ECLI:NL:GHDHA:2022:506

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
200.285.789/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over fiscale clausule in vaststellingsovereenkomst en netto vergoeding bij beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een geschil tussen de Rooms Katholieke Parochie Heilige Theresia Van Avila en een werknemer over de betaling van een vergoeding na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer, die sinds 1 mei 2007 in dienst was, woonde in een pastorie die eigendom was van de parochie. Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst werd een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin werd afgesproken dat de werknemer een vergoeding zou ontvangen voor verhuis- en inrichtingskosten, die netto zou worden uitbetaald indien dit fiscaal mogelijk was. De parochie heeft echter een bedrag aan loonbelasting ingehouden op de vergoeding, wat leidde tot een geschil over de vraag of de werknemer recht had op de netto uitbetaling van het volledige bedrag. De werknemer vorderde het ingehouden bedrag terug, maar de parochie stelde dat zij niet verplicht was om het bedrag netto uit te betalen. Het hof oordeelde dat de werknemer niet had aangetoond dat aan de voorwaarden voor een netto uitkering was voldaan. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van de werknemer af, waarbij de werknemer werd veroordeeld tot terugbetaling van een eerder ontvangen bedrag aan de parochie.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.285.789/01
Zaaknummer rechtbank : 8383801 CV \ EXPL 20-1018

arrest van 12 april 2022

inzake

Rooms Katholieke Parochie Heilige Theresia Van Avila,

gevestigd te Dordrecht,
appellante,
hierna te noemen: de Parochie,
advocaat: mr. E.L. Pasma te Utrecht,
tegen

[werknemer],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werknemer],
advocaat: mr. J.W. de Haij te Capelle aan den IJssel.

Waar deze zaak over gaat

Werknemer bewoont een pastorie, die aan de werkgever in eigendom toebehoort. De arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt. In verband daarmee sluiten zij een vaststellingsovereenkomst. Daarin is onder meer bepaald dat er aan werknemer een vergoeding wordt betaald ter compensatie van het verlaten van de pastorie, door haar te maken verhuis- en inrichtingskosten en toekomstige huurlasten. Verder is bepaald dat deze vergoeding netto wordt uitbetaald als dat volgens de fiscale regels kan en deze wijze van betalen niet kostenverhogend is voor de werkgever. Partijen zijn het oneens over de vraag of aan deze eisen is voldaan. De werkgever heeft onder inhouding van loonbelasting aan de werknemer betaald. De werknemer vordert betaling van het ingehouden bedrag.

Feiten

1. Het gaat in deze zaak om de volgende feiten.
1.1.
[werknemer] is met ingang van 1 mei 2007 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) de Parochie in de functie van pastoraal werker.
1.2.
Tijdens het dienstverband heeft [werknemer] gewoond in de pastorie (hierna: de pastorie) van de [kerk], staande en gelegen aan de [adres] te [plaats], die daarmee bouwkundig verbonden is. In verband daarmee zijn partijen een
“Aanvulling op de arbeidsovereenkomst”overeengekomen. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

“nemen in aanmerking:


dat de werknemer op grond van een door de bisschop goedgekeurde arbeidsovereenkomst sinds 1 mei 2007 in dienst is bij de parochie en werkzaamheden verricht voor de parochie;

dat het voor het goed vervullen van de arbeidsovereenkomst noodzakelijk is dat de werknemer in de directe nabijheid van het kerkgebouw van de parochie woont;

dat de pastorie, plaatselijk bekend [adres] te [plaats], eigendom is van de parochie en thans leeg staat;

dat de pastorie een ambts- of dienstwoning van de RK Kerk is;[…]
1.
Met het oog op de te vervullen werkzaamheden is de werknemer verplicht, het hierboven genoemde pand, zijnde de dienstwoning, te bewonen. Bewoning van dienstwoning vindt daadwerkelijk plaats sinds 19 juli 2010.[…]
6.
Indien de arbeidsovereenkomst tussen de parochie en werknemer is of wordt beëindigd, zullen partijen in onderling overleg bepalen op welk tijdstip werknemer en haar eventuele gezinsleden de woning ontruimd zal/zullen hebben.”
1.3.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is door de Parochie opgezegd tegen
1 mei 2017, waarbij aan [werknemer] een transitievergoeding is betaald.
1.4.
[werknemer] heeft bij de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, (onder andere) verzocht om toekenning van een billijke vergoeding. Bij beschikking van 7 december 2017 is de Parochie veroordeeld aan [werknemer] een billijke vergoeding te betalen.
1.5.
Tegen de beschikking van 7 december 2017 heeft de Parochie hoger beroep ingesteld. Tijdens deze procedure hebben partijen een schikking getroffen die is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst van 13 februari 2019.
1.6.
De bereikte overeenstemming ziet op een all-in vergoeding van € 150.000,-- en de manier waarop dit bedrag in de vaststellingsovereenkomst zou worden beschreven. Er was sprake van (1) een beëindigingsvergoeding van € 96.684,84 ter compensatie voor te derven inkomsten in de toekomst en pensioenschade, (2) een transitievergoeding van € 15.609,70 en (3) aldus een restbedrag van
(€ 150.000,-- minus € 96.684,84 minus € 15.609,70 =) € 37.705,46.
1.7.
In deze vaststellingsovereenkomst zijn partijen het volgende over de oplevering van de pastorie en het restbedrag van € 37.705,46 overeengekomen:
“4. [werknemer] zal de Pastorie conform het Proces-Verbaal uiterlijk op31 maart 2019 onder afgifte van alle sleutels leeg en bezemschoon opleveren en ter beschikking stellen aan de Parochie. [werknemer] zal de Pastorie niet in “oorspronkelijke staat” terugbrengen. [werknemer] zal debadkamer en de keuken met apparatuur in de Pastorie achterlaten.
[…]
Financiële compensatie voor verlaten Pastorie
13. [werknemer] zal een bedrag groot € 37.705,46 ontvangen ter compensatie van het verlaten van de Pastorie, door haar te maken verhuis- en inrichtingskosten en toekomstige huurlasten. Indien en voor zover een dergelijke vergoeding met inachtneming van de geldende juridische en fiscale wet- en regelgeving zonder inhoudingen of afdrachten kan worden gedaan aan [werknemer], en mits deze betaalwijze voor de Parochie niet tot aanvullende kosten of heffingen zal leiden, zal genoemde vergoeding als nettobedrag aan [werknemer] worden uitgekeerd ten titel van ‘financiële compensatie voor het met wederzijds goedvinden beëindigen van het gebruik van de pastorie’.”
1.8.
De clausule over de fiscaliteit is op verzoek van de Parochie opgenomen.
1.9.
De Parochie heeft het bedrag van € 37.705,46 niet netto, maar onder inhouding van belastingen (loonheffing) aan [werknemer] betaald. Het bedrag aan inhoudingen is € 15.501,95.

Procesverloop in eerste aanleg

2. [werknemer] heeft bij de kantonrechter – samengevat – gevorderd de Parochie te veroordelen om aan haar het ingehouden bedrag van € 15.501,95 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Verder heeft [werknemer] gevorderd dat de Parochie wordt veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3. Bij vonnis van 16 juli 2020 (hierna: het bestreden vonnis) heeft de kantonrechter deze vorderingen toegewezen.

Procesverloop in hoger beroep

4. Bij exploot van dagvaarding van 13 oktober 2020 is de Parochie in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Bij tussenarrest van 8 december 2020 is een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze heeft niet plaatsgevonden.
5. Bij memorie van grieven (met producties) heeft de Parochie acht grieven aangevoerd. Deze grieven zijn bestreden bij memorie van antwoord (met producties).
6. Op 5 oktober 2021 heeft (door middel van een videoconferentie waarbij sprake is van een directe beeld- en geluidsverbinding) een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De hiervoor genoemde advocaten zijn daarbij namens partijen verschenen. De advocaten van partijen hebben toen de standpunten van partijen toegelicht. Mr De Haij heeft daarbij gebruik gemaakt van op voorhand aan het hof toegezonden pleitnota. Deze nota maakt deel uit van het dossier.
7. Vervolgens is arrest bepaald.

De vorderingen in hoger beroep

8. De Parochie vordert in hoger beroep dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd, de vorderingen van [werknemer] alsnog worden afgewezen, [werknemer] wordt veroordeeld aan de Parochie te betalen wat de laatste aan [werknemer] heeft betaald ter uitvoering van het bestreden vonnis, en dat [werknemer] in de proceskosten van beide instanties wordt veroordeeld.
9. [werknemer] verzoekt het hof het vonnis te bekrachtigen en de Parochie te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

10. Met de
grievenbetoogt de Parochie dat zij niet gehouden is het bedrag van
€ 37.705,46 netto aan [werknemer] te betalen, dat zij terecht een bedrag van
€ 15.501,95 voor belastingen heeft ingehouden, en om die redenen ook geen buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan [werknemer] verschuldigd is.
10. Deze grieven slagen, om de volgende redenen.
11.1.
[werknemer] vordert betaling van een bedrag van € 15.501,95. De grondslag van deze vordering is de nakoming van art. 13 van de vaststellingsovereenkomst. Volgens [werknemer] is er over het bedrag van € 37.705,46 geen belasting verschuldigd. De op dit bedrag gedane inhouding van € 15.501,95 is dus ten onrechte gedaan. Dit laatste bedrag dient daarom alsnog rechtstreeks aan haar te worden betaald.
11.2.
De vraag is waartoe art. 13 de Parochie verplicht. Daartoe dient deze bepaling te worden uitgelegd volgens het Haviltex-criterium [1] . Daarbij dient niet enkel te worden gekeken naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook naar hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en wat zij redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Het gaat er uiteindelijk om welke verwachtingen partijen op grond van de omstandigheden van het geval over en weer mochten hebben.
11.3.
Op [werknemer] rusten de stelplicht en – bij gemotiveerde betwisting daarvan – de bewijslast van de feiten en omstandigheden die zij aanvoert ter onderbouwing van haar uitleg van art. 13 (art. 150 Rv).
11.4.
De Parochie heeft aangevoerd dat [werknemer] ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst wist dat niet aan het fiscale kader voorbij zou kunnen worden gegaan en dat de uitkering een grotendeels bruto-uitkering zou (kunnen) zijn. Dit is door [werknemer] onvoldoende gemotiveerd weersproken. [werknemer] stelt zelf dat de clausule over de fiscaliteit op verzoek van de Parochie is opgenomen. Er was aldus bij [werknemer] bekend dat er discussie mogelijk was over de fiscale behandeling van het bedrag van € 37.705,46 en dat de Parochie aan het netto betalen van dit bedrag voorwaarden verbond. Dat [werknemer] van mening was dat dit bedrag netto zou kunnen worden betaald is een andere kwestie en verder niet relevant.
11.5.
Art. 13 is zo opgeschreven dat er twee vereisten zijn om tot een netto uitkering te komen: (1)
“[i]ndien en voor zover een dergelijke vergoeding met inachtneming van de geldende juridische en fiscale wet- en regelgeving zonder inhoudingen en afdrachten kan worden gedaan aan [werknemer]”en (2) dit
“voor de Parochie niet tot aanvullende kosten of heffingen zal leiden”. Als aan deze vereisten niet is voldaan is de Parochie dus niet gehouden netto te betalen, anders gezegd: dan was zij gerechtigd op het bedrag een inhouding te doen ter zake van belastingen.
11.6.
De formulering van deze vereisten duidt er op dat het op de weg ligt van [werknemer] om aan te tonen dat daaraan is voldaan. Als zij dit niet aantoont, is de Parochie niet gehouden het bedrag netto aan [werknemer] uit te betalen. Voor zover [werknemer] beoogt te stellen dat deze bepaling anders moet worden uitgelegd, is dat onvoldoende onderbouwd.
11.7.
Partijen zijn geen mechanisme of systeem overeengekomen op welke wijze moet worden vastgesteld dat aan genoemde vereisten is voldaan. Dat betekent dat in dit opzicht moet worden beoordeeld wat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit (art. 6:248 lid 1 BW).
11.8.
De Parochie heeft serieus onderzocht of de betaling netto kon plaatsvinden. Volgens de Parochie is dat niet het geval en was zij verplicht de gedane inhouding te doen. Op dit punt verwijst zij naar de door haar ingewonnen adviezen van (1) haar externe (register) belastingadviseur drs. [adviseur 1], (2) belastingadviseur drs. [adviseur 2] van […] accountants en adviseurs en (3) de belastingdienst. Daarin is verwoord dat het bedrag tot maximaal
€ 7.750,--, verhoogd met gemaakte kosten in verband met de verhuizing van de inboedel, belastingvrij is en voor de rest gewoon belast. De Parochie heeft gehandeld conform deze adviezen.
11.9.
[werknemer] bestrijdt deze argumenten met een beroep op het Handboek Loonheffingen en stelt dat de vraagstelling aan deze adviseurs en aan de belastingdienst niet deugt. [werknemer] stelt dat de regeling uitsluitend is bedoeld om huurbescherming af te kopen en in de pastorie gedane investeringen te vergoeden. Volgens [werknemer] was er geen sprake van een dienstwoning maar van een oneigenlijke dienstwoning.
11.10.
Het hof dient in deze zaak te beoordelen of is voldaan aan de vereisten om netto uit te keren. Daartoe moet een inschatting worden gedaan van wat (uiteindelijk) de belastingrechter zou oordelen over de inhoudingsplicht van de Parochie. Door [werknemer], die zelf geen adviezen heeft overgelegd, zijn de op dit punt door de Parochie ingewonnen – en naar mag worden aangenomen – deskundige adviezen onvoldoende weerlegd. Anders dan [werknemer] betoogt, kan (bijvoorbeeld) bij de inschatting van de fiscale behandeling niet als feit of uitgangspunt worden gehanteerd dat er géén sprake was van een dienstwoning, maar van een oneigenlijke dienstwoning. Ook als in deze civiele procedure zou worden aanvaard dat van een dienstwoning geen sprake was – en de Parochie heeft aangevoerd dat daar wel sprake van was – dan is de belastingrechter niet aan dit oordeel gebonden. Naar het oordeel van het hof had het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op de weg van [werknemer] gelegen om – bijvoorbeeld – de belastingdienst om een standpunt te vragen op basis van de door haar gewenste vraagstelling. Dat is niet gebeurd.
11.11.
Aldus blijft (te) onzeker of is voldaan aan de voorwaarden om netto uit te keren. Dit komt voor risico van [werknemer].
11.12.
Ook als juist is dat de Parochie nog zou kunnen proberen de inhouding van de belastingdienst terug te krijgen, leidt dat niet tot een ander oordeel. Immers, daartoe zou de Parochie aanvullende kosten moeten maken, terwijl die omstandigheid op zichzelf beschouwd – het was een tweede vereiste – aan een netto betaling in de weg staat.
11.13.
Voor zover [werknemer] beoogt te stellen dat de Parochie op oneigenlijke gronden de inhouding heeft gedaan, is dat onvoldoende onderbouwd. Overigens is niet in te zien welk belang de Parochie bij een onnodige inhouding van belasting zou hebben.
11.14.
De slotsom is dat niet is voldaan aan de voorwaarden om netto uit te keren. De vorderingen van [werknemer] zijn daarom niet toewijsbaar.
12. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. [werknemer] zal worden veroordeeld aan de Parochie terug te betalen een bedrag van € 18.131,55 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 juli 2020 tot aan de dag waarop dit hele bedrag is betaald. Dit bedrag is door de Parochie aan [werknemer] betaald ter uitvoering van het bestreden vonnis. [werknemer] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen. Het arrest zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, zitting houdend te Dordrecht van 16 juli 2020,
en
opnieuw rechtdoende:
  • wijst de vorderingen van [werknemer] af;
  • veroordeelt [werknemer] om aan de Parochie te betalen een bedrag van € 18.131,55 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 juli 2020 tot aan de dag waarop dit hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt [werknemer] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van de Parochie tot op 16 juli 2020 begroot op € 720,-- aan salaris advocaat;
  • veroordeelt [werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Parochie tot op heden begroot op € 100,89 aan kosten exploot, € 2.071,-- aan griffierecht en € 4.326,-- aan salaris advocaat (3 punten, tarief III) en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, M.T. Nijhuis en

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex).