ECLI:NL:GHDHA:2022:489

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
200.284.967/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Herroeping
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis en herroeping op grond van onbevoegdheidsverweer

In deze zaak heeft [eiseres], een bouwbedrijf, een vordering ingesteld tot vernietiging van een arbitraal vonnis dat op 18 augustus 2020 door de Geschillencommissie Verbouwingen en Nieuwbouw was gewezen. [Eiseres] stelt dat het arbitraal vonnis vernietigd moet worden omdat partijen hadden afgesproken dat geschillen zouden worden voorgelegd aan de Raad van Arbitrage voor de bouw, en niet aan de Geschillencommissie. Daarnaast voert [eiseres] aan dat er een grond voor herroeping van het arbitraal vonnis is, omdat een belangrijk document niet in het geding is gebracht. Het Gerechtshof Den Haag heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen. Het hof oordeelt dat het onbevoegdheidsverweer niet eerder is gevoerd bij het arbitraal college, waardoor het beroep op vernietiging niet kan slagen. Ook de grond voor herroeping wordt verworpen, omdat het hof van oordeel is dat het document waar [eiseres] naar verwijst, al bekend was tijdens de arbitrale procedure. Het hof concludeert dat de vorderingen tot vernietiging en herroeping niet kunnen slagen en veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.284.967/01
Arrest van 5 april 2022
in de zaak van
[…] Bouwbedrijf B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats],
eiseres tot vernietiging,
hierna te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. R. Janssen te Helmond,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats],
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. S.J. Keuls te Heerlen.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de vraag of een arbitraal vonnis van de Geschillencommissie Verbouwingen en Nieuwbouw van 18 augustus 2020 vernietigd of herroepen moet worden. [eiseres] vindt dat dit moet omdat partijen hebben afgesproken dat geschillen zouden worden voorgelegd aan de Raad van Arbitrage voor de bouw. Bovendien vindt [eiseres] dat er een grond is voor herroeping van het arbitraal vonnis. Het hof verwerpt dat betoog en wijst de vorderingen af.

2.Procesverloop

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de inleidende dagvaarding van 12 oktober 2020 van [eiseres], met producties;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde], met producties;
  • de conclusie van repliek van [eiseres], met producties;
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde], met producties.
2.2
Ten slotte is een datum voor dit arrest bepaald.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Tussen partijen staat onder meer het volgende vast.
3.2
Met een overeenkomst van 7 januari 2013, ondertekend op 15 januari 2013, hebben [gedaagde] en wijlen haar echtgenoot [echtgenoot gedaagde] aan [eiseres] opdracht gegeven voor de nieuwbouw van een woning. In artikel 21 van de algemene voorwaarden bij die overeenkomst (AVA 1992) is opgenomen dat geschillen zullen worden beslecht door arbitrage door de Raad van Arbitrage voor Bouwbedrijven in Nederland.
3.3
In april 2013 is door [eiseres] enerzijds en [echtgenoot gedaagde] anderzijds een `Bouwgarantovereenkomst’ ondertekend, waarin [gedaagde] ook als partij is genoemd. In die overeenkomst is verwezen naar de initiële aannemingsovereenkomst en heeft [eiseres] zich verbonden (artikel 8) ter zake van de woning de verplichtingen uit de BouwGarant Nieuwbouwregeling Eengezinshuizen 2013 te zullen nakomen. Artikel 13 van de Bouwgarantovereenkomst bevat een geschillenregeling die bepaalt dat geschillen zullen worden beslecht door de Geschillencommissie Verbouw & Nieuwbouw (hierna: de Geschillencommissie).
3.4
Tussen partijen zijn meerdere geschillen ontstaan. De Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna ook: de RvA) heeft op 19 mei 2014 een scheidsrechterlijk vonnis gewezen. Op 8 april 2015 is een scheidsrechterlijk vonnis in hoger beroep gewezen.
3.5
De Geschillencommissie heeft op 19 juli 2016 een (eerste) arbitraal vonnis gewezen, naar aanleiding van een door [eiseres] ingediende klacht. In die procedure heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat de Geschillencommissie niet bevoegd was om over het geschil te oordelen. In het arbitraal vonnis heeft de Geschillencommissie dat verweer verworpen en met betrekking tot zijn eigen bevoegdheid overwogen:
De bevoegdheid van de arbiters tot beslechting van het geschil berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals opgenomen in de tussen partijen op 10 april 2013 gesloten aannemingsovereenkomst en de aanvulling daarop met toepasselijkheid van de BouwGarant Nieuwbouwgarantieregeling Eengezinswoningen 2013 (…).
Bevoegdheid
Als meest verstrekkend verweer heeft de ondernemer zich erop beroepen dat arbiters niet bevoegd zouden zijn om over dit geschil te oordelen. De arbiters delen dit standpunt niet. Ingevolge artikel 13 van de door partijen op 10 april 2013 gesloten aannemingsovereenkomst, door de consument in het geding gebracht, is de commissie uitdrukkelijk bevoegd verklaard om te oordelen over een geschil dat naar aanleiding van de uitvoering van de overeenkomst is ontstaan, ook indien slechts één partij dit geschil aan de commissie voorlegt.
Ook het verweer van de ondernemer, dat de Raad van Arbitrage in deze al heeft geoordeeld, achten de arbiters niet gegrond. De klacht die thans aan de orde is betreft een garantieklacht die geen onderwerp van geschil is geweest in voorgaande procedures.
3.6
Bij brief van 5 september 2019 heeft de Geschillencommissie [eiseres] ervan op de hoogte gesteld dat door [gedaagde] een (nieuw) geschil aanhangig was gemaakt. Het geschil had betrekking op twee klachten, namelijk (1) vochtschade aan de binnenzijde van het huis in de keuken en in de erker en (2) kromtrekkende gevelplaten.
3.7
[eiseres] heeft verweer gevoerd tegen de klacht. In reactie op klacht 2 heeft [eiseres] onder meer het volgende naar voren gebracht:
Uitspraak geschillen commissie datum 19 juli 2016 (bijlage 5)
De arbiters zijn van oordeel dat hiermee niet is komen vast te staan dat het uitgevoerde werk niet voldoet aan de garantie normen zoals vast gesteld in de BouwGarant Nieuwbouwgarantieregeling Eengezinswoning 2013.
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uittredend bouwvocht en condensvorming zijn uitgesloten van de garantie.
Maar op grond van de in de aannemingsovereenkomst opgenomen (m.a.w. als het niet met de BouwGarant Nieuwbouwgarantieregeling Eengezinswoning 2013 lukt, dan hanteren we de aannemingsovereenkomst) eis van goed en deugdelijk werk is de ondernemer wel aansprakelijk voor de vochtplek. Zo komen we altijd wel tot een uitspraak.
3.8
De Geschillencommissie heeft een onderzoek laten uitvoeren door een deskundige. Op 18 augustus 2020 heeft de Geschillencommissie een arbitraal vonnis gewezen. Met betrekking tot de bevoegdheid van de Geschillencommissie is verwezen naar de aannemingsovereenkomst van 7 januari 2013 ‘en de aanvulling daarop met toepasselijkheid van de BouwGarant Nieuwbouwgarantieregeling Eengezinswoningen 2013.’ De Geschillencommissie heeft vervolgens geoordeeld dat [eiseres] aansprakelijk is voor het herstel van de klachten 1 en 2 en heeft [eiseres] veroordeeld tot dat herstel over te gaan.

4.Vorderingen

4.1
[eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard en vordert primair dat het hof het arbitrale vonnis van 18 augustus 2020 van de Geschillencommissie vernietigt. Subsidiair vordert zij dat het hof het arbitrale vonnis herroept. In beide gevallen vordert [eiseres] voorts dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] niet-ontvankelijk is in haar klachten bij de Geschillencommissie en dat zij die klachten alsnog binnen drie weken na het te wijzen arrest kan neerleggen bij de RvA.
4.2
Aan die vorderingen legt [eiseres], samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag. Het arbitraal vonnis moet worden vernietigd omdat partijen arbitrage zijn overeengekomen bij de RvA, niet bij de Geschillencommissie. Dat betekent dat de samenstelling van het scheidsgerecht onjuist was, aangezien de arbiters lid moesten zijn van de RvA. [gedaagde] heeft in de eerdere procedures ook nooit de bevoegdheid van de RvA betwist. De Geschillencommissie heeft zich voorts niet aan haar opdracht gehouden omdat in de regel de RvA wordt samengesteld uit drie specialisten/deskundigen, zodat de RvA geen externe deskundigen benoemt. Bovendien kon [eiseres] niet aanwezig zijn bij de opname door de deskundige die door de Geschillencommissie was ingeschakeld. Het arbitraal vonnis moet worden herroepen omdat [eiseres] erachter is gekomen dat een e-mail van 28 augustus 2013 van [gedaagde] aan [naam] niet in het geding is gebracht.
4.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.

5.Beoordeling door het hof

Vernietiging arbitraal vonnis – juridisch kader
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1065 lid 1 Rv kan een arbitraal vonnis onder meer worden vernietigd indien het scheidsgerecht in strijd met de daarvoor geldende regels (de wet zegt ‘regelen’) is samengesteld (sub b) of indien het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden (sub c).
5.2
Met betrekking tot de samenstelling van het scheidsgerecht volgt uit het derde lid van artikel 1065 Rv dat deze grond niet tot vernietiging van het arbitraal vonnis kan leiden in de gevallen genoemd in (onder meer) artikel 1052 lid 3 Rv. Uit die bepaling volgt dat een partij die in het arbitrale geding is verschenen zijn beroep op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht op de grond dat het is samengesteld in strijd met de daarvoor geldende regels, voor alle weren moet doen, op verval van haar recht om daarop later bij de gewone rechter alsnog een beroep te doen. Uit het samenstel van artikel 1065 lid 3 en artikel 1052 lid 3 Rv volgt dus dat [eiseres] in deze procedure tot vernietiging slechts een beroep kan doen op de onjuiste samenstelling van het arbitraal college, indien zij dat ook in de arbitrale procedure heeft gedaan en dat beroep daar werd verworpen.
5.3
Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een schending van de opdracht, zoals bedoeld in artikel 1065 lid 1 onder c Rv, moet eerst worden bepaald wat de opdracht aan arbiters inhield. De inhoud van de opdracht volgt in de eerste plaats uit wat partijen zijn overeengekomen en uit de wet. Vernietiging van een arbitraal vonnis op deze grond is slechts mogelijk als de schending van de opdracht van ernstige aard is (artikel 1065 lid 4 Rv). Schending van de opdracht kan bovendien niet tot vernietiging van het arbitraal vonnis leiden indien de partij die deze grond aanvoert, heeft nagelaten op dit punt bezwaar te maken overeenkomstig het bepaalde in artikel 1048a Rv. Uit dat artikel volgt dat een partij zonder onredelijke vertraging bij het scheidsgerecht bezwaar moet maken tegen de schending van onder meer `een opdracht’ van het Scheidsgerecht. Indien hij dat niet heeft gedaan, kan hij dit niet later alsnog bij de burgerlijke rechter doen.
Vernietiging arbitraal vonnis - beoordeling
5.4
Met betrekking tot de onregelmatige samenstelling van het arbitraal college heeft [gedaagde] zich onder meer verweerd met de stelling dat [eiseres] zich daarop niet heeft beroepen in de procedure bij de Geschillencommissie. Dat verweer slaagt. Daaraan ligt het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat er wel een arbitrageovereenkomst bestaat, zodat zij over het ontbreken daarvan niet behoefde te klagen. Dat is wellicht juist, maar nu zij wel stelt dat de samenstelling van het arbitraal college niet conform de regels was, had zij daarover in ieder geval wel moeten klagen, zodat [gedaagde] daarop had kunnen reageren en de Geschillencommissie daarover een beslissing had kunnen nemen. De verwijzing in het verweerschrift naar `Bijlage 5’, die het arbitraal vonnis van 19 juli 2016 bevatte, kan niet worden beschouwd als een verweer met betrekking tot de samenstelling van het arbitraal college, ook niet als in die uitspraak van 19 juli 2016 een passage over de bevoegdheid geel is gearceerd. Daarvoor was toch ten minste nodig dat [eiseres] in haar verweerschrift zelf een punt van die samenstelling van het arbitraal college had gemaakt, en dat zij dat bovendien op grond van het bepaalde in artikel 1052 lid 3 Rv, vóór alle weren had gedaan. Uit het citaat dat hiervoor achter 3.7 is opgenomen volgt een dergelijk verweer niet, ook niet als met [eiseres] moet worden aangenomen dat er een cynische toon in zat. Een dergelijke verborgen boodschap is niet voldoende om een bevoegdheidsverweer te zijn in de zin van artikel 1052 lid 3 Rv. Dat volgt juist ook uit de eis dat een dergelijk verweer vóór alle weren moet worden gevoerd, zodat het kenbaar is voor het arbitraal college en de wederpartij. De passage waarop [eiseres] zich nu beroept is opgenomen in zijn reactie op klacht 2 en gaat over een vochtplek in de woning, niet over de samenstelling van het arbitraal college.
5.5
De stelling dat de Geschillencommissie met geen woord heeft gerept over haar eigen bevoegdheid (pagina 6 dagvaarding) gaat voorbij aan de overweging die op de eerste pagina is opgenomen en die verwijst naar de aannemingsovereenkomst van 7 januari 2013 en de Bouwgarantovereenkomst. Overigens, en anders dan [eiseres] in haar conclusie van repliek stelt, volgt uit het feit dat de Geschillencommissie haar eigen bevoegdheid heeft beoordeeld, niet dat [eiseres] daartegen (wel) verweer had gevoerd. Dat blijkt ook niet uit de betreffende overweging, terwijl [eiseres] ook niet aanwijst waar in haar verweerschrift een dergelijk verweer is opgenomen.
5.6
Dat [gedaagde] `heel goed wist’ dat er procedures bij de RvA zijn gevoerd en dat [gedaagde] zich in de procedure bij de RvA niet op onbevoegdheid van de RvA heeft beroepen, brengt niet mee dat [eiseres] zich er ten overstaan van de Geschillencommissie op haar beurt niet op behoefde te beroepen dat zij van mening was dat de samenstelling van de Geschillencommissie in strijd met de regels was. Het gaat er immers om dat een arbitraal college in de eerste plaats zelf kan oordelen over dergelijke verweren en dat een wederpartij in de arbitrale procedure zich over een dergelijk verweer kan uitlaten. Dat [eiseres] de Geschillencommissie ‘nimmer als legaal scheidsgerecht heeft gezien’ (pagina 10 dagvaarding) - wat daarmee ook bedoeld wordt – brengt evenmin mee dat zij de Geschillencommissie zelf niet van dat standpunt op de hoogte behoefde te stellen.
5.7
Nu niet kan worden aangenomen dat [eiseres] zich in de procedure bij de Geschillencommissie erop heeft beroepen dat de samenstelling van het arbitraal college onjuist was, kan haar stelling in deze procedure niet tot vernietiging van het arbitraal vonnis leiden. Haar (overige) stellingen over de totstandkoming van de Bouwgarantovereenkomst in de conclusie van repliek kunnen daarom onbesproken blijven. Datzelfde geldt voor de kennelijk meer inhoudelijke discussie over de noodzaak van ventilatieroosters die [eiseres] in haar conclusie van repliek probeert te voeren.
5.8
Van een schending van de opdracht die van ernstige aard is, is evenmin sprake. Dat de RvA `in de regel’ is samengesteld uit drie specialisten/deskundigen en geen deskundigen benoemt, betekent niet dat de Geschillencommissie niet een deskundige mocht benoemen. Het hof passeert ook de stellingen van [eiseres] dat het deskundigenrapport niet zorgvuldig is opgesteld omdat [eiseres] bij het onderzoek door de deskundige niet aanwezig kon zijn. Nu [eiseres] niet stelt dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de bevindingen van de deskundige is onduidelijk waarom het gegeven dat de bouwbegeleider Van den Hof de deskundige van informatie heeft voorzien, meebrengt dat sprake is van de schending van de opdracht van de Geschillencommissie. [eiseres] brengt bovendien zelf naar voren dat zij op voorhand (ook) contact heeft gehad met de deskundige en uiteen heeft gezet welke oplossing [eiseres] had aangedragen. Dat [eiseres] het niet eens is met de keuze voor de persoon van de deskundige is geen grond voor de conclusie dat de opdracht is geschonden. [eiseres] stelt terecht niet dat uit de opdracht zou volgen dat (een van) partijen bepalen (bepaalt) wie er als deskundige wordt ingeschakeld.
5.9
[eiseres] voert verder aan dat sprake is van schending van de opdracht omdat de Geschillencommissie spreekt over een aannemingsovereenkomst van 7 januari 2013, terwijl deze overeenkomst is ondertekend op 15 januari 2013. Ook dat betoog faalt. De overeenkomst als zodanig draagt immers als datum 7 januari 2013, maar deze is ondertekend op 15 januari 2013. Dat de Geschillencommissie is uitgegaan van een andere overeenkomst dan de door partijen ondertekende overeenkomst, kan uit de stellingen van [eiseres] niet worden afgeleid, dit nog daargelaten wat daarvan de consequentie zou moeten zijn.
5.1
Het hof voegt aan het voorgaande toe dat uit de stellingen van [eiseres] niet kan volgen dat sprake is van een
ernstigeschending van de opdracht. Ook daarom faalt haar betoog.
Herroeping arbitraal vonnis
5.11
Uit artikel 1068 lid 1 Rv volgt dat herroeping van een arbitraal vonnis slechts kan plaatsvinden op drie gronden. [eiseres] beroept zich erop dat [gedaagde] een `belangrijk document’ niet in het geding heeft gebracht. Het hof begrijpt dat [eiseres] zich beroept op de grond achter c van artikel 1068 lid 1 Rv. Die grond houdt in dat herroeping kan plaatsvinden indien een partij na de uitspraak bescheiden in handen heeft gekregen die op de beslissing van het scheidsgerecht van invloed zouden zijn geweest en die door toedoen van de wederpartij zijn achter gehouden.
5.12
Uit de tekst van het artikel volgt dat het moet gaan om stukken die een partij na de uitspraak in handen heeft gekregen. [eiseres] voert in dit verband een e-mail aan van [gedaagde] aan [naam] van 28 augustus 2013. Aangenomen moet worden dat deze e-mail reeds bij [eiseres] bekend was tijdens het arbitraal geding. Artikel 1068 Rv is op een dergelijk stuk niet van toepassing. [eiseres] had dit stuk immers zelf aan de arbiters kunnen overhandigen.
5.13
Voor het geval het beroep op herroeping gegrond is op de stelling dat er sprake zou zijn van bedrog dat door [gedaagde] zou zijn gepleegd, overweegt het hof volledigheidshalve dat uit de stelling van [eiseres] dat een e-mail niet in het geding is gebracht, niet kan worden afgeleid dat er sprake is van bedrog. Bovendien zou het op grond van artikel 1068 lid 1 sub a Rv moeten gaan om bedrog dat na de uitspraak is ontdekt. Aangenomen moet worden dat [eiseres] tijdens de arbitrale procedure heeft kunnen vaststellen dat [gedaagde] de bewuste e-mail niet in het geding heeft gebracht.
5.14
Voor zover [eiseres] nog bedoelt een beroep te doen op een andere herroepingsgrond, is dat ook niet van een voldoende onderbouwing voorzien.
Conclusie en slot
5.15
De conclusie is dat de vorderingen van [eiseres] tot vernietiging en herroeping niet kunnen slagen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde].

6.Beslissing

Het hof:
- wijst de vorderingen tot vernietiging en herroeping van het arbitraal vonnis van 18 augustus 2020 af;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 332,- aan verschotten en € 2.228,- aan salaris van de advocaat en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, E.M. Dousma-Valk en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.