wederpartij tegenwerpt dat deze dan zelf maar beter onderzoek had moeten doen. [appellant] stelt terecht dat zo’n verweer in beginsel niet opgaat. Het gaat hier echter niet om het nalaten van het doen van onderzoek naar de juistheid van de gedane mededelingen, maar om het feit dat [A] c.s. de overeenkomst tot schuldoverneming heeft getekend (kennelijk) zonder enig onderzoek te doen naar de omstandigheden van diegene, die de schuld moest overnemen, namelijk onder andere de actuele winstgevendheid van de slagerij en de verdere financiële situatie van [C]. Ook als [C] enig eigenaar van de slagerij zou zijn geweest, stond zijn liquiditeit en solvabiliteit geenszins vast; deze hingen ook af van zijn verdere vermogens- en schuldenpositie.