ECLI:NL:GHDHA:2022:2847
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om instemming met schuldregeling door ABN AMRO
In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek om ABN AMRO te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende grond was voor de conclusie dat ABN AMRO niet in redelijkheid tot weigering van de schuldregeling had kunnen komen. Het hof heeft de processtukken van de eerste aanleg en de schriftelijke reactie van ABN AMRO op het beroepschrift bestudeerd. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2022 was [appellante] aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl ABN AMRO niet ter zitting verscheen.
Het hof overweegt dat [appellante] onvoldoende heeft aangetoond dat haar voorstel het maximaal haalbare is. Er waren twijfels over de documentatie van het voorstel en de rol van de schuldhulpverlenende instantie. Het hof concludeert dat de belangen van ABN AMRO zwaarder wegen dan die van [appellante] en de overige schuldeisers. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij het verzoek van [appellante] om ABN AMRO te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt afgewezen. Het hof benadrukt dat het iedere schuldeiser vrijstaat om volledige betaling van zijn vordering te verlangen, en dat slechts onder bijzondere omstandigheden een schuldeiser kan worden gedwongen in te stemmen met een lager percentage.
De afwijzing van het verzoek is gebaseerd op de onduidelijkheid over de financiële situatie van [appellante], de documentatie van het voorstel en de waarborgen voor de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldregeling. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat het aanbod van [appellante] het uiterste is waartoe zij financieel in staat is, en dat de afwijzing van ABN AMRO in redelijkheid kan worden gehandhaafd.