ECLI:NL:GHDHA:2022:35
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- I. Reijngoud
- Chr.Th.P.M. Zandhuis
- T.A. de Hek
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een appartement en toepassing van het gelijkheidsbeginsel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de vastgestelde WOZ-waarde van een appartement. De Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag had de waarde van de woning op 1 januari 2019 vastgesteld op € 425.000. Belanghebbende, eigenaar van het appartement, had bezwaar gemaakt tegen deze waardering, maar de Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Belanghebbende stelde dat de WOZ-waarde te hoog was en dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat vergelijkbare appartementen lager waren gewaardeerd.
Tijdens het hoger beroep betoogde belanghebbende dat de Rechtbank ten onrechte het beroep op het gelijkheidsbeginsel had verworpen. Het Hof oordeelde dat de woning en de andere appartementen niet identiek waren, omdat er significante verschillen waren in gebruiksoppervlakte en voorzieningen. Het Hof bevestigde dat de Heffingsambtenaar niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld, omdat de waardering van de woning was gebaseerd op correcte objectgegevens. Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het belanghebbende niet gelukt was om aan te tonen dat de WOZ-waarde onterecht was vastgesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve waardering van onroerende zaken en de noodzaak om bij het beroep op het gelijkheidsbeginsel aan te tonen dat de objecten daadwerkelijk identiek zijn. Het Hof concludeerde dat de verschillen tussen de woning en de andere appartementen niet verwaarloosbaar waren, waardoor het beroep op de meerderheidsregel niet kon slagen.