Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 1 maart 2022
[verzoeker] ,
Pay Point B.V.,
De zaak in het kort
Het geding in hoger beroep
De feiten en de procedure in eerste aanleg
a. [verzoeker] een getuigschrift te verstrekken dat naar waarheid is ingevuld en de door hem aangeduide inhoud bevat, op straffe van een dwangsom;
b. [verzoeker] € 500.000,- te betalen wegens het schaden van zijn reputatie;
c. [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen wegens het tegenwerken van re-integratie na daartoe door de rechter te zijn veroordeeld;
d. een boete aan [verzoeker] te betalen wegens het niet bieden van voldoende zorg en veiligheid voor [verzoeker] ;
e. [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen wegens het niet toepassen van de onderzoeksplicht.
De procedure en de beoordeling in hoger beroep
de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de afwijzing van de verzoeken om (i) een (billijke) vergoeding; en (ii) de aanvulling van het getuigschrift op het punt van zijn functioneren en:
die van buiten de organisatie op de werkvloer belanden’ en een discriminerende opmerking die bij opdrachtgever Westland Infra op de werkvloer over hem gemaakt zou zijn. Pay Point heeft hier onder meer tegenin gebracht dat de reden van het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst is dat zij geen nieuwe opdrachten voor [verzoeker] had. De rol van Pay Point als werkgever van [verzoeker] was zeer beperkt. Zij heeft geen zicht gehad op wat zich op de werkvloer van de opdrachtgevers van [verzoeker] heeft afgespeeld en van een onveilige situatie en discriminatie op de werkvloer is zij niet op de hoogte geweest. Evenmin weet Pay Point bij wie daaromtrent meldingen zijn gedaan.
Op dit verweer is [verzoeker] , ook in hoger beroep, in het geheel niet in gegaan. Dat had wel op zijn weg gelegen: hij dient, tegenover het gemotiveerde verweer van Pay Point, zijn verzoek met feiten en argumenten te onderbouwen. Het op art. 7:611 BW gebaseerde verzoek is dus onvoldoende onderbouwd en komt daarom evenmin voor toewijzing in aanmerking.
getuigschrift
in het algemeen hebben we vernomen dat hij zijn werkzaamheden goed heeft voldaan. Hij heeft blijk gegeven van werklust en inzet.”). Het getuigschrift is naar aanleiding van de beschikking van de kantonrechter aangevuld met de gegevens vermeld in art. 7:656 lid 2 onder d en e BW. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de wettelijke verplichting van artikel 7:656 BW niet zo ver gaat dat Pay Point, gegeven het feit dat het haar niet gelukt is getuigschriften van de inleners te verkrijgen en zij niet beschikt over eigen informatie of informatie van de inleners die deze mededeling kan staven, toch gehouden is in het getuigschrift op te nemen dat [verzoeker] (ruim) boven de norm heeft gepresteerd. Derden dienen immers beschermd te worden tegen afgifte op lichtvaardige wijze van te gunstige getuigschriften, waardoor zij zouden kunnen worden misleid. Het hof neemt deze overweging over en maakt deze tot de zijne. Hieruit volgt dat Pay Point niet gehouden is om een additionele passage over het functioneren van [verzoeker] in het getuigschrift op te nemen. Dit verzoek wordt dus afgewezen.
Het hof acht onvoldoende grond aanwezig om de in de artikelen 237-240 Rv. gegeven, in beginsel exclusieve en limitatieve, regeling voor de vergoeding van proceskosten opzij te zetten. Een verzoek tot vergoeding van de werkelijke proceskosten is immers in beginsel alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van het verzoek, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven (zie HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Daarvan is in de onderhavige situatie geen sprake. Het enkele feit dat het verzoek om een billijke vergoeding in eerste aanleg is gestrand op de vervaltermijn is daartoe onvoldoende, te meer omdat [verzoeker] ook andere grondslagen aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd.
Het hof zal bij het bepalen van de geliquideerde proceskosten in aanmerking nemen dat er twee keer een mondelinge behandeling is geweest.
Beslissing
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Pay Point tot heden begroot op € 772,-- aan griffierecht en € 3.342,-- aan salaris advocaat;
- verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;