ECLI:NL:GHDHA:2022:2691
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Huur van parkeerplaatsen en de kwalificatie als gebouwde onroerende zaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de huur van twee parkeerplaatsen/carports. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. van Wingerden, was in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter te Dordrecht van 7 januari 2021 en 11 februari 2021. De kantonrechter had de vordering van de geïntimeerde, Stichting Trivire, toegewezen, wat leidde tot de ontruiming van de parkeerplaatsen door de appellant.
De appellant stelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de huurovereenkomsten voor de parkeerplaatsen betrekking hadden op gebouwde onroerende zaken in de zin van artikel 7:230a BW. Het hof heeft de zaak beoordeeld volgens de Second Opinion-procedure, waarbij partijen instemden met de conclusies van de kantonrechter. Het hof heeft vastgesteld dat de huurovereenkomsten enkel betrekking hadden op de parkeerplaatsen en niet op de muren en vloeren van het bovenliggende gebouw.
Het hof heeft de vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De kosten zijn beperkt tot het door Trivire betaalde griffierecht en een punt voor de mondelinge behandeling. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.