Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/10/570733 / HA ZA 19-293
1.[verweerder 1],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 14 juni 2021, waarmee [verzoeker] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2021;
- de memorie van grieven van [verzoeker];
- de memorie van antwoord van [verweerders 5 t/m 7];
- de memorie van antwoord van [verweerders 1 t/m 4], met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
grief 2betoogt, kan niet worden geoordeeld dat de rechtsverhouding tussen partijen op grond van de feitelijke gang van zaken na de (volgens [verzoeker] mislukte) opzegging onverminderd werd beheerst door de maatschapsovereenkomst. Zoals hiervoor is geoordeeld is van een mislukte opzegging geen sprake. Verder blijkt ook uit de in 2016 en 2018 plaatsgevonden overdrachten aan [verweerder 1] en [verweerder 2] dat de overige vennoten zich jegens [verzoeker] na diens opzegging niet langer gebonden achtten aan art. 6 van de maatschapsovereenkomst. [verzoeker] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te kunnen oordelen dat een dergelijke gebondenheid – die erop neerkomt dat de verkochte aandelen eerst aan [verzoeker] hadden moeten worden aangeboden tegen een volgens een bepaalde procedure te bepalen prijs – daarnaast in dit geval uit de postcontractuele goede trouw voortvloeit.
Grief 3, die opkomt tegen het gelijkluidende oordeel van de rechtbank, faalt eveneens.