In deze zaak heeft [eiseres], een bouwbedrijf, een vordering ingesteld tot vernietiging van een arbitraal vonnis dat op 18 augustus 2020 door de Geschillencommissie Verbouwingen en Nieuwbouw was gewezen. [Eiseres] stelt dat het arbitraal vonnis vernietigd moet worden omdat partijen hadden afgesproken dat geschillen zouden worden voorgelegd aan de Raad van Arbitrage voor de bouw, en niet aan de Geschillencommissie. Daarnaast voert [eiseres] aan dat er een grond voor herroeping van het arbitraal vonnis is, omdat een belangrijk document niet in het geding is gebracht. Het Gerechtshof Den Haag heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen. Het hof oordeelt dat het onbevoegdheidsverweer niet eerder is gevoerd bij het arbitraal college, waardoor het beroep op vernietiging niet kan slagen. Ook de grond voor herroeping wordt verworpen, omdat het hof van oordeel is dat het document waar [eiseres] naar verwijst, al bekend was tijdens de arbitrale procedure. Het hof concludeert dat de vorderingen tot vernietiging en herroeping niet kunnen slagen en veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde].