Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.Het verdere verloop van het geding
2.Verdere beoordeling
3.3. De beslissing
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreffende achterstallig salaris. Het hof heeft eerder op 6 april 2021 een tussenarrest uitgesproken, waarin [geïntimeerde] was toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat hij van 1 augustus 2011 tot 1 februari 2012 feitelijk voor de vennootschap onder firma heeft gewerkt. Ondanks twee pogingen om getuigen te horen, is er niemand verschenen. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat grief 1 van [appellant] slaagt, grief 2 gedeeltelijk slaagt, en grief 3 faalt. Grief 4 van [appellant] heeft geen belang meer. In het incidenteel hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat [geïntimeerde] tot 1 februari 2013 in dienst is geweest en dat hij niet heeft bewezen dat hij eerder in dienst is getreden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het bestreden vonnis in conventie voor [appellant] zal worden vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] recht heeft op een bedrag van € 43.743,59 bruto, verminderd met het al betaalde bedrag van € 25.858,56 netto, en heeft de wettelijke verhoging en rente toegewezen. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 180,- toegewezen. De proceskosten in eerste aanleg zijn gecompenseerd, en [geïntimeerde] is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het vonnis van de kantonrechter is bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.