Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant] , en
[appellante],
1.[verweerder] , en
[verweerster],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 23 februari 2021, waarmee [appellant] c.s. in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2020;
- het arrest van dit hof van 8 juni 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast, die op 24 augustus 2022 heeft plaatsgevonden. Van deze mondelinge behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt omdat de zitting zou worden voortgezet op 27 september 2021. Partijen hebben echter bericht dat zij daarvan wilden afzien;
- de memorie van grieven van [appellant] c.s., met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [verweerder] c.s., met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
als heersend erf en ten laste van het aan de gemeente verblijvende gedeelte van gemeld kadastrale perceel met het daarop staande woonhuis met verder aanbehoren [A-straat] [nr 2] als lijdend erf, de erfdienstbaarheid van weg om te komen van- en te gaan naar de openbare straat, over het ter plaatse gelegen pad en op de thans bestaande wijze (..)"
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
"het regt om met een wagen, een rijtuig, enz. over [eens anders perceelsgedeelte] te rijden". Zoals de rechtbank terecht – en onbestreden – heeft geoordeeld valt naar huidige maatstaven bezien daaronder ook het recht om per auto over het belaste perceelsgedeelte te gaan. Naar objectieve maatstaven moet de passage dat de erfdienstbaarheid ziet op het “op de bestaande wijze” komen en gaan in beginsel zo worden uitgelegd, dat bedoeld is aansluiting te zoeken bij de ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid bestaande situatie. Onvoldoende gemotiveerd betwist is dat ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid de rechtsvoorganger van [verweerder] c.s. met de auto over het pad naar de garage reed. Dit duidt er al op dat de erfdienstbaarheid op het pad naar de garage is gevestigd en níet op de brandgang. Daaraan doet niet af dat de garage van [verweerder] c.s. ook via die brandgang kan worden bereikt, nu niet in geschil is dat die brandgang te smal is voor een auto en alleen is bedoeld voor voetgangers, fietsers en brommers.