ECLI:NL:GHDHA:2022:367

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.305.087/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling na strafbare gedraging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste instantie door de rechtbank Rotterdam was toegewezen. De appellant had in 2019 de schuldsaneringsregeling aangevraagd, maar in januari 2022 werd hem de schone lei onthouden vanwege een strafbare gedraging die hij had gepleegd tijdens de looptijd van de regeling. De appellant had onder invloed van alcohol een verkeersongeval veroorzaakt met een auto die hij zonder toestemming had gebruikt. Dit feit werd door de rechtbank als een ernstige tekortkoming beschouwd, die indruist tegen de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank oordeelde dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, wat leidde tot de weigering van de schone lei.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van het geval en dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei onterecht was. Hij stelde dat het ongeval slechts vier weken voor het einde van de regeling had plaatsgevonden en dat hij zich gedurende de looptijd altijd aan zijn verplichtingen had gehouden. De bewindvoerder bevestigde dat de strafbare gedraging indruist tegen de doelstellingen van de regeling, en het hof oordeelde dat de appellant had gefaald in zijn verplichtingen. Het hof benadrukte dat van personen in de schuldsanering verwacht mag worden dat zij zich maximaal inspannen om aan hun verplichtingen te voldoen.

Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Rotterdam. De persoonlijke omstandigheden van de appellant, waaronder zijn psychische problemen, werden niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om de weigering van de schone lei te rechtvaardigen. De appellant had ook niet aangetoond hoe hij de nieuwe schuld van € 14.700,- zou kunnen inlossen binnen de resterende looptijd van de regeling. De beslissing van het hof bevestigt de strikte eisen die aan schuldsaneringen worden gesteld, vooral in het licht van strafrechtelijke kwesties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.305.087/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/18/539

arrest van 28 februari 2022

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.A. Visser te Rotterdam.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 september 2019 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnis van deze rechtbank van 5 januari 2022 is aan hem de schone lei onthouden (hierna: het bestreden vonnis). Tegen het bestreden vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 11 januari 2022 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties).
Bij brief van 8 februari 2022 heeft S.A.M. Koppelman, de bewindvoerder, de openbare verslagen en zijn reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2022. Verschenen is: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de bewindvoerder.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft aan [appellant] de schone lei onthouden omdat hij toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (artikel 354 lid 1 en 2 jo 358 lid 2 Fw). De rechtbank heeft daarbij - kort samengevat - het volgende overwogen. [appellant] heeft tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling onder invloed van alcohol een ongeval veroorzaakt met een door hem, zonder toestemming van de eigenaar, gebruikte auto. Deze strafbare gedraging druist in tegen het wezen en de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling en vormt blijkens eerdere rechtspraak op zichzelf al voldoende aanleiding om de regeling zonder toekenning van de zogenoemde "schone lei" te beëindigen (ECLI:NL:GHDHA:2019:2227 en ECLI:NL:GHSHE:2019:1102). Het feit dat de strafzaak tegen [appellant] nog moet aanvangen doet hier niet aan af, nu de onbetwiste feiten reeds voldoende zwaarwegend zijn. Daarnaast heeft de eigenaar van de auto [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade aan de auto. De leasemaatschappij heeft de schade begroot op € 14.700,-, inclusief BTW, welke in het kader van de schuldsaneringsregeling kan worden aangemerkt als een nieuwe bovenmatige schuld.
2. De grieven en argumenten van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
[appellant] erkent dat hij onder invloed van alcohol een (eenzijdig) verkeersongeval heeft veroorzaakt. Volgens [appellant] heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval en heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat hij toerekenbaar is geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Zo heeft [appellant] aangevoerd dat het verkeersongeval plaatsvond op 30 augustus 2021, slechts vier weken voor het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Naar eigen zeggen heeft [appellant] zich (in ieder geval tot het ongeval) altijd strikt en tijdig gehouden aan de uit schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder verlening van de schone lei op grond van het oordeel dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, is dan ook niet op zijn plaats.
Verder heeft [appellant] aangevoerd dat de bewindvoerder na de officiële looptijd van de schuldsaneringsregeling op de hoogte is gesteld van de schadevordering. Deze vordering kan dan ook niet ter verificatie worden ingediend of worden beschouwd als een nieuwe bovenmatige schuld. De schuldeisers van [appellant] worden dus niet benadeeld door het ontstaan van de schadevordering. Ter zitting heeft [appellant] nog verklaard dat noch de leasemaatschappij noch de verzekeringsmaatschappij (na de aansprakelijkstelling) contact met hem heeft opgenomen over (vergoeding van) de door hem veroorzaakte schade.
[appellant] heeft ook aangevoerd dat het nooit zijn bedoeling was om een verkeersongeval te veroorzaken en als gevolg daarvan schade te veroorzaken. [appellant] heeft verklaard dat hij het psychisch moeilijk heeft met het feit dat hij van zijn ex-partner zijn minderjarige kind niet mag zien. Als gevolg hiervan is [appellant] alcohol gaan gebruiken. [appellant] heeft ter zitting van het hof verklaard spijt te hebben van zijn beslissing om onder invloed van alcohol achter het stuur te gaan zitten, maar hij is van mening dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder het verlenen van de schone lei een te zware sanctie is voor een dergelijke verkeersfout.
Tot slot heeft [appellant] voorgesteld de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 24 maanden te verlengen, teneinde hem in de gelegenheid te stellen de tekortkoming te compenseren.
3. De bewindvoerder heeft verklaard dat de strafbare gedraging van [appellant] indruist tegen het wezen en de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling. Daarnaast kan de ontstane schuld worden gezien als een nieuwe bovenmatige schuld. Dat een en ander gedurende de laatste periode van de schuldsaneringsregeling is gebeurd, doet niet af aan de ernst hiervan en het is ook niet van belang. [appellant] diende zich gedurende drie jaren te houden aan de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling en niet slechts een deel van deze drie jaren.
4. Het hof stelt voorop dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichtingen. Daartoe overweegt het hof als volgt. Als onweersproken is komen vast te staan dat [appellant] tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling onder invloed van alcohol een ongeval heeft veroorzaakt met een door hem, zonder toestemming van de eigenaar, gebruikte auto. Het maximaal toegestane bloedalcoholgehalte is voor een ervaren bestuurder 0,5 promille, en bij [appellant] is 2,2 promille gemeten. Het rijden onder invloed met een dergelijk hoog promillage valt als een ernstige fout aan te merken, en niet (zoals [appellant] betoogt) als een gewone verkeersfout.. De handelwijze van [appellant] is dan ook niet verenigbaar met het wezen en de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling. [appellant] heeft immers hiermee het risico aanvaard dat hij zou worden veroordeeld tot een geldboete, een gevangenisstraf en/of een taakstraf. Hij heeft zich dan ook, door met ruim meer dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol in zijn bloed de weg op te gaan, willens en wetens en daarmee tevens verwijtbaar, aan het risico blootgesteld dat hij de uitvoering van de schuldsaneringsregeling zou belemmeren dan wel frustreren. Op grond van vaste jurisprudentie is dit alleen al voldoende grond om geen schone lei te verlenen.
Daarnaast is [appellant] - hoewel verdere correspondentie hierover tot nu toe is uitgebleven - wel door de eigenaar van de auto aansprakelijk gesteld voor de geleden schade die is begroot op € 14.700,-. [appellant] heeft de bewindvoerder pas na de officiële looptijd van de schuldsaneringsregeling op de hoogte gesteld van de schadevordering. Dat deze vordering om die reden niet ter verificatie kan worden ingediend of worden beschouwd als een nieuwe bovenmatige schuld, is echter onjuist. [appellant] had immers de verplichting de bewindvoerder direct, gevraagd en ongevraagd, op de hoogte te stellen van alle feiten en omstandigheden die relevant zijn of kunnen zijn voor de schuldsaneringsregeling. Bovendien ontstaat een vordering op het moment dat de schade wordt geleden, niet als de vordering wordt ingediend.
Alle omstandigheden in aanmerking nemende is er naar oordeel van het hof geen sprake van een tekortkoming die vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis ervan buiten beschouwing kan worden gelaten. Het hof heeft weliswaar begrip voor het feit dat [appellant] psychische problemen ondervindt omdat hij zijn minderjarige kind niet mag zien en voor het feit dat dit mogelijk heeft bijgedragen aan zijn beslissing onder invloed in de auto te stappen, maar de schuldsaneringsregeling is stringent als het gaat om strafrechtelijke kwesties. Deze persoonlijke omstandigheden zijn dan ook onvoldoende zwaarwegend.
Ook het feit dat [appellant] zich naar zijn zeggen heeft gehouden aan de overige uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen maakt dit niet anders.
Gegeven de aard en ernst van de tekortkoming is de door [appellant] verzochte verlenging van de regeling niet aan de orde. Bovendien heeft [appellant] niet geconcretiseerd hoe hij een schuld van € 14.700,-- zou kunnen inlossen in een periode van 24 maanden, naast de gebruikelijke verplichtingen als het niet veroorzaken van nieuwe schulden en het betalen van de boedelbijdrage.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

De beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2022.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.C. Harting, M.C.M. van Dijk en M.J. van Cleef-Metsaars en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.